hadden op stadsvernieuwing, op voorlichting, op begeleiding en dergelijke door de gemeente zouden moeten worden overgenomen. Daarbij zijn wij er van uitgegaan dat de kosten blijvend gerekend zou den kunnen worden te behoren tot de factor sociale zorg zodat een deel van de dekking voor 80% verzekerd zou zijn. Als raad hebt u dus heel consequent gekozen voor deze situatie. In december 1977 diende het C.O.L. een subsidieaanvraag in. Deze aanvraag bestond per aange sloten wijkorganisatie uit totaalbedragen. Toen deze zaak door de medewerkers van de secretarie werd geanalyseerd en doorgelicht kwam men tot de ontdekking dat er behalve stadsvernieuwing ook andere elemementen in deze begrotingen waren opgenomen. Er waren investeringssubsidies bij, er waren ook subsidies bij die lagen op het terrein van het sociaal-cultureel werk. Er is toen aan het C.O.L. het verzoek gedaan om een splitsing aan te brengen in de verschillende sectoren en per wijk organisatie duidelijk aan te geven op wat voor kosten deze zaak betrekking had. Een en ander is wat moeizaam verlopen, maar uiteindelijk is het zo - u heeft dit terug kunnen vinden in de stukken - dat er een duidelijk beeld van de globale ramingen naar voren is gekomen. Het betreft schattingen voor dit jaar. De bedoeling van deze splitsing is geen andere geweest dan uitvoering te geven aan de be slissing die de raad in november 1977 heeft genomen. Nu zeggen de heer Bouma en mevrouw Visser van den Bos dat het eigenlijk een beetje schriel is dat de raad zich beperkt tot alleen de kwestie van de stadsvernieuwing sec en niet de sociaal-culturele comoonenten meeneemt terwijl dit in de rijks regeling Samenlevingsopbouw duidelijk als een element wordt onderkend. Men mag het daarmee eens zijn, maar wij zouden hiermee duidelijk afwijken van de beslissing die wij in november 1977 hebben genomen. Waar wij nu mee zitten is dat er een splitsing in de verschillende componenten is gemaakt en dat in de ramingen zoals hef C.O.L. die namens de buurtorganisaties enz. heeft ingediend tal van elementen voorkomen die in werkelijkheid investeringen zijn die niet vallen onder de noemer sociaal-culturele zorg. Als mevrouw Visser-van den Bos de 4.000,voor de wijk Oldegalileën noemt, dan is dat een investeringssubsidie zonder meer, dat met het sociaal-culturele element als zodanig niet zoveel te maken heeft. Met betrekking tot een aantal zaken zijn duidelijk vergissin gen gemaakt waardoor er correcties hebben plaats gevonden. (Mevrouw Visser—van den Bos: Daar hebben wij niet naar gevraagd.) Ik noem het even om aan te geven dat het niet zo eenvoudig is als in de motie wordt gesteld. (Mevrouw Visser-van den Bos: Er zijn uren aan deze motie besteed.) Dat neem ik graag aan maar ik blijf er bij dat u, wanneer u de stukken die ter inzage hebben gelegen goed hebt bestudeerd, hebt kunnen zien dat er van de kant van de secretarie zeer minutieus is na gegaan hoe de verhouding lag om te komen tot het uitgangspunt dat alleen de stadsvernieuwing sec subsidiabel zou zijn. Als u meent dat in november 1977 een verkeerde beslissing is genomen, dan staat niets u in de weg om daarover een uitspraak van de raad te vragen. Zoals het hier ligt heb ben wij u een zaak voorgelegd die helemaal in overeenstemming is met de inhoud van het besluit van november 1977. Wanneer u zegt dat het schriel is, dan zeg ik dat dit wel zo lijken mag maar dat het niet zo is. Wij hebben ook rekening te houden met een gelijke behandeling ten opzichte van andere wijken. In deze kostenramingen zijn bij voorbeeld kosten vermeld voor peuterspeel zalen. Alle peuterspeelzalen over de gehele stad