38 De heer Van der Wal heeft een aantal opmerkingen over onderwijs gemaakt waaruit blijkt dat Leeuwarden in de ogen van Axies op het terrein van het onderwijs niet veel voorstelt. Nu wil ik hem niet antwoorden met'de opmerking van de heer Singelsma it kin wier wol sprekken lije", want ik heb het idee dat zij over verschillende dingen spraken, de eerlijkheid gebiedt mij dat te zeggen. De heer Singelsma dacht m.i. aan de voorzieningen die wij in Leeuwarden m.n. wat betreft het voortgezet on derwijs, waarvan een aantal nieuw is, aan kunnen bieden. Er is vooral een verbreding tot stand geko men in de mogelijkheden van h.b.o. De heer Van der Wal heeft getracht om bij de inhoudelijke situatie terecht te komen, ik vind echter dat hij met zijn voorbeelden op dat punt niet zo gelukkig is geweest, hij heeft een aantal voorbeelden genoemd waarvan ik zeg: Op dat punt is eigenlijk niets aan de orde. Hij heeft b.v. gezegd dat de leerplanontwikkeling in Leeuwarden te statisch is. Ik herinner mij een botsing die ik met Axies had in de verkiezingstijd 4 jaar geleden. Toen werd de S.A.D. verweten dat men niets deed aan longitudinaal onderzoek. Een van de punten waar verschil van mening over was was nu juist dat longitudinaal onderzoek dat gedaan werd. Zo is het in feite ook met het leerplan. Wat je van het leerplan van Leeuwarden zou kunnen zeggen als je er kwaad van zou willen spreken is dat het veel te vaag is en dat je er alle kanten mee op kan. Maar dat is in deze tijd van experimenten en hier en daar wat beproeven een groot gemak. Het zou erg lastig zijn wanneer wij een minutieus leerplan hadden. Overigens had het leerplan al lang vernieuwd moeten worden, maar in de hele ontwikkeling die er op het terrein van het onderwijs is laten wij het voorlopig liever zo, want op deze manier kun nen wij gemakkelijker inspelen op allerlei landelijke ontwikkelingen. Ik wil toch nog even terug komen - dat heb ik ook in de afdeling behandeld - op de opmerking dat er geen beleid wordt gevoerd. Er is indertijd om een beleidsnota gevraagd, een afzonderlijke nota over het onderwijs. Daarbij gaat het dan natuurlijk niet alleen om nieuwe dingen, het gaat er daarbij ook om de zaken duidelijk op een rijtje te zetten en te kijken waar de prioriteiten liggen en waarom ze daar liggen. De eerste keer dat dit in de Commissie Onderwijs aan de orde kwam - dat was vorig jaar - is gézegd: Het is, gezien de personeelsopbouw en de bezetting van de afdeling Onderwijs, on mogelijk om dit in deze 4-jarige periode klaar te krijgen. Ik vind dat men mij dan nu niet moet ver wijten dat het er nog niet is, er is duidelijk gezegd dat het niet kon. Bovendien wil ik er tegen pro testeren dat er gezegd wordt dat er op het terrein van het onderwijs geen beleid zou worden gevoerd; men zou dan toch wel de hoofdstukken over onderwijs in de beleidsplannen van de afgelopen jaren na moeten lezen, dan zou men twee lijnen zien. Het zwaartepunt van de inhoudelijke aanpak ligt bij het kleuter- en lager onderwijs. Er wordt mij wel eens verweten van de zijde van het voortgezet onderwijs dat er op dat terrein ook meer zou moeten gebeuren, maar je kunt niet alles tegelijk aanpakken. Wat de voorzieningen betreft is er gepoogd een duidelijke uitbreiding te geven, ook in het kader van de verbetering van de infrastructuur van de stad, aan het h.b.o. Ik dacht dat het wat dat betreft "wol sprekken lije kin", om met de heer Singelsma te spreken. De heren Bouma, Meijerhof en De Pree zijn inmiddels ter vergadering gekomen. De heer Rijpma (weth.): In feite zijn de beschouwingen wat mijn portefeuille betreft terecht ge komen op drie onderdelen, n.l. de stadsvernieuwing, Camminghaburen en het verkeer. Wat de stadsvernieuwing betreft is de hoofdopmerking dat wij misschien op dit moment op een wat te breed front