4
De heer Rijpma (weth.): Met het Diakonessenhuis is geen direct overleg geweest. Dit voorstel heeft
zijn oorsprong gevonden in een verzoek uit de verkeerstechnische hoek, in dit geval van de verkeers
politie die duidelijk aan is met de toestand zoals die zich op de Noordersingel heeft ontwikkeld. Een
tweede reden waarom het principe-besluit dat wij vragen hier aan de orde is is dat er tussen het Diako
nessenhuis en de wijk - inmiddels is dat ook naar de gemeente toe gespeeld - een discussie aan de gang
is over de toekomstige wegenstructuur van de Transvaalwijk. In het overleg dat daar gevoerd is blijkt
dat opnieuw de Noordersingel bepalend is voor de verkeersontsluiting van de Transvaa'wi jk, zelfs in
die zin dat, in tegenstelling tot wat wij met alle woonwijken proberen, het gemotoriseerde verkeer in
twee richtingen door de wijk heen geleid wordt omdat de Noordersingel verstopt zit. Die twee redenen
waren voor ons aanleiding om uw mening te polsen aangaande dit tijdelijke parkeerterrein. U weet dat
het terrein misschien met een jaar vrij komt omdat er enig uitzicht is dat het terrein voor de kermis
exploitanten aangelegd zal kunnen worden, tegen het betreffende terrein in Huizum-Dorp zijn geen be
zwaren ingebracht. Het is misschien mogelijk met C.R.M.-subsidie een zodanige lastenverdeling te krij
gen dat het aanleggen niet meer op problemen stuit. Dat betekent dat dit terrein aan de Bleekerstraat
vrij komt. Eén van de problemen - dat is een stukje achtergrond dat mee speelt bij dit voorstel; het is
geen oorzaak, maar het speelt mee - is dat het over het algemeen verschrikkelijk moeilijk is om terreinen
die niet een directe bestemming hebben in een correcte toestand te houden. Wanneer het terrein deze
bestemming krijgt dan is het meteen zeker dat dit gedeelte in een correcte toestand wordt gehouden. De
termijn waarop dit terrein beschikbaar moet komen is een onzekere factor, het parkeerterrein kan niet
blijven liggen als de onderwijsinstellingen dit terrein voor hun doeleinden nodig hebben want het is ge
woon aangelegd los van de bestemmingsregeling.
Ik zou er toch wel bezwaar tegen hebben wanneer het overleg met het Diakonessenhuis tot een
situatie zou leiden waarbij het Diakonessenhuis rechten zou kunnen ontlenen aan deze vestigingsplaats.
Wanneer er een zodanige overeenkomst is tussen het Diakonessenhuis en de gemeente - stel dat dat moge
lijk is - dat het eerder een particulier terrein is dan een openbaar terrein of dat er toch wel zodanige
afspraken gemaakt zijn dat het Diakonessenhuis er rechten aan kan ontlenen dan geloof ik dat dat pro
blemen kan geven, want wij moeten als gemeente vrij zijn om, als zich de noodzaak voordoet, dit ter
rein ook ogenblikkelijk ter beschikking te hebben. Eén van de dingen die indertijd een ro! hebben ge
speeld in de onderhandelingen met de hoger onderwijsinstellingen is het feit dat dit terrein, afgezien
van andere problemen, niet beschikbaar was en in die situatie moeten wij niet weer terug komen. Nu
vraag ik mij af of inderdaad de mogelijkheid tot verschuiving van lasten opweegt tegen de problemen
die wij ons mogelijk met dit overleg op de hals halen. Dat ik van enthousiasme blaak om met het Diako
nessenhuis te onderhandelen kan ik niet zeggen, ik geloof dat er een groot aantal problemen aan vast
zitten die wij niet zullen hebben wanneer wij een gewoon openbaar tijdelijk parkeerterrein aanleggen,
daar de beschikking over houden en het voor andere doeleinden kunnen gebruiken zodra wij dat nodig
vinden. Dat betekent wel dat wij, als dat niet samenvalt met de overplaatsing van een groot deel van
de Diakonessenhuisfunctie, opnieuw problemen zullen krijgen, maar misschien is het lot ons goedgunstig
gezind en treedt er door andere zaken een zekere verlichting op op het moment dat wij over dit terrein
moeten beschikken.
Ik dacht dat mevr. Smit ook uit dit verhaal zou kunnen distilleren waar de lasten en dergelijke
naar toe gaan. Als wij het terrein inrichten zoals wij dat voorstellen dan heeft het een bestemming, de
enige lasten die er op drukken zijn de kapitaal lasten; het onderhoud zou in deze vorm wel eens voor
deliger kunnen zijn dan wanneer het terrein op een andere wijze netjes gehouden zal moeten worden.
Mevr. Brandenburg—Sjoerdsma: Ik vind eigenlijk dat de wethouder een beetje zwaar aan de hele
zaak tilt. Ik zie ook wel dat alles in de war kan lopen, er kan heel vlug een universiteit komen en het
Diakonessenhuis kan pas over 20 jaar verplaatst worden en zo kunnen wij wel allemaal spoken zien. Het
lijkt mij echter in ieder geval de moeite waard om het te proberen. U zegt dat het een niet tegen het
ander op weegt. Het kost ons ongeveer 1 6.000,-- per jaar. Als dat een jaar of 8 duurt dan vind ik dat
toch nog wel een bedrag dat de moeite waard is om eens even over te praten met het Diakonessenhuis.
De heer Rijpma (weth.): Ik stel het even scherp. U vindt dat, als de onderhandelingen met het Diako
nessenhuis niet tot succes zouden leiden, wij het parkeerterrein niet aan moeten leggen? (Mevr. Branden
burg—Sjoerdsma: Zo is het niet. Wij vinden dat wij niet van te voren moeten besluiten om het wel aan te
leggen, dus voordat wij onderhandeld hebben.) Ik dacht niet dat de onderhandelingspositie een erg ple
zierige zou zijn op deze wijze.
