22
De heer Eijgelaar (weth.): Wij hebben over dit onderwerp ook in de afdelingsvergadering, dacht ik,
vrij uitvoerig van gedachten gewisseld. Het is inderdaad waar dat bij een bezetting zoals wij die op
dit moment hebben niet een optimale risicobestrijding kan worden gevoerd. Overigens kan dat ook niet
bij een uitbreiding van de ploeg. Natuurlijk is het zo dat hoe meer mensen je hebt hoe meer mogelijk
heden er zijn, maar als je - voortgaande op het verhaal van de heer Pronk - op een gegeven ogenblik
een tweede en een derde uitruk nodig hebt en je hebt ook nog eens een geval waarbij de duikersploeg
moet aantreden je met hetzelfde risico blijft zitten. Je kunt niet elk risico uitsluiten. Je kunt het wel
zo gering mogelijk maken en dan is het het punt waar je in een bepaalde situatie de grens vindt liggen.
Wel, tot nu toe meenden wij dat wij op een vrij redelijke wijze in Leeuwarden aan het brandrisico
het hoofd konden bieden. Het is waar wat de heer Pronk zegt dat de inspectie van het brandweerwezen
uitgaat van een andere bezetting, maar de brandweerinspectie gaat uit van een ideale situatie. De
brandweerinspectie, Binnenlandse Zaken, geeft daarvoor geen geld, wij moeten dat uit eigen middelen
betalen, Als gezien wordt hoe Leeuwarden wat de brandweer betreft de zaak heeft georganiseerd en
hoe hier de bezetting is dan kan dat de toets der kritiek op dit moment wel doorstaan. Nochtans menen
wij dat het gewenst is dat de veiligheid - de mogelijkheden bij brand - vergroot wordt. Daarom is er
ook bij herhaling een uitvoerig gesprek geweest met de directie en de medezeggenschapscommissie
van de brandweer. Op dit moment - de heer Pronk heeft het uitvoerig geschetst - hebben wij 3 ploegen
in de repressieve dienst waarbij elke ploeg bestaat uit 14 mensen. De heer Pronk gaat er van uit dat
er 3 mensen afwezig zijn door ziekte, vakantie of vrije dagen, maar normaal zijn er 2 mensen afwezig.
Het kunnen er ook 3 zijn en in een bepaalde situatie nog meer, het kunnen er echter ook minder zijn.
Wij kunnen er gevoeglijk van uitgaan dat wij in de repressieve dienst de beschikking hebben over 3
maal 12 mensen. Voor de eerste uitruk moeten er direct 8 mensen beschikbaar zijn, dan blijven er 4
over indien ik uitga van een normale situatie. Deze 4 mensen zijn voor een volgende uitruk beschik
baar, dat zijn er te weinig want deze uitruk moet kunnen beschikken over 6 mensen. Daarom is ook
gezegd dat wij, als wij elke ploeg met 2 man uitbreiden, tot een volledige bezetting van de eerste en
tweede uitruk kunnen komen, uitgaande van een normale situatie. Er zijn echter ook omstandigheden
- met name in de vakantieperiode en bij de jaarwisseling, want ook dan is de situatie nogal moeilijk,
maar ook bij ziekte - dat zo'n opzet niet gerealiseerd kan worden en dat is de reden om in die situa
ties - dat zijn dus bijzondere omstandigheden - een beroep te doen op vrijwilligers. Daarom hebben
wij gezegd dat wij een aantal vrijwilligers moeten aantrekken die wij in bijzondere omstandigheden
kunnen inschakelen. Bij een grote brand zal het zo kunnen zijn dat het beroepspersoneel langer dan
normaal in dienst moet blijven voor nablussingswerkzaamheden of iets van dien aard. In die situatie
kunnen of voor nabluswerk of voor repressieve dienst in de kazerne vrijwilligers ingeschakeld worden
en dat is dan ook de reden waarom wij gekozen hebben voor deze structuur m.b.t. een uitbreiding van
het aantal beroepsmensen zodat de eerste en de tweede uitruk normaal gesproken een goede bezetting
hebben. Voor bijzondere gevallen die ik heb genoemd stellen wij een aantal vrijwilligers aan die dan
ingezet kunnen worden. Wij menen dat wij dan op voldoende wijze en beter dan in de meeste plaatsen
aan brandbestrijding kunnen doen en zo een bijzonder klein risico hebben. Het is n.l. zo dat de tweede
ploeg slechts sporadisch, enkele malen per jaar, werkelijk effectief dienst moet doen, voor de rest