bezig zijn. Soms denk ik dat ook. Aan de andere kant, als ik dan weer een brief van de Stadsvernieuwingskorporatie in handen krijg waarin met klem verzocht wordt om t.a.v. een aantal ge bieden nog duidelijke beleidslijnen te trekken omdat op deze wijze aan de individuele woningverbe tering meer aandacht kan worden besteed, heb ik er ook weer twijfel aan of wij inderdaad op een te breed front bezig zijn. Het is een wisselend beeld. In een wijk als Oldegalileen - ik noem maar eens een voorbeeld - kan op bepaald terrein voortgang gemaakt worden; voor hef Mariahof zijn de beletselen wat de parkaanleg en een deel van de woningbouw betreft minder of niet aanwezig zodat daar met een aantal weken duidelijk voortgang gemaakt kan worden, maar in Blok Zwart wordt de ontwikkeling op gehouden doordat een paar eigendommen - het zijn er op dit moment nog drie - heel moeilijk te ver krijgen zijn. Dan stagneert op dat moment in dat gebied de ontwikkeling. In een ander gebied is de situatie op dat zelfde moment weer anders. Als ik kijk naar het gebied ten noorden van de Grote Kerk waar ook een aantal ontwikkelingen op slot hebben gezeten dan heb ik hoop dat wij daar door de meeste moeilijkheden heen zijn. Van alle te verwerven panden die op ons lijstje stonden is er één nog niet verworven en ook daarmee lijkt er voortgang te zijn. Als ik kijk naar de mensen die een andere woning moeten hebben dan moet ik constateren dat dat op het ogenblik de ontwikkeling remt, maar hef kan best zijn dat de mensen die de bovenwoningen van de panden van Noordhof bewonen op een be paald moment toch verplaatst kunnen worden en dan komt daar weer de mogelijkheid om los te gaan. Wanneer wij dan ook het Fonds Stadsvernieuwing kunnen gebruiken om subsidies die V.R.Oop dit mo 39 ment wel heeft maar die C.R.M. niet heeft voorlopig te dekken en eens te kijken of wij op langere ter mijn van C.R.M. toch nog wat los kunnen peuteren, dan zou ook de subsidiekraan niet meer een belem mering hoeven te zijn om nu eindelijk ten noorden van de Grote Kerk de zaak eens af te werken. De situatie wisselt dus, op het ene moment kun je los, op hef andere moment stagneert het weer. Als je kijkt naar het gebied Speelmansstraat dan is het zo dat je op het terrein waar de huishoudschool staaf voortgang zou kunnen boeken als je een oplossing zou weten voor het probleem van de huisvesting van de leerlingen die daar nog steeds onderwijs ontvangen. Als je in het oosten van de stad een gebouw zou kunnen vinden dat een tiental leslokalen had dan was die huishoudschool zo leeg en dan zou je de zaak daar weer aan kunnen pakken. Die lokalen moeten echter eerst gevonden worden, als er een school leeg zou komen dan zou dat een aangrijpingspunt zijn, als dat niet het geval is dan zal er naar ge streefd moeten worden een terrein ter beschikking te stellen waarop misschien in de semi-permanente sector iets gedaan zou kunnen worden. Zo zijn er dus telkens wisselende beelden en als je op een te nauw front werkt dan kan je niets doen op het moment dat in dat hele front de zaak stagneert. Daar mee wil ik niet zeggen dat je het front steeds breder moet maken, maar de problemen zijn wel zodanig dat het voldoende breed moet zijn. Je moet toch een zekere variatie in programs hebben zodat je als het op de ene plaats niet lukt in kunt springen op een andere plaats. Het kan best zijn dat hef in Huizum-Dorp over een week of 3, 4 los kan, het kan ook best zijn dat over 3 4 weken blijkt dat wij daar b.v. voor 2 jaar op slot ziften. Al deze dingen geven mij toch aanleiding om te zeggen: Laten wij in die gebieden die op dit moment urgent zijn het werk voortzetten, als wij niet in Huizum-Dorp be zig kunnen zijn dan kan het misschien straks in Huizum-Bornia of in het gebied aan de Bagijnestraat; zo kan met wisselend