10
niet dat wij het zo moesten stellen. Wij moeten een nog functionerend bedrijf in het kader van de be
stemmingsregeling overnemen. Dat het een functionerend bedrijf van recente datum is, doet op een
gegeven moment niet ter zake. In het gehele gebied zijn bedrijven verworven en de kosten die de
verwerving van die bedrijven met zich mee heeft gebracht worden ten laste van de exploitatie ge
nomen. In dit geval is er een calculatie van het gebied die, omdat het nog een beginstadium betreft,
gelukkig nog een aantal mogelijkheden biedt die het niet direct noodzakelijk maken dat een nieuwe
verwerving in de kostprijs moet doorklinken. Aan het eind van dit jaar vindt, zoals ieder jaar gebeurt,
een eerste herziening van het bestemmingsplan ook wat de kosten betreft plaats. Naarmate de bedrijven
zich sneller vestigen speelt de rentepost minder mee en naarmate de bedrijven zich minder snel vestigen
speelt de rentepost meer mee. In dit geval is het zo dat het tempo van uitgifte momenteel razendsnel
is en dat betekent dat de ruimte die daardoor in de exploitatie-opzet is gekomen niet direct hoeft te
leiden tot verhoging bij de aankoop van dit bedrijf. Het aantal arbeidsplaatsen is op dit moment niet
direct aan te geven. Er komt nu een deel van de toekomstige vestiging. Het bedrijf zal voorlopig be
ginnen met een elementaire afdeling die moet leiden tot een verdere continuëring van het bedrijf.
Voor het hele maatschappelijke bedrijfsgebeuren geldt dat het bij het invoeren van nieuwe technieken
en bij het rationaliseren van het bedrijf al een verheugend verschijnsel is als de personeelsbezetting
niet door natuurlijk verloop achteruit gaat. In dit geval betekent deze bedrijfsvestiging een versterking
van de positie van dit bedrijf en ook een versterking van de functie er van op de arbeidsmarkt.
De heer Ten Brug (weth.)Het is duidelijk dat dit al les op mij wat onverwacht overkomt. Toen
wij besloten om het subsidie dat jaarlijks aan de jachthaven werd gegeven te verminderen - dit niet
tot genoegen van de jachthaven, dat is duidelijk -, bleek bij de onroerend goedbelasting dat men
jaarlijks 18.000,hoger uit kwam dan vroeger onder de oude belastingbedeling. Het betrof hier
een situatie nog voordat de onroerend goedbelasting in werking trad. Daar was de vermindering van
het subsidie al bij inbegrepen en bij die vermindering kwam neg eens 18.000, Men heeft argu
menten aangevoerd om van die belasting af te komen: Men betaalde het vroeger ook niet, men had
vrijstelling bepleit, men wilde dit graag weer in het subsidie terug hebben. Bij het beleidsplan hebben
wij een tussenvorm gevonden door te zeggen dat die 18.000,misschien wat hard aan kwam en dat
wij dat wel wilden afbouwen. Wij wilden echter ten principale hier geen vrijstelling voor geven, omdat
wij op het terrein van de onroerend goedbelasting zeer karig zijn met het geven van vrijstellingen.
Het lijkt ons ook niet juist. De heer Geerts heeft het punt van oninbaarverklaring genoemd, maar dat
is natuurlijk niet zo gemakkelijk om te doen want dan zou eerst nog eens bekeken moeten worden of
er in feite geen gelden zijn om de onroerend goedbelasting te betalen. Wij zouden dan wellicht met
een ander mes in de bezittingen van de jachthaven moeten snijden. Een subsidie hebben wij ook niet
willen geven omdat wij dan in de situatie van 1975 kwamen te verkeren waarbij wij niet alleen om
financiële redenen, maar ook om principiële redenen hebben geschoond. Opnieuw zouden wij voor
welk doel dan ook de jachthaven als subsidieklant krijgen en daarom vonden wij het het best om het
maar af te kopen. Wij betalen een tegemoetkoming want dat kon in het kader van deze onderhande
lingen. Deze tegemoetkoming hebben niet wij alleen uitgevonden - u begrijpt best hoe de situatie tus
sen het gemeentebestuur en het bestuur van de Stichting was - en ook is die niet een vrijgevigheid
zonder meer van onze kant geweest. Bij deze affaire blijft staande dat de Stichting onder de onroe
rend goedbelasting valt en belastingplichtig blijft. Met andere situaties die wat wazig zijn en die
enigszins teruggrijpen op vorige situaties hebben wij verder niets te maken. Dit is eigenlijk de kortste
weg.