komen ook al in aanmerking voor een bepaald bedrag. Van deze regeling maken deze peuterspeelzalen inderdaad gebruik. In de kostenraming zitten ook kosten voor sociaal-cultureel werk. Op basis van de regeling voor het jeugd- en jongeren werk zijn er ook subsidietitels die al in bepaalde wijken terecht komen. Ik misgun het deze wijken niet maar wij creëren wel een zekere rechtsongelijkheid. Bovendien is het zo dat er ook enkele an dere wijken functioneren die geen ondersteuning ondervinden vanuit het opbouwwerk maar die al deze kosten voor hun eigen rekening nemen. Last but not least, wij staan voor een vrij ingrijpende wijziging. Wij hebben ons tot dusver geconformeerd aan de maximale toekenning van bedragen van het rijk, vanaf volgend jaar echter zullen wij in een totaal nieuwe situatie terecht komen. De heer Bouma en mevrouw Visser hebben hier al op gewezen. Wij zullen dan moeten zoeken naar eigen nor men en eigen maatstaven op grond waarvan wij de samenlevingsopbouw in onze stad zullen moeten subsidiëren. Het mag schriel lijken maar ik blijf er bij dat wij geheel gehandeld hebben in overeen stemming met de geest van het besluit van november 1977. Ik wilde er nog op attenderen dat het beroep op de sociale factor als zodanig eigenlijk niet mag gelden. Per slot van rekening is het niet zo dat wij iemand op grond van de Bijstandswet om zijn mooie ogen een uitkering geven en dan zeggen dat wij toch 90% daarvan van het rijk terug ontvangen. Deze zaak moet zuiver op zijn eigen merites worden bekeken. De terugontvangst van het rijk is alleen maar een middel om tot dekking van de kosten te komen en is alleen uit dien hoof de interessant voor de gemeente. De heer Bouma: In eerste aanleg had ik geen behoefte om er op in te gaan en ik laat mij dan ook niet verleiden om het nu wel te doen. De wethouder heeft zelf het overleg genoemd. Ik kan u 35 inderdaad verzekeren dat dit overleg altijd in de beste verstandhouding gebeurt, al zijn wij het niet altijd eens. Ik zag geen aanleiding om dit punt aan te snijden. Dat de wethouder nu met allerlei detailproblemen en -argumenten komt, zoals de huisvesting van peuterspeelzalen, vind ik niet juist; dit had dan maar in de raadsbrief moeten staan. In de raadsbrief staat uitdrukkelijk dat het college voorstelt om van het totale bedrag dat aan subsidie is gevraagd de niet-subsidiabele bedragen uit te sluiten. Daar hebben wij vrede mee, daar vragen wij ook niet naar. Daarnaast wordt echter voorgesteld om ook het deel van de bedragen dat valt onder het sociaal-cultureel werk uit te sluiten. Ik heb al aangegeven dat dit niet te brengen valt onder de nor male subsidietitel in verband met de plafonnering. Ook heb ik aangegeven dat er volgens de V.N.G. een uitwijk is naar de rijkssubsidieregeling Oude stadswijken en dat de mogelijkheid aanwezig is om naast allerlei andere dingen ook een deel van het sociaal-cultureel werk daarin onder te brengen. Bovendien blijkt ook uit bijlage no. 39 dat er na verwerking van het door het college reeds toege stane subsidie en na verwerking van een ander bedrag nog een gunstig saldo van 29.055,is. Wij praten hier over een bedrag van 21.215, Het col lege stelt zelf voor om wel te subsidiëren in de Oud-Indische buurt ten bedrage van 3.550, Er blijft dus een bedrag van 17.665,over en nogmaals, de argumenten van de wethouder hebben mij niet kunnen overtuigen en daarom zie ik niet in waarom dit niet onder de factor sociale zorg zou kunnen vallen. Bij declarering komt 20% van de 17.665, afgerond is dat 3.500,voor rekening van de gemeente. Daar het hier het laatste jaar van de huidige regeling betreft omdat