gelingen die onderweg zijn waarbij wij dan t.z.t. overstappen van de rijksbijdrageregeling naar de in
werkingtreding van de Kaderwet Welzijnsvoorzieningen waarbij de rijksbijdrage plaats maakt voor een
bedrag dat verrekend wordt met de uitkering uit het Gemeentefonds. Dan krijgen wij per hoofd van de
bevolking een bepaald bedrag. Hoe dit gaat worden weten wij niet, wij zien allemaal dat de gemeen
ten bezig zijn, dat het een proces is dat de nodige tijd van voorbereiding vraagt en dat ook tot ge
volg heeft dat m.b.t. de rijksbijdrageregeling voor sociaal-cultureel werk de zaak al een jaar is uit
gesteld. Het zou mij niet verbazen wanneer men door de hele ontwikkeling van het laatste halve jaar
gedwongen zou zijn om deze zaak nog verder naar de toekomst te schuiven omdat er op dit moment
aan de verdere voorbereiding inhoudelijk weinig zo niet niets gebeurt.
De heer De Greef heeft gesproken over de taakverdeling binnen S.Z.W.; hij vindt dat dat een be
langrijke afdeling wordt en hij wil wel weten hoe men het daar gaat doen. Hij heeft wel gelijk, maar
wij stappen natuurlijk niet in een compleet nieuwe situatie, het is niet net alsof wij vandaag op het
terrein van het welzijnswerk nog niets doen en dat morgen de hele lawine van een nieuwe regeling
gestimuleerd door de rijksoverheid op ons dak valt; niets is minder waar. Wij kennen hier een bepaal
de werkstructuur binnen ons gemeentelijk apparaat waarin ook de afdeling S.Z.W. de bemanning le
vert voor de respectievelijke functionele raden. Wanneer een dezer dagen de nota n.a.v. het werk van
de Commissie herstructurering raden en commissies in ontwerp zal worden voorgelegd - daarin probe
ren wij ook in te spelen op deze nieuwe ontwikkelingen - dan zult u zien dat wij m.b.t. de prolonga
tie en de continuïteit van het werk heel nauwkeurig aan kunnen sluiten bij een stuk interne organisa
tie dat binnen de secretarie-afdeling S.Z.W. al functioneert. Op dit moment is het, dacht ik, inder
daad prematuur om op deze zaak in te gaan. Wellicht dat de heer De Greef als lid van de commissie
nog deze week de nota die over deze materie handelt in huis krijgt; ik had eigenlijk de stille hoop
gehad dat wij er in zouden slagen voor deze vergadering dit stuk bij de commissieleden te krijgen
waardoor men deze zaak hier vanavond wellicht niet had hoeven te bespreken maar wel duidelijk zicht
had op wat ons in december in de commissie en misschien in januari a.s. in de gemeenteraad te wach
ten staat; men had dan geweten wat aan de orde was. Het blijkt echter niet gelukt te zijn dit rapport
zo gauw gereed te krijgen. Ik kan de heer De Greef verzekeren dat de vragen die hij opwerpt - het
zelfde geldt tot op zekere hoogte voor de heer De Pree - duidelijke aanknopingspunten zullen vinden
in de tekst van de ontwerp-nota die zij beiden deze week wellicht nog in huis krijgen. Ik zou op dit
moment eigenlijk willen vragen of het niet het beste is om de discussies in de betreffende commissie
af te wachten. U hebt daar alle mogelijkheden om ook inhoudelijk op de zaken in te gaan die hier nu
aan de orde zijn gesteld; die zijn dan onderbouwd door een duidelijke structurering van het werk zo
als wij ons voorstellen dat dat in de nabije toekomst hier onder leiding van de secretarie-afdeling
S.Z.W. gaat spelen. Het is natuurlijk duidelijk dat het niet een zaak wordt van technocratie. Wij heb
ben in onze herstructurering voor de raden duidelijke functies ingebouwd waarbij m.n. de raad veel
meer een centrale plaats krijgt in de beleidsvoorbereiding van het welzijnswerk. Hoe deze zaak van
de zijde van het rijk inhoudelijk precies uit de verf komt kunnen wij op dit moment nog niet voorzien,
wij zijn duidelijk bezig om in te spelen op de situatie en ik hoop dat u straks in de nota die op komst
is ook het antwoord vindt op verschillende opmerkingen die u hier nu hebt gemaakt of in ieder geval
de „headline" aan de hand waarvan deze zaak bespreekbaar zal worden gemaakt.
Ik ga nu nog even terug naar de heer De Pree die m.b.t. het vormings- en ontwikkelingswerk voor
volwassenen opmerkingen heeft gemaakt; hij heeft gevraagd: Wat zijn eigenlijk de doelstellingen ge
weest van het college m.b.t. het werk van dit samenwerkingsorgaan? Achter deze opzet heeft niets
anders gezeten dan dat wij geprobeerd hebben deze 8 instellingen met elkaar om de tafel te brengen,
iets dat voorheen nog nooit aan de orde was geweest, en deze mensen gezamenlijk te laten denken
over een stuk samenhangend beleid in uitvoerende zin op het terrein van het vormings- en ontwikke
lingswerk voor volwassenen. Deze eis is een zaak die niet alleen door ons bedacht is, ook in de rijks
regeling die ter zake geldt staat heel nadrukkelijk dat men vraagt om een gecoördineerd samenhan
gend beleid waarbij doublures worden voorkomen en waarbij naar de kant van de cliënt een maximaal
aanbod aan programmeringsmiddelen gegeven kan worden. In deze zaal is door één van de raadsleden
in een eerder stadium opgemerkt dat men nog wel meer instellingen hierbij had willen betrekken, zo
als onder meer ook de bibliotheken. Ik heb daar toen op geantwoord dat het op zichzelf al bijzonder
moeilijk was om deze 8 instellingen onder één noemer te brengen. Wanneer men op het ogenblik be
zig is om gezamenlijk te komen tot een afstemming van programma's, tot een gezamenlijk aanbod aan
de bevolking, tot het instellen van een enquête aan de hand waarvan men de behoefte aan cursussen
op het terrein van het vormingswerk probeert te peilen en probeert een proefpoldertje te maken in één
van onze kleinere wijken om daar in één van de buurtcentra te komen tot een afgerond totaal-pakket
aan cursusprogramma's, dan zijn wij op zichzelf al een heel eind in de richting om inderdaad op
het terrein van vormings- en ontwikkelingswerk voor volwassenen als voorloper op het totale sociaal-
Z/Z!
culturele terrein een belangrijke stap te zetten. Wij zijn met een moeizaam proces bezig, dat geven
wij toe. Het is in de praktijk moeilijk om instellingen die door de jaren heen een eigen autonoom be
leid hebben gevoerd plotseling om te buigen naar een stuk samenwerking en van hen te vragen hun ei
gen doelstellingen af te stemmen op die van andere organisaties; dat is een proces dat zich niet in 24
uur laat voltrekken, daaraan moet met voorzichtigheid, met tact en met beleid worden gesleuteld wil
len wij komen tot datgene wat ons hierbij voor ogen staat.
B. Bejaardenaangelegenheden.
De heer De Jong: Uit vraag 307 spreekt heel duidelijk de zorg voor de bejaarden met het daaraan
verbonden personeelsbeleid. Zeer terecht wordt gesteld dat, doordat de tehuizen zware verzorging-
behoevende bejaarden dienen op te nemen, het personeel een veel zwaardere taak heeft dan vroeger.
Mede door de secundaire voorwaarden, de verlof- en ziektedagen is het gewoon een prakti jkgegeven
dat wat de minister stelt, n.l3 personeelsleden op 1 0 verzorgden, niet kan. Als je dat ook wat de
menselijke kant betreft goed wilt regelen dan is dat niet meer te doen; dit zal in het bejaardentehuis
van Triotel ook duidelijk worden ervaren. Nu is mijn vraag: Welke dringende verzoeken kunnen wij
gezamenlijk richten tot het ministerie om deze norm van 3 op 1 0 te doorbreken? De ervaring is ge
woon dat dit voor het personeel in 1978 niet meer te doen is. Ik zou er graag met klem bij het colle
ge op aan willen dringen dat het alle mogelijke moeite doet om deze norm te doorbreken, je mag na
tuurlijk als je enorm krap zit wel - dat is dan een zoethoudertje van het ministerie - via een vergun
ningenstelsel een of twee personeelsleden extra hebben, maar dat is zo'n mijl op zeven dat, als je ad
rem moet optreden, daar geen enkele mogelijkheid in zit.
Als ik dan nog even mag reageren op punt 309 dan zou ik er erg voor willen pleiten dat er dui
delijk een beter contact en een beter overleg komt tussen onze gemeente en de provincie. Ik vind dat
daar duidelijk tegenstellingen liggen die niet nodig zijn. Nu schrijft u in het antwoord dat de Raad
voor •Bejaardenaangelegenheden heeft voorgesteld om een lid van die raad op te nemen in de provin
ciale commissie voor studie en advies, maar ik dacht dat misschien een goed contact vanuit het col
lege en vanuit de Raad voor Bejaardenaangelegenheden, ook met de bejaardenconsulenten, goed zou
kunnen werken.
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ook even iets over punt 309. Vindt u het niet zinnig dat vanuit
b. en w. ook nog eens naar de provinciale commissie het verzoek gaat om een lid van de Bejaarden-
raad in die commissie op te nemen? Ik ben bang dat, als wij een afwachtende houding aannemen, die
commissie straks is samengesteld en het dan veel moeilijker zal zijn om er voor Leeuwarden nog ie
mand in te krijgen.
De heer De Vries (weth.): De heer De Jong heeft op een ontwikkeling gewezen die inderdaad in
de praktijk wellicht hier en daar dreigt. Het is juist dat er naarmate er zwaarder verzorgingbehoeven-
den in de verzorgingstehuizen verblijven op het verpleegkundig personeel een groter beroep wordt ge
daan. Wij hebben daar in één van de contacten die wij hadden met de consulentes voor het bejaar-
denwerk op gewezen; er is toen gezegd: Wanneer een bestuur van een verzorgingstehuis duidelijk kan
maken dat de mate van verzorgingbehoevendheid dermate groot is dat aan de hand van harde criteria
die men daaraan stelt aanwijsbaar is dat 3 op IC een norm is die niet te handhaven is dan is dat een
zaak waar over te praten is. Dan is het niet zo dat het 4 op 10 zal worden, maar men zal vermoede
lijk toch wel gevoelig zijn voor een situatie dat, wanneer de verzorging in gevaar dreigt te komen,
er maatregelen genomen zullen moeten worden. Men heeft ook van die kant gezegd: Er is nog geen
enkele inrichting geweest die ons duidelijk heeft gemaakt dat er op dit moment noodsituaties dreigen
en zolang dat niet het geval is hebben wij ook geen enkele aanleiding om er van uit te gaan dat de
personeeIsnorm zoals die tot nu toe gehanteerd wordt verkeerd is. Met ons eigen verzorgingstehuis is
het zo dat niet precies gewogen kan worden in hoeverre het gevaar waar de heer De Jong op wijst in
derdaad aanwezig is. Ik wil best met de directie van Triotel hierover in contact treden om nog eens
na te vragen hoe deze zaak zich naar hun mening ontwikkelt. Maar wanneer in de praktijk mocht blij
ken dat er noodsituaties ontstaan dan valt er een mogelijkheid open om hierover te overleggen.
De tweede opmerking van de heer De Jong - mevr. Brandenburg heeft zich daarbij aangesloten -
betreft de rechtstreekse contacten vanuit onze Bejaardenraad naar de provinciale commissie voor stu
die en advies. Het college zou het toejuichen als een dergelijke directe lijn te vinden zou zijn, per
slot van rekening herbergt onze gemeente zoveel bejaarden dat er ook alle aanleiding is om naar de
ze commissie voor studie en advies vanuit de Be jaardenraad die permanent zeer gemotiveerd bezig is
met de problemen in onze gemeente een rechtstreekse verbinding te leggen. Wij willen best informeel