33
culturele subsidiabele lasten. Verder wil ik ingaan op het gedeelte van de raadsbrief waar wordt ge
sproken van het overleg met het centraal orgaan. Het is namelijk zo dat het Ministerie van C.R.M.
bepaalde subsidies aan een maximum heeft gebonden. Het is uiteraard bekend dat dit gegeven door
de door het departement aangebrachte budgettaire plafonnering per gemeente tot een afknotting van
het subsidie kan leiden. Tevens is destijds echter door het C.O.L. onder de aandacht van het college
gebracht dat een V.N.G.-publikatie al in een vroeg stadium aangaf dat er, afgezien van deze pla
fonnering, nog een mogelijkheid was om een subsidie te verkrijgen op stadsvernieuwingsgebieden.
Dit subsidie valt onder de rijkssubsidieregeling Samenlevingsopbouw, paragraaf Oude stadswijken.
Op die titel is in december van het vorig jaar een aantal aanvragen ingediend. Als de gemeente dit
subsidie verleent, dan betekent dat dat zij 80% van dit subsidie kan declareren op grond van de fac
tor sociale zorg. Waar gaat het nu om? Het is toegestaan dat onder deze rijkssubsidieregeling Samen
levingsopbouw ook een deel sociaal-cultureel werk mee mag worden genomen. Dat is hier ook gebeurd
en daarover ging nu juist het overleg dat er is geweest tussen het C.Ö.L. en de gemeente. Uit dit over
leg bleek dat de gemeente vasthield aan alleen stadsvernieuwingssubsidie uitgezonderd sociaal-cul
tureel werk en dat het C.O.L., optredende namens de aanvragers van het subsidie, dit afwijst. Onder
de rijkssubsidieregeling Samenlevingsopbouw, paragraaf Oude stadswijken, valt ook sociaal-cultu
reel werk en wij zien niet in waarom hiervoor geen subsidie zou kunnen worden verleend. Bovendien
komt daar nog bij dat 1978 het laatste jaar is waarin dit subsidie verstrekt zou kunnen worden. Immers,
in 1979 begint de nieuwe rijksbijdrageregeling. Van een precedent scheppen is hier dus niet of nau
welijks sprake. Ook bij de wijken is bekend dat dit het laatste jaar van de huidige regeling is en
dat volgend jaar de rijksbijdrageregeling op een heel nieuwe wijze in werking treedt. Dan zal er
toch een herverkaveling over alle wijken en organisaties moeten plaats vinden. Zoals ook bij het
college bekend mag zijn, is het C.O.L. met zijn aangesloten organisaties de laatste paar jaar druk
aan het oefenen voor deze nieuwe bijdrageregeling. Het heeft ons dan ook verbaasd dat men op dit
stuk van zaken zo halsstarrig is geweest en dit is blijven weigeren, gezien het feit dat de regeling
het toelaat maar ook gezien het geringe bedrag dat hiermee gemoeid is. Bovendien is in het over
leg toegezegd dat de raad een keuzemogelijkheid zou hebben. Deze; keuzemogelijkheid blijkt
niet uit de raadsbrief. Daarin is niet aangegeven dat het mogelijk is om te kiezen voor de rijkssub
sidieregeling Samenlevingsopbouw en dat via de factor sociale zorg een declaratie gedeponeerd kan
worden zodat de ruim 21.000,die hiermee zijn gemoeid uiteindelijk slechts voor 20% ten laste
van de gemeente zouden komen. Ik betreur het dat deze keuzemogelijkheid niet uit de raadsbrief
is gebleken, alhoewel dit wel met zoveel woorden was toegezegd. Ik stel de raad dan ook voor om
alsnog dit subsidie voor 1978 toe te kennen en heb daartoe een motie gemaakt die mede-ondertekend
is door mevrouw Visser-van den Bos van het C.D.A. De motie luidt als volgt:
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 26 juni 1978, overwegende
dat de rijkssubsidieregeling Samenlevingsopbouw beschouwd dient te worden als de geldende maat
staf in subsidiëring voor sociaal-cultureel werk in oude stadswijken en als zodanig ook het bestaande
rechtszekerheid biedende systeem is in het verkeer tussen gemeentebestuur en belanghebbende groe
peringen en instellingen, draagt het college op om de werkingssfeer van bedoelde rijkssubsidierege
ling integraal te handhaven tot op de datum waarop de nieuwe rijksbijdrageregeling sociaal-cultureel
werk van kracht wordt en voorts om de sociaal-culturele activiteiten als vermeld in de raadsvoor
dracht alsnog in de subsidiëring voor 1978 te betrekken."