De heer Rijpma (weth.): De heer Geerts heeft nog een paar dingen meer gevraagd. De huurover
eenkomst van de gemeente met de Stichting houdt in dat de Stichting het recht van erfpacht op de op
stallen verkrijgt. Dit is nooit vastgelegd in een notariële akte en de Stichting is nog steeds geen za-
kelijk-gerechtigde. Vandaar dat de gemeente de Stichting niet rechtstreeks aanslaat voor het zaken-
rechtelijk deel ofwel eigenaarsdeel van de onroerend goedbelasting. De gemeente brengt deze belas
ting in rekening via een nota op grond van artikel 17 van de huurovereenkomst waarin staat dat alle
zakelijke lasten met uitzondering van die betreffende onbebouwde eigendommen voor rekening komen
van de Stichting. Het feit dat de erfpachtsovereenkomst niet notarieel is vastgelegd heeft voor wat de
onroerend goedbelasting betreft slechts gevolgen voor de wijze van inning, n.l. niet via een aanslag
maar via een nota. Verder vraag ik nog even attentie voor artikel 7 onder I van het besluit waarin
duidelijk staat dat de koopster aan de verkoopster een bedrag betaald van 150.000,als bijdrage
in de door verkoopster thans en in de toekomst verschuldigde onroerend goedbelasting over het jacht
havencomplex. Dat betekent dat ook via deze tekst geen mogelijkheid bestaat om te zeggen dat de
brief van het gemeentebestuur enigszins vaag is geweest; wij kunnen er op terug komen.
11
De heer Geerts: Er is wel het een en ander duidelijk geworden, naar ik dacht. Het is allemaal
een beetje vreemd maar het zal wel niet anders kunnen. Wat ik wel jammer vind is dat ik geen echt
concreet antwoord kreeg op mijn vraag hoeveel arbeidsplaatsen deze zaak nu oplevert. Mag ik aan
nemen dat het gerucht dat hier 40 nieuwe arbeidsplaatsen worden gecreëerd ten koste van 80 arbeids
plaatsen op het westelijk industrieterrein niet waar is?
De Voorzitter: Ik wil dat laatste wel beantwoorden want daar weet ik meer van te zeggen. Dat
gerucht is beslist onjuist. Ik wil graag hetgeen de heer Rijpma heeft gezegd bevestigen, n.l. dat op
korte termijn niet een spectaculaire uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen is te verwachten. De
C.C.F. gaat er echter zelf van uit dat dit in de toekomst - op vrij korte termijn zelfs - wel degelijk
een uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen in Leeuwarden en in Friesland betekent. Wij zouden
anders onjuist zijn voorgelicht, maar gelet op de gesprekken die wij gehad hebben en ook gelet op
de contacten die wij met de C.C.F. hebben zou ik mij dat niet kunnen indenken.
De heer De Beer: De beslissing die wij vanavond moeten nemen is een gevolg van reeds eerder
genomen beslissingen. Om die op een rijtje te zetten: De gemeente verkoopt de boerderij aan de
Stichting en de gemeenteraad beslist later om de bestemming van dat deel van de Hemrik te veran
deren ten gunste van de vestiging van de C.C.F. De beslissing die wij vanavond moeten nemen is daar
het kostbaar gevolg van. Wij zullen daar dus mee instemmen.
De Voorzitter: Ik dacht dat wij hiermee de discussie wel kunnen afsluiten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 6 (bijlage no. 501).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 7 (bijlage no. 487).
De heer De Jong: Bij de memorie van antwoord op vraag 91 hebben wij duidelijk een vraag gesteld
die door het college is overgenomen mits de raad daartegen geen bezwaar had. De vraag betrof het
duidelijk bepalen van wat de detailhandel is en wat de winkelier. Dat nu mis ik in deze verkoopover
eenkomst en mijn vraag is of dat alsnog kan worden opgenomen. Als het niet kan, bestaat er dan de
mogelijkheid dat dat voortaan in de volgende besluiten wordt genoemd?
De heer Rijpma (weth.): De aanbieding voor dit stuk grond is in september gedaan met de gegevens
die op dat moment relevant waren. Wanneer er nu aanbiedingen worden gedaan wordt uiteraard gedaan
wat aan de raad is toegezegd.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punten 8t.e.m. 10 (bijlagen nos. 486, 485, 527 en 504).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 11 (bijlage no. 500).
De heer Ten Hoeve: Over dit voorstel van het college wordt in mijn fractie verschillend gedacht.
Het grootste deel van mijn fractie is er voor dat deze kavels op de vrije markt gebracht zullen worden.
De verwachting is dat er in deze fase of in een toekomende fase winst op deze kavels gemaakt kan
worden. De mensen die dit standpunt onderschrijven vinden dat wij als gemeente beter die winst op
kunnen strijken dan dat een ander die winst opstrijkt. Een ander deel van mijn fractie vindt dat er
wat dit plan betreft gebouwd zou moeten worden in de premiesfeer en dat de grondprijs zo vastgesteld
zou moeten worden dat dit mogelijk wordt. Die mensen menen ook dat in de voorwaarden bepalingen
opgenomen kunnen worden waardoor speculaties tegengegaan worden. Bovendien ligt er m.b.t. de
premiesfeer een goed voorstel. Verder wordt het voorstel van het college nog verdedigd doordat er
een lijstje bij de stukken ter inzage is gelegd waaruit moet blijken dat er al heel veel in de sociale
sfeer gedaan wordt. Wanneer je dat lijstje leest wekt dat ook wel die indruk, maar ik wil er toch nog