succes geprobeerd worden om hier en daar impulsen te geven en als die impulsen dan maar in zo'n regelmaat komen dat de mensen in de gaten krijgen dat het toch doorgaat dan hou den zij misschien ook de moed die zij nodig hebben. Ik dacht dat het, gezien hef gebrek aan m idde- len dat misschien op bepaalde momenten te voorschijn komt, bijzonder plezierig zal zijn als wij het Fonds Stadsvernieuwing niet alleen incidenteel kunnen gebruiken maar hef ook structureel kunnen ge bruiken wanneer de middelen tekort schieten. Tot dusver was dat nauwelijks mogelijk omdat de inhoud van het fonds daarvoor te beperkt was; door de stortingen van de laatste tijd wordt het structureel ge bruik van dit fonds gemakkelijker gemaakt. Ik heb de stukken die ons zo nu en dan van de zijde van het departement bereiken nog eens nagevlooid en wat betreft de Beschikking geldelijke steun stads vernieuwing 1977 is voor de uitvoering van de regeling - dat is dus de interim-saldoregeling - in het begrotingsjaar 1978 meer geld beschikbaar dan in 1977, voor 1977 was n.l. 100 miljoen beschikbaar en voor 1978 is dat 101 .800.000,--, er is dus inderdaad meer beschikbaar. Overwogen wordt of aan de 6 gemeenten nog enkele gemeenten kunnen worden toegevoegd. Het is echter ook mogelijk dat in de reeds voor de regeling in aanmerking komende gemeenten meer vernieuwingsgebieden kunnen wor den aangewezen. Evenals dat bij de aanwijzing van die 6 gemeenten het geval was zal de beslissing hierover worden voorafgegaan door een advies van de Rijks Planologische Commissie. Dus het kan vriezen, het kan dooien. Over de kwestie van project- en contactgroepen hoef ik, dacht ik, op dit moment niet te spreken. Binnen niet al te lange tijd kunnen wij daar aan de hand van de stukken beter gefundeerd over van gedachten wisselen. Ik weet niet precies op welke termijn dat kan, maar ik hoop toch dat die discussie ongeveer in februari zal kunnen plaats vinden. De documenten die nodig zijn om een goede nota te maken zijn aanwezig, ze moeten alleen nog wat gekuist en samengevoegd worden overeenkomstig de bespreking die er inmiddels over heeft plaats gevonden. Over Camminghaburen kan ik vrij kort zijn. Volgende week maandag hebt u een uitvoerige docu mentatie op tafel over Camminghaburen en ik neem aan dat dan de hele problematiek aan de orde komt. Wat onze eigen bevoegdheden betreft is het interessant om ook weer in de stukken te lezen die ons ge worden zijn van het departement. Daar staaf b.v. in - dat slaat dan op groeikernen en groeisteden - dat de bevoegdheden die hef gemeentelijk bestuur zou kunnen krijgen er als volgt uit zouden moeten zien - ik weef niet of het allemaal waar wordt -: "Het rijk zou zich moeten beperken tot de bewaking van door hem geformuleerde rijksdoelstellingen, b.v. de taakstelling in aantallen woningen en arbeids plaatsen van de groeikern, en het verschaffen van de voor het bereiken van de doelstellingen benodig de instrumenten. Op elk der overheidsniveaus zal, zoals gezegd, gestreefd worden naar horizontale integratie van de bemoeienissen. Bovendien zal de verticale organisatie, d.w.z. de samenwerking van rijk, provincie en gemeente gericht op de ontwikkeling van groeikernen en groeisteden, nader moeten worden uitgebouwd." De conclusie is dan dat in feite een globaal toezicht op de gemeenten zou moe ten plaats vinden. In hoeverre dat werkelijkheid wordt zullen wij binnenkort ondervinden want de laat ste gegevens die wij na vragen en hervragen moesten leveren over Camminghaburen wat de financiële aspecten betreft zijn inmiddels van het lokale niveau - zowel bij ons als bij de Willemskade - naar het rijksniveau verschoven en de gesprekken over de facetten die daaraan vastzitten zullen dezer dagen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1977 | | pagina 20