Mevrouw Visser-van den Bos: Nu de rijksbijdrageregeling voor het sociaal-cultureel werk binnen
afzienbare tijd door de gemeente Leeuwarden gehanteerd moet worden, kunnen wij het begrijpen dat
b. en w. het gemakkelijk vinden om subsidietoewijzingen aan wijken op te schuiven tot de nieuwe
regeling voor Leeuwarden dusdanig is uitgewerkt dat aan de hand van opgestelde criteria af te le
zen is waar iedere wijk recht op heeft. Ik zei dat ik het kan begrijpen, maar ik ben het er beslist niet
mee eens. De burgers van onze stad - dit dan toegespitst op de betreffende wijken - zijn zo gelukkig
dat zij door de stadsvernieuwing aan meestal toch eenvoudige buurthuizen zijn gekomen. Wij moe
ten blij zijn dat in verschillende oudere wijken van onze stad activiteiten ontwikkeld worden waar
door de buurtbewoners met elkaar over hun belangen gaan nadenken en de hand aan de ploeg slaan
om met elkaar iets te organiseren. Wij kunnen er dan ook geen vrede mee hebben dat op de subsidie
aanvragen bedragen geschrapt zijn die nodig zijn om het wijkwerk in staat te stellen goed te functio
neren. Een korting op de subsidieaanvraag van de wijk Oldegalileën van ruim ƒ4.000,--, die wordt
geschrapt omdat b. en w. van mening zijn dat de voorgenomen verbouw van een ruimte op een boven
verdieping door de bewoners met eigen handen zal worden verricht - hierdoor worden alleen de mate
riaalkosten gedeclareerd - teneinde daar een keuken en een toilet te maken, kunnen wij niet waar
deren. Verder zijn op de aanvragen voornamelijk de bedragen gekort omdat b. en w. vinden dat de
bewoners huur moeten betalen voor de ruimte waarin behalve stadsvernieuwing ook sociaal-culturele
activiteiten kunnen plaats vinden. Juist nu er nog geen goed afgewogen regeling is, lijkt het mij recht
vaardiger, vergeleken met de wijken die zo gelukkig zijn al jaren een eigen subsidietitel bij C.R.M.
te hebben, om dit jaar de gevraagde subsidies zonder korting te verlenen. Een prettige omstandigheid
is dat deze subsidies onder de factor sociale zorg vallen. Een van de eerste taken waarmee de nieuw
te vormen Commissie Welzijnsaangelegenheden zich zal moeten bezighouden is het ontwikkelen van
normen aan de hand waarvan dit soort subsidieaanvragen beoordeeld zullen moeten worden. In som
mige wijken zal men dan misschien wat terug moeten en andere wijken die nog niets hebben kunnen
dan eventueel ook wat krijgen.
Dan blijft tenslotte nog over de bevoegdheid van de raad om uit algemene middelen eventueel
gelden beschikbaar te stellen ten behoeve van het sociaal-cultureel werk in de wijken. Door een
goed subsidiebeleid kunt u eisen stellen aan het gebruik van deze buurthuizen en wijkgebouwen
en daarmee voorkomen dat het wijkbestuur zijn toevlucht gaat nemen tot allerlei horeca-toestanden
teneinde de kosten van huur en dergelijke te kunnen dekken. Buurthuizen moeten van de buurtbe
woners zijn en verder moet gestimuleerd worden dat door allerlei activiteiten, georganiseerd en ge
leid door de buurtbewoners, een goede band tussen de verschillende leeftijdsgroepen tot stand komt.