is het gelukkig in Leeuwarden niet nodig dat de tweede ploeg daadwerkelijk in actie komt. Die ploeg
moet er wel zijn, want als de eerste ploeg de kazerne uit is dan moet er een tweede ploeg aanwezig
zijn. Dat was ook de handicap, niet dat de mensen die opgeroepen werden ook steeds dienst moesten
doen - zij hoefden bijna nooit dienst te doen -, maar zij moesten wel opgeroepen worden vanwege
het risico dat wij liepen om bij het uitrukken van de eerste ploeg met een lege kazerne te zitten en
geen bemanning voor de tweede uitruk te hebben voor het geval er iets zou gebeuren. Daarvoor wer
den deze mensen opgeroepen en wij menen dat dat nu niet meer nodig is omdat de permanente bezet
ting van de beroepskrachten uitgebreid wordt en in bijzondere gevallen aangevuld kan worden met
deze vrijwilligers. Nogmaals, wij menen dat wij op deze wijze voldoende aan het risico dat hier in
Leeuwarden gelopen wordt het hoofd kunnen bieden. De heer Pronk zegt dat het een slag in het ge
zicht van werklozen is als je vrijwilligers aanstelt en dat wij gisteren van verschillende kanten dier
bare verhalen hebben gehoord over de bestrijding van de werkloosheid. Het betekent wel dat je met
de middelen die je krijgt ter bestrijding van de werkloosheid zinvol om moet gaan en je zult ook in
deze situatie de verschillende dingen tegen elkaar moeten afwegen. Je kunt niet zeggen dat wij een
stuk werkgelegenheid gaan creëren waar wij naar onze mening redelijkerwijs zonder kunnen. Ik wil
de raad dan ook adviseren om de beide moties van de heer Pronk niet te aanvaarden.
De heer Pronk: De heer Eijgelaar heeft het over vrijwilligers die alle risico's op zouden lossen,
maar ik heb, dacht ik, heel duidelijk aangetoond dat vrijwilligers geen risico's oplossen. Deze mensen
kunnen niet binnen 3 minuten in de kazerne zijn, zij kunnen die tweede spuit niet bemannen en u zit
23 -
gewoon 21 a 26 minuten zonder hulp in de stad. Een ander punt is dat u zegt dat de brandweerinspectie
normen heeft, maar dat zijn minimumnormen t.o.v. het algemeen te verwachten risico dat de gemeente
bedreigt. Natuurlijk zijn er dingen die je beslist niet kunt uitsluiten, maar ik vind wel dat je de risi
co's die je loopt naar beste vermogen zult moeten invullen. Dat is, naar mijn idee, alleen mogelijk
met een beroepskorps, anders lukt het niet. Ik dacht niet dat ik hier verder nog op in zou moeten gaan.
De heer Eijgelaar (weth.): Het is niet waar wat de heer Pronk zegt dat er geen tweede ploeg is.
Ik heb zo juist beredeneerd dat er door de uitbreiding met twee man wel in voldoende mate een tweede
ploeg kan worden bemand en dat wij dus niet direct van vrijwilligers afhankelijk zijn om de tweede
uitruk te bemannen. Die vrijwilligers worden ingezet in bijzondere omstandigheden zoals bij ziekte,
als er een groot aantal mensen afwezig is of in vakantieperiodes. Dan zal het niet in alle gevallen zo
zijn dat deze mensen van hun huis naar de kazerne moeten komen, wellicht zullen er zich situaties
voordoen dat deze mensen kazernedienst hebben, dus al aanwezig zijn. Het is de bedoeling dat wij
op korte termijn een volledig bemande tweede ploeg kunnen inzetten. Nog even iets over het aspect
van de werkgelegenheid, want dat zit mij wel een beetje dwars. Het is natuurlijk zo dat wij, als wij
zes ton op tafel moeten leggen - het voorstel van de heer Pronk betekent een belasting voor het budget
van de gemeente van zes ton, daar moet u wel rekening mee houden -, dit bedrag misschien ook wel
in het kader van de werkgelegenheid voor de aanleg van wegen of anderszins gebruiken. Het is dus
echt niet zo dat gezegd kan worden dat deze zes ton nu wel voor werkgelegenheid wordt gebruikt en
in een andere situatie niet, dat is bepaald niet het geval(De heer Pronk: Het gaat om arbeidsplaatsen,
ik vind dat je die moet bemannen.) Dat zou op een andere manier ook het geval kunnen zijn, ik zeg
niet dat het zo is maar het geld wordt wel besteed, want wij houden echt niet een extra bedrag over.
