22
men en de commissie van deskundigen heeft 2 jaar nodig gehad, maar al met al heeft dit Boomsma des
tijds financiële problemen opgeleverd en heeft hij de grond moeten verkopen. Bovendien wordt in de
motivering die wij in de raadsbrief lezen alleen uitgegaan van artikel 10a van de verordening en arti
kel 10b wordt niet in de beschouwingen betrokken. Artikel 1 Ob van de verordening luidt als volgt:
"voorzover het betreft percelen of perceelsgedeelten welke niet voor de openbare dienst zullen worden
bestemd, geschiedt de uitkering zodra de betrokkene op goede gronden aannemelijk maakt dat de
schade zich doet gevoelen." Om dan maar met het laatste te beginnen, dat er schade is is een vast
staand feit. Ged. staten hebben het raadsbesluit vernietigd en constateren dat er schade is. In de raads
brief geeft de gemeente thans dok toe dat er schade is en Boomsma is die mening ook toegedaan. Daar
over is dus volledige overeenstemming. Dan zegt de verordening dat die schade zal worden uitgekeerd
als het betreft percelen of perceelsgedeelten die niet voor de openbare dienst zullen worden bestemd.
En dat is hier het geval. Dit perceel zal niet voor de openbare dienst worden bestemd. Er heeft destijds
een heel kleine kans bestaan dat dat wel het geval zou zijn. Daarom heeft de raad toen die z.g. be
vriezingsverordening vastgesteld om onteigeningsschade enz. voor de gemeente te beperken en de raad
de gelegenheid te geven die zeer ingrijpende voorstellen zorgvuldig te bezien en geen overhaaste be
slissingen te nemen. De raad heeft dat gedaan en is tot de conclusie gekomen dat er geen weg zal wor
den aangelegd over het perceel dat in eigendom was bij de heer Boomsma. De gemeente heeft nu geen
enkele behoefte om dat terrein in eigendom te verkrijgen. Moet ik dan concluderen dat u in uw raads
brief en voorstel op een spitsvondige manier toch nog tracht er onder uit te komen hoewel in het eerste
deel van de raadsbrief wordt toegestemd dat er wel schade is veroorzaakt? Er is schade, het perceel is
niet nodig voor de openbare dienst, Boomsma heeft het destijds moeten verkopen en kan het dus niet
aan de gemeente leveren. Is dit nu, alles overwegende, geen aanleiding om te besluiten dat artikel
10b van de verordening van toepassing is? Ik meen van wel. Ik hoop dat het college met mij tot die
mening kan komen en ik wacht uw reactie af. Ik behoud uiteraard het recht om in tweede instantie een
voorstel in te dienen om de uitspraak van de commissie van deskundigen te volgen en over te gaan tot
uitbetaling van het bedrag.
De heer Rijpma (weth.): Ik ben geen jurist, ik ben ook geen deskundige in arbitragezaken; dat be
tekent dat ik niet spreek als machthebbende maar, zoals in de bijbel staat, als schriftgeleerde.
De vragen en opmerkingen die n.a.v. het onderhavige raadsvoorstel naar voren zijn gebracht heb
ben grotendeels betrekking op een aantal principiële kwesties. Allereerst - dat heeft de heer Heidinga
aangesneden - is er de vraag of b. en w. en raad mogen afwijken van het advies van de commissie van
deskundigen. Naar de mening van het college kan dit. In de eerste plaats wil ik in dit verband opmer
ken dat de schadevergoedingsregeling met deze mogelijkheid wel rekening houdt. De aanvrager van
een schadevergoeding kan n.l. in beroep gaan bij ged. staten indien de raad schadevergoeding lager
vaststelt dan het bedrag waartoe de commissie van deskundigen heeft geadviseerd. Nu wil het feit dat
deze mogelijkheid aanwezig is natuurlijk niet zeggen dat daar dan ook maar altijd gebruik van moet
worden gemaakt. Integendeel - het is bij een andere gelegenheid ook al eens een keer naar voren ge
bracht, ik denk aan het bouwplan Kramer -, in het algemeen verdient het aanbeveling dat overeen
komstig de adviezen van beroepscommissies c.q. commissies van deskundigen wordt besloten. Op deze
regel moet echter de uitzondering worden gemaakt dat in afwijking van het advies van dergelijke com
missies kan worden besloten indien er verschil van mening is over één of meer principiële punten van
het advies. Dit laatste nu is hier naar de mening van het college het geval. De commissie heeft de
schade berekend op 150.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1971 Behoudens de af
trekpost van slechts 5% ter zake van bespaarde rente kunnen wij ons met die berekening verenigen.
Het pricipiële punt waar het om gaat is echter de vraag op welk bedrag de schadeloosstelling dient te
worden vastgesteld. De commissie van deskundigen is van oordeel dat het gehele bedrag van de~bere
kende schade in dit geval - ik zeg met nadruk "in dit geval" - moet worden vergoed. De commissie
is dus niet van oordeel dat altijd alle schade moet worden vergoed, maar dat dat in dit geval noodza
kelijk is. De motivering die hieraan ten grondslag ligt is dat de gemeente weliswaar formeel juist heeft
gehandeld, maar dat aan dat handelen de materiële rechtvaardiging ontbrak. Anders gezegd, de com
missie is niet, zoals de heer Heidinga denkt, van oordeel dat de gemeente onjuist heeft gehandeld in
haar vergunningenbeleid. De bouwaanvraag van de heer Boomsma is indertijd terecht aangehouden tot
het in werking treden van de Voorbereidingsverordening en nadien verleend. En de aanvragen om een
gebruiksvergunning, zowel die van de heer Boomsma als die van de heer Boukes welke de gemeente
raad in beroep heeft afgewezen, zijn met recht afgewezen. De commissie is alleen van oordeel dat
daaraan de materiële rechtvaardiging ontbrak en dat de gemeente daardoor onrechtmatig heeft gehan
deld. Het college kan die mening niet delen. Zoals ook in de raadsbrief is uiteen gezet werd met des
tijds geoorloofde middelen een geoorloofd doel nagestreefd, te weten het voorkomen van ontwikke
23
lingen die afbreuk zouden kunnen doen aan de verwezenlijking van het Structuurplan voor de Binnen
stad 1965. Het college staat daarom op het standpunt dat de gemeente in de onderhavige zaak recht
matig heeft gehandeld en dat op grond daarvan de gemeente niet gehouden is tot vergoeding van alle
schade, maar tot vergoeding van dat deel van de schade dat als ernstig is aan te merken. In overeen
stemming met de uitspraak van ged. staten is die schade naar objectieve maatstaven berekend op basis
van het door de heer Boomsma geihvesteerde belang. Het zal u duidelijk zijn dat de vraag of de ge
meente al dan niet rechtmatig heeft gehandeld een principiële zaak is. Wij zijn van mening dat dit
verschil van mening dermate belangrijk is dat het college een van het commissie-advies afwijkend
voorstel mag doen.
De tweede vraag die moet worden beantwoord is of de gemeente het recht heeft een beroep te
doen op artikel 10 van de Schadevergoedingsverordening dat voorschrijft dat de schadevergoeding m.b.t.
percelen die bestemd zullen worden voor de openbare dienst eerst wordt uitgekeerd nadat deze perce
len aan de gemeente zijn overgedragen. Uit de stukken zal u duidelijk zijn geworden dat er niet al
leen verschillen van mening zijn tussen de commissie van deskundigen en de gemeente maar ook tussen
de commissie en ged. staten. Ged. staten waren van oordeel dat de verzekeringsuitkering en de ver
koopprijs van het pand Lange Marktstraat bij de berekening van de schadevergoeding moesten worden
betrokken; de commissie heeft daaraan geen gevolg gegeven omdat dit naar haar oordeel factoren zijn
die eerst na het aflopen van de Voorbereidingsverordening een rol zijn gaan spelen. Wij hebben ons
bij het standpunt van de commissie aangesloten met dien verstande dat wij daarbij het voorbehoud ma
ken dat dan ook alle omstandigheden waarvan na afloop van de Voorbereidingsverordening is gebleken
buiten beschouwing dienen te blijven, dus ook het feit dat er daarna een ander structuurplan voor de
binnenstad is gekomen. In zijn consequentie betekent dit dat men er voor de beoordeling van de onder
havige zaak van uit moet gaan dat het perceel Lange Marktstraat 38 nog steeds is bestemd voor de wes
telijke binnenstadstangent. Indien men het met deze zienswijze niet eens is - en dat zal bij een even
tueel hoger beroep bij ged. staten wel blijken - dan heeft dit als consequentie dat men ook andere
factoren die na afloop van de Voorbereidingsverordening naar voren zijn gekomen in de beschouwing
dient te betrekken. Wij hebben dus in dit opzicht gekozen voor het standpunt van de commissie en dit
naar onze mening consequent doorgetrokken.
De heer Heidinga: Ik ben het met de conclusies die de wethouder namens het college naar voren
brengt niet eens. Ik handhaaf volledig wat ik in eerste instantie gezegd heb. Ik dien dus nu mijn voor
stel in, het luidt als volgt:
"De raad van.de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 26 september 1977, gelezen het
voorstel van burgemeester en wethouders van 15 september 1 977, gelet op de artikelen 8 en 1 0 van de
Schadevergoedingsverordening, besluit: aan de heer J. Boomsma Pzn. te Leeuwarden een schadevergoe
ding ten bedrage van 150.000, vermeerderd met een rente van 8% per jaar over de periode van
27 januari 1971 tot de datum van betaling, toe te kennen,"
De Voorzitter: Dan breng ik thans dit voorstel in discussie.
De hear Miedema: It is net ienfaldich om to sizzen hoe't it nou moat. (De hear Ten Brug (weth.):
Dat moatte jo nou seis opknappe.) Ik soe it wol op priis stelle as de stimming oer dit foorstel utsteld
waerd oant nei de twadde pauze, hwant ik haw wol even bihoefte oan oerliz. Wy wisten wol ungefear
hwat de hear Heidinga sizze soe, mar de wethalder hat ek in knap forhael ófstutsen en nou moatte wy
sizze hoe't it fierder moat.
De heer Geerts: Ik heb nog een vraag. Het gaat over de artikelen 10a en 10b. U hebt gekozen voor
artikel 10a, heb ik begrepen. Ik heb de wethouder in zijn beantwoording horen spreken over artikel 10.
Nu heb ik van de heer Heidinga begrepen dat er zowel een artikel 10a als een artikel 10b is en dat
die strijdig met elkaar zijn. Bij de beantwoording heeft de wethouder gezegd dat artikel 10 is toegepast.
Wat de heer Heidinga gezegd heeft over die uitbetaling nu de man niet meer op deze rechten kan staan
omdat hij de grond niet kan leveren en dat daarom artikel 1 0b moet worden toegepast spreekt mij wel
aan. Ik wil daar toch graag het antwoord van de wethouder op hebben voordat de discussie gesloten
wordt.
De heer Rijpma (weth.): Mijn verhaal is gebaseerd op artikel 10a.
De heer Geerts: Ik dacht dat de heer Heidinga heel goed gezegd heeft waarom ook overwogen zou
kunnen worden om artikel 10b toe te passen. Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag waarom u