Ook ik heb een amendement gemaakt maar toen ik hoorde van de motie van de heer Bouma heb
ik die motie met genoegen ondertekend. Ik ben bijzonder blij over het feit dat hij zo'n technisch
verhaal heeft gehouden zodat ik dit onderwerp met mijn verhaal alleen nog hoefde aan te vullen.
Op de verschillende onderdelen die gekort zijn zou ik nog stuk voor stuk kunnen ingaan. Ik heb mij
verdiept in alle geschrapte bedragen, maar het lijkt mij praktischer wanneer ik eerst afwacht wat
de wethouder ons hierop ten antwoord geeft.
Ik wil echter nog op één facet ingaan en dat is het facet dat er ook bedragen geschrapt zijn
voor het ontwerpen van plannen voor de groenvoorzieningen in de omgeving. Ik heb mij daarover
laten informeren en nu blijkt dat het zo is dat men die plannen met de buurten ontwikkelt en dat
de kosten die dienaangaande gemaakt zijn geplaatst moeten worden onder deze subsidieaanvragen.
Het mag natuurlijk niet gebeuren dat, wanneer er om een of andere onverhoopte reden uiteindelijk
geen geld zou zijn voor de groenvoorzieningen, ook de kosten van het ontwikkelen van de plannen
in het niet verdwijnen.
De heer De Beer: Na deze diepgaande verhalen heb ik uiteraard niet veel meer te zeggen. Ik
wil wel graag onze mening voorbehouden in verband met de mogelijkheden die de heer Bouma heeft
aangedragen. Wij zijn zeer benieuwd naar het antwoord van de wethouder. Ik zou graag willen weten
waarom niet gebruik gemaakt is van de mogelijkheid die door de heer Bouma is genoemd.
De heer P.D. van der Wal: Ik ben het eens met de betogen die mevrouw Visser en de heer Bouma
hebben gehouden. Ik vraag mij echter wel af of hetgeen mevrouw Visser als detailpunt genoemd
heeft wel voor honderd procent gedekt wordt door de motie die de heer Bouma en mevrouw V;Sser
hebben ingediend. Ik zal voor deze motie stemmen.
De heer De Vries (weth.): Wij hebben enkele bijzonder deskundige raadsleden aan het woord
gehad. Dit kon ook moeilijk anders omdat zij bestuurlijk rechtstreeks betrokken zijn bij het C.O.L.
Uit dien hoofde ontmoeten wij hen nogal eens in overlegsituaties. Het is misschien goed om even
op dit overleg in te gaan. Een keer in de vijf a zes weken komen wij bij elkaar - ambtenaren van
de secretarie, functionarissen van het C.O.L., het bestuur van het C.O.L. en ondergetekende - om
tussentijds de balans op te maken omtrent allerlei ontwikkelingen die gaande zijn. Deze gesprekken
verlopen over het algemeen in de beste sfeer. Ik ben van mening dat het een goede zaak is om gere
geld met onze gesubsidieerde instellingen die zo nauw betrokken zijn bij samenlevingsopbouw, waar
van bij het C.O.L. sprake is, contact te houden om zo tot een goede afstemming van beleid te komen.
Met betrekking tot de stadsvernieuwing is de situatie aldus dat wij een aantal jaren geleden
hiervoor subsidietitels van het rijk hadden. Reeds in de fase van het vorige kabinet kwamen er plot
seling maatregelen die inhielden dat er op dit terrein voor stadsvernieuwing van C.R.M. niet op ver
dere subsidiëring gerekend kon worden. Daarvóór was het zo dat de gemeente zich conformeerde aan
alle subsidietitels die het rijk toekende aan het C.O.L. en aan de bij het C.O.L. aangesloten in
stellingen. Op dat moment gingen wij scheef omdat de stadsvernieuwing uit het subsidiepakket ver
dween. Het C.O.L. kwam toen in een moeilijk parket. De raad, zich bewust van de situatie met be
trekking tot de stadsvernieuwing, stelde toen dat het nodig was om de subsidiëring van de stadsver
nieuwing sec veilig te stellen. In een raadsvergadering in het najaar van het vorig jaar heeft de raad
een duidelijke beslissing genomen over dit punt waarbij bepaald is dat alle zaken die betrekking