Dat argument spreekt mij derhalve niet erg aan.
De eerste motie van de heer Pronk en mej. De Vos betreffende het niet aanstellen van vrijwilli
gers wordt bij handopsteken verworpen met 27 tegen 6 stemmen.
De tweede motie van de heer Pronk en mej. De Vos betreffende de sterkte van het brandweerkorps
wordt bij handopsteken verworpen met 20 tegen 13 stemmen.
Par. 9. Beleidssector Economische Aangelegenheden
De heer De Jong: Het lijkt mij dienstig eerst even op een rijtje te zetten wat er zich zoal heeft
afgespeeld en waarmee wij bezig zijn als wij spreken over het instellen van een detailhandelsveror
dening. Op 12 augustus 1976 komt er een brief binnen van het Fries Ondernemers Verbond waarin ge
attendeerd wordt op een detailhandelsverordening die in de gemeente Bussum unaniem door de gemeen
teraad is aangenomen nadat Mijdrecht en Elburg reeds een dergelijke verordening hadden ingevoerd. De
verordening acht men nodig omdat er voor de grond rond het centrum nog steeds geen bestemmings
plannen bestaan. Het Fries Ondernemers Verbond dat ongewenste detailhandelsvestigingen wil tegen
gaan verzoekt het college om zo'n noodmaatregel ook voor Leeuwarden in te stellen. Op maandag 18
oktober komt een preadvies van het college in de Commissie R.O. om zo'n verordening niet te enta
meren, hoewel in Leeuwarden wel de noodzaak gevoeld wordt om in te grijpen in voorgenomen detail
handelsvestigingen; het effect wordt echter niet groot geacht. Dit preadvies kwam niet in de raadsver
gadering van 4 november daar dit advies eerst nog besproken diende te worden in de vaste Commissie
Midden- en Kleinbedrijf. Deze overlegcommissie besluit in haar vergadering van 20 december advies
te vragen aan de Kamer van Koophandel, de Rijksconsulent voor handel, ambacht en diensten en het
Fries Ondernemers Verbond, hetgeen nog niet was gebeurd. Op 22 februari 1977 komt er een advies
binnen van de Kamer van Koophandel met de volgende mededeling: Hoewel een detailhandelsveror
dening niet als een ideale oplossing wordt gezien, kan deze tijdelijke maatregel aanvaardbaar worden
geacht. De Kamer van Koophandel zou zich wat de inhoud betreft willen conformeren aan de tekst
van de verordening zoals deze destijds is vastgesteld door de gemeente Bussum, met dien verstande
dat in een nieuw artikel nog de regeling zou dienen te worden opgenomen dat in geval van een aan
vraag of een ontheffing het advies gevraagd zou moeten worden van de Rijksconsulent voor handel,
ambacht en diensten en van de Kamer van KoophandelOp deze wijze, nog steeds aldus de Kamer
van Koophandel, kan de ondernemer zijn aanvraag eventueel gesteund weten door meer onafhankelijke
instanties. Op 1 maart komt het advies binnen van de Rijksconsulent die zo'n verordening voor Leeu
warden wenselijk vindt aangezien zich ook hier gevallen van ongewenste detailhandelsvestigingen
kunnen voordoen. De Rijksconsulent staat dan ook achter hen die pleiten voor de totstandkoming van
een regeling die wildgroei in de detailhandel in Leeuwarden kan tegengaan. Deze verordening mag