Mevr-Brandenburg—Sjoerdsma: Mag ik nog even iets zeggen? (De.Voorzitter: Als de raad meent dat
er een derde instantie moet zijn.) Wij zitten hier even onderling te overleggen hoe hard wij dit willen
5
maken. Wij vinden dat het alleszins het proberen waard is. Ik wil best even een motie schrijven en in
dienen. Ik had gewoon gedacht dat dit niet overwogen is; vanuit b. en w. had ons dat bereikt. Waarom
zou dat dan niet overgenomen kunnen worden. Ik had niet verwacht dat er zo gereageerd zou worden.
De Voorzitter: Ik zal dit punt na de pauze weer aan de orde stellen. Dan is het één van tweeè'n bf
stemmen of een motie. Dat lijkt mij de meest elegante oplossing, dan hoeven wij niet af te wijken van
het Reglement van Orde.
Punt 11a (bijlage no. 404).
Mevr. Brandenburg—Sjoerdsma: Dit voorstel betreft het pand Poptasteeg 1 Dit is een wat vreemde
raadsbrief waar de pijn - ik zeg niet „het venijn" - een beetje in de staart zit. Ik had gehoopt dat de
wethouder voordat wij over dit punt begonnen te praten een nadere verklaring zou geven omdat wij in
de Commissie Ruimtelijke Ordening een verhaal hebben gehad waarvan ik toch meen dat de anderen
ook moeten weten wat er speelt. Onze fractie is van mening dat het pand kan worden afgebroken en dat
er iets nieuws moet komen. Het is een heel slecht pand, wij hebben dus geen bezwaar tegen afbraak ge
volgd door nieuwbouw. Maar met de bouwerij voor de Hervormde Gemeente ligt het anders. Ik heb in
de Commissie Ruimtelijke Ordening ook gevraagd: Waarom bouwt de Hervormde Gemeente zelf niet en
als wij het doen is het dan mogelijk om het aan hen door te verkopen of rendabel te verhuren? Daar wil
ik graag van u een antwoord op hebben.
De heer Rijpma (weth.): U hebt gelijk, het was verstandig geweest dat ik direct die verklaring had
afgelegd na de discussie die wij in de Commissie Ruimtelijke Ordening gehad hebben. Het is zo dat de
Hervormde Gemeente er prijs op stelt fondsen die zij uit anderen hoofde kunnen verwerven te gebruiken
om de grond te kopen en zelf te bouwen. Zij hebben daarbij de bereidheid uitgesproken om dat te doen
in nauwe samenwerking met de gemeente.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 12 (bijlage no. 400).
Mevr. Brandenburg—Sjoerdsma: In de regioraad is gesproken over de Nota Landelijke Gebieden. Het
lijkt mij niet nodig daar hier weer op in te gaan. Ik wilde mij maar beperken tot de voorgestelde toe
voeging. U vraagt aan het regioraadstandpunt toe te voegen de opvatting die onze gemeente heeft en
die ook valt af te leiden uit de Structuurschets Friesland 1977, n.l. voor onze gemeente een taakstellende
groei van 1% per jaar en daarbij - en dat is volgens dezelfde structuurnota - dat de groei van de Regio
Leeuwarden voornamelijk in de gemeente Leeuwarden dient plaats te vinden ten einde de positie van de
stad te versterken. Wij delen uw mening hierover. U wilt dan dit gemeentelijke standpunt ter kennis
brengen van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en het provinciaal bestuur. Naar
onze mening moet daar ook nog aan worden toegevoegd „de andere regiogemeenten". Waarschijnlijk
bent u het met die aanvulling eens.
De heer Heere: Dit punt geeft mij aanleiding tot het maken van twee opmerkingen. De wens van het
college om een punt aan het standpunt van de regioraad toe te voegen ontmoet bij ons geen bezwaren.
Ik heb all een een opmerking over de vorm waarin dit stuk tot ons komt. Het is in feite, vind ik, niet
een afgerond voorstel, het is een stuk dat het dagelijks bestuur van de Regio heeft uitgebracht en dat in
de regioraad is besproken. Het stuk is als zodanig een korte samenvatting van hoofdpunten van de nota
die hier en daar - je moet erg goed zoeken en lezen om het commentaar duidelijk voor ogen te krijgen -
van commentaar wordt voorzien, accenten die hier en daar liggen worden niet duidelijk. En dan wordt
er voorgesteld om het standpunt van de Regio Leeuwarden te onderschrijven. Nou, dat standpunt is niet
verwoord, vind ik, althans niet zo dat wij kunnen lezen wat men nu aan de minister en aan de andere
instanties gaat schrijven. Het is een discussiestuk voor de regioraad, als zodanig zeer gewaardeerd,
maar het is niet een concreet voorstel in de zin van: En dit gaan wij nu doen. Je kunt toch moeilijk deze
nota naar de minister sturen en hem vertellen wat hij zelf geschreven heeft. (De Voorzitter: Dat is wel
gebeurd, de Regio heeft deze nota aan de minister gestuurd. U moet het zien als een soort commentaar
op de Nota Landelijke Gebieden en daarmee heb je in de inspraakprocedure recht gekregen om verder
mee te praten. Ik vertel nu even wat de Regio heeft gedaan, ik geef verder geen commentaar. De regio
raad heeft in onderling overleg gemeend dat dit commentaar aan de minister en aan de andere instanties
die genoemd zijn kenbaar moest worden gemaakt. Doordat men dat heeft gedaan kan men mee blijven