24
Subsidies ook omgeven met voorwaarden en eisen; subsidies bovendien van verschillende ministeries.
Het aandeel in de inkomsten van de gemeenten dat afkomstig is uit de algemeen aanwendbare uitkerin
gen uit het gemeentefonds ligt in vergelijking met een aantal jaren geleden dan ook op een beduidend
lager niveau. Wanneer wij 1973 met 1977 vergelijken dan zien wij dat van de totale uitkeringen de
algemene uitkering in 1973 47% bedroeg, in 1977 was dat nog maar 35%. De eigen inkomsten van de
gemeente blijven ongeveer op 10% hangen en de specifieke uitkeringen zijn gestegen van 43% in 1973
naar 56% in 1977. Deze ontwikkeling staat dan ook zonder meer op gespannen voet met het uitgangspunt
van de decentralisatie. De toeneming van de specifieke uitkeringen bergt duidelijk het gevaar in zich
van een steeds toenemende bemoeienis van de rijksoverheid met het lokale bestuur. Om dit te voorko
men moet de toedeling van de algemene uitkering dan ook drastisch worden verhoogd, zodat wij minder
afhankelijk worden van allerlei rijkssubsidies. Een eerste aanzet hiertoe is wellicht de onlangs inge
diende ontwerp-kaderwet specifiek welzijn; er zit dan trouwens wel het gevaar in dat gemakkelijker
kan worden bezuinigd. Daarnaast doet dan nog een groot aantal andere sectoren die in feite buiten
de eigen beleidsmarge van de gemeenten liggen ook een beroep op de gemeentelijke financiën. Tal
van maatregelen die voortvloeien uit het rijksbeleid eisen op velerlei terrein participatie van de ge
meentebesturen. In feite staan de gemeentelijke financiën dan ook onder druk van twee kanten, ener
zijds de typisch op lokaal niveau naar voren komende behoeften en anderzijds het dwingend opgelegde
rijksbeleid waaraan financieel moet worden deelgenomen. Decentralisatie wordt in Den Haag met de
mond beleden, maar al deze rijksvoorschriften en subsidievoorwaarden zullen het tegendeel bereiken
en op den duur verstikkend werken op een lokaal bestuur. Immers, in hoeverre kun je nu nog van een
eigen beleid spreken en in hoeverre kun je bovendien dan nog een slagvaardig beleid voeren? Wel
heeft de regering Den Uyl een poging gedaan om wat coó'rdinatie aan te brengen in de veelheid van
de subsidieregelingen waarmee gemeenten te maken hebben. Coó'rdinatie is echter een moeilijke zaak,
het vereist kennis op velerlei gebied. Bovendien moesten vele competentiezaken worden opgelost, van
daar dat van deze coó'rdinatie weinig terecht is gekomen.
Dan wilde ik mijn betoog nu wat meer toespitsen op de voor ons liggende begroting en meerjaren
planning. Teneinde de draad van mijn verhaal wat beter te kunnen volgen heb ik voor de liefhebbers
onder u een kleine opzet gemaakt waarin de cijfers wat anders zijn gerangschikt, maar uiteraard wel
met dezelfde uitkomst. Evenals in vorige jaren valt op dat de meerjarencyclus de laatste 2 jaar een
beeld vertoont waarbij rekening moet worden gehouden met een niet-sluitende begroting. Uiteraard ben
ik nieuwsgierig genoeg om na te gaan of voor dit telkenjare terugkerend verschijnsel een verklaring is
te vinden. In de meerjarenraming 1978-1982 zien wij dat de uitkomsten van de doeluitkeringssector en
de bedrijvensector elkaar nagenoeg opheffen. In voorgaande jaren moest per saldo op deze twee secto
ren steeds geld worden bijgepast. Toch zijn er wel een paar kanttekeningen te plaatsen. Wij kunnen
constateren dat het hoofdstuk Openbare Veiligheid na aftrek van het resultaat op de doeluitkering po
litie een toenemend positief saldo vertoont. Het nadelig resultaat van de doeluitkering zelf is eerst
afnemend maar m.i.v. 1981 weer sterk toenemend, dit in tegenstelling tot de tendens in de meerjaren
raming 1977-1981; hier vertoonde het tekort van de doeluitkering politie een duidelijk dalende tendens.
Het tekort in de doeluitkering onderwijs geeft een wat wisselend beeld, dit ook in tegenstelling tot
de meerjarenraming van vorig jaar, toen de tekorten een toenemende tendens vertoonden. Zoals u ziet
is het beeld van de bedri jvensector vrij constant; t.o.v. de vorige cyclus vertoont het batig saldo in deze
sektor een toeneming van circa 600.000.— Ik heb al gezegd dat de resultaten van de bedrijven- en
doeluitkeringssector elkaar nagenoeg opheffen, zodat een verklaring voor het dreigende begrotingstekort in
de jaren 1981 en 1982 gevonden moet worden in de overheidssector. Om een goede vergelijking mogelijk
te maken heb ik bij de analyse van dit onderdeel de extra afschrijving en stortingen in het Stadsver
nieuwingsfonds uit het uitgavenpakket gelicht en deze posten meer gezien als een vooruitlopende be
slissing op de besteding van het batig saldo van het betreffende jaar. Maar betrekking tot de reserve
ring voor het Fonds voor de Stadsvernieuwing heeft mijn fractie er wel grote moeite mee dat deze post
als een sluitstuk wordt opgevoerd. De nieuwe raad zal naar onze mening deze gedragslijn niet kunnen
blijven volgen. Ook de kosten van de stadsvernieuwing zullen integraal in de meerjarenraming moeten
worden opgenomen.
Uit het verloop van het inkomstenpatroon valt af te leiden dat voor de komende 5 jaar 10.800.000,"
aan nieuwe activiteiten kan worden aangepakt. De uitgaven in de overheidssector gedurende deze peri
ode vertonen evenwel een toeneming van 12.700.000,Op grond van deze eenvoudige toetsing is
dan ook te verklaren waarom de begrotingspositie in de komende jaren kan verslechteren. Bij een nade
re bestudering van het inkomstenpatroon blijkt echter dat een aantal uitgangspunten die bij de vaststel
ling van dit patroon zijn gehanteerd wel wat erg behoudend zijn. Daar is in de eerste plaats het ver
loop van de inkomsten uit het Gemeentefonds, de grootste post aan de ontvangstkant. Volgens de rijks
begroting 1978 kan bij een ongewijzigd beleid gerekend worden op een jaarlijkse toeneming van het
25
volume van ten minste 3,5%. Wanneer wij dit cijfer op de gemeente Leeuwarden projecteren dan geeft
dit een meeropbrengst te zien van 1 .400.000,In plaats van een verhoging van 8.000.000,
kan hier dus wel 9.000.000,worden geraamd. Bij de berekening van de toekomstige onroerend
goedbelasting wordt netjes uitgegaan van de taakstelling die er is t.a.v. de nieuw te bouwen woningen
en de af te breken woningen. De economische waarden die hierbij worden gehanteerd zijn echter bij
zonder voorzichtig n.l. 60.000,voor een nieuw te bouwen woning en ƒ40.000,voor een af te
breken woning. Ik dacht dat de grondprijs in Camminghaburen voor een heleboel huizen al in de buurt
van die 60.000,kwamen te liggen. Op het prijspeil van heden was het naar mijn mening juister
geweest om voor de nieuw te bouwen woningen een economische waarde te rekenen van gemiddeld
120.000,terwijl de af te breken woningen voor de onroerend goedbelasting hooguit een gemiddel
de waarde van 25.000,vertegenwoordigen. De bewoners van Blok Zwart weten hier wel over mee te
praten, dacht ik. Rekening houdende met deze waarden levert dat een meeropbrengst op van 1 .700.000,-
Trouwens, de toeneming van de raming onroerend goedbelasting zoals die door het college is berekend
is niet eens voldoende om de uitgaven te bestrijden die voortvloeien uit de uitbreiding van de Plant
soenendienst, zelfs na de versobering die bij deze dienst is aangebracht. Hier wordt n.l. 1 .736.000,
voor gerekend - hoofdzakelijk voor Camminghaburen -, terwijl de meeropbrengst van de belasting
netto 1 .600.000,bedraagt en dat geldt ook voornamelijk voor Camminghaburen. Je zou hier toch
echt wel een andere verhouding verwachten. Wanneer wij immers de hele gemeente als maatstaf ne
men, dan zien wij dat de totale opbrengst van de onroerend goedbelasting 2i keer zo hoog is als de
totale kosten van de Plantsoenendienst.
Dan de uitgavenkant van de overheidssector. Ik heb al gezegd dat hiervoor in de komende 5 jaar
een uitzetting van het volume wordt geraamd van 12.700.000,--. De verdeling over de verschillende
sectoren geeft een wat eigenaardig beeld te zien. In het oog springend is dan dat de sector Ruimtelijke
Ordening-Openbare Werken-Verkeer ruim 6.000.000,krijgt toebedeeld ofwel 47%; de sector
Sport en Recreatie 13% en Diversen ƒ2.600.000,ofwel 20%; deze laatste post is dan hoofdzakelijk
bedoeld voor de toekomstige bevorderingen en salarisverhogingen van het ambtenarenkorps. Duidelijk
blijkt dat de zogeheten "harde sector" het overgrote deel binnenhaalt van de financiële speelruimte in
de komende 5 jaar. In hoeverre kun je hier nog spreken van een evenwichtige uitbreiding van het ta
kenpakket van de gemeenten, te meer ook omdat in deze harde sector de stadsvernieuwing niet is op
genomen, terwijl daarnaast de rehabilitatie van oude stadswijken nog drastisch is getemporiseerd. Dat
zijn zaken die mijn fractie duidelijk hoger op haar lijstje heeft staan dan b.v. de realisering van de
evenementenhal. De jaarlasten daarvan bedragen al gauw zo'n half miljoen gulden, Groningen legt
er zelfs meer dan een miljoen op toe. Het is trouwens toch een merkwaardige zaak, deze hal. In het
beleidsplan 1975 wordt voor het eerst gesproken over een verbouwing van de Frieslandhal om die zo
doende beter geschikt te maken voor het houden van evenementen. Maar ja, er is geen geld, dus stop
het voorlopig maar in de ijskast. Wij hadden immers een tekort van bijna 12.000.000, In het be
leidsplan 1976 wordt al gesproken over een A.C.W.-subsidie van 1 .500.000,de mogelijkheid is
dan niet uitgesloten dat wij quitte spelen. Mocht dat niet zo zijn dan maar weer de ijskast in. In het
beleidsplan 1977 wordt zelfs gesteld dat met de uitvoering een lager bedrag zal zijn gemoeid dan oor
spronkelijk was gedacht. Ook nu weer was het uitgangspunt dat de lasten en de baten elkaar in even
wicht zullen houden. Dan nu het beleidsplan 1978, waar èn het subsidie èn het uitgangspunt van het
quitte spelen radicaal aan de kant worden geschoven, zonder dat nader wordt afgewogen of het aan
vaarden van deze zware financiële lasten opweegt tegen het nuttig effect van zo'n statussymbool. De
gemeentelijke "scouts" reizen zelfs naar Parijs om daar te bekijken wat onder evenementen wordt ver
staan, mogelijk het optreden van "cent femmes nu".
Wanneer ik het geheel van de meerjarenraming zo overzie meen ik te mogen stellen dat, rekening
houdend met de vrij behoudende raming van de inkomsten, de financiële positie niet ongunstig is te
noemen. Wel zal de voortzetting van de stadsvernieuwing in de nabije toekomst ongetwijfeld grote
offers vragen, offers die op dit moment nog als een sluitpost worden behandeld. Als gevolg van een
verbeterende financiële positie is ook het investeringsniveau duidelijk verhoogd. Opmerkelijk daar
bij is dat de eerder verwachte subsidies op een groot aantal objecten worden verlaagd of zelfs weg
vallen. Ik denk daarbij o.a. aan de verbouwing van de Beurs, de verbetering van het Cambuurstadion,
de nieuwbouw van de Reinigingsdienst en de verbouwing van de Frieslandhal. Moeten wij hieruit con
cluderen dat er minder wordt gedaan aan de werkloosheidsbestrijding d.m.v. de A.C.W.-subsidies of
zijn de verwachtingen te hoog gespannen geweest?
Ik heb in mijn vorige financiële beschouwingen al eens gewezen op de noodzaak om als gemeen
tebestuur voortdurend attent te zijn op onnodige verspilling van gemeenschapsgelden en er bovendien
voor te waken dat de gemeentelijke diensten en bedrijven steeds zo optimaal en efficiënt mogelijk
blijven functioneren. Maar naarmate het gemeentelijk apparaat groter en logger wordt kan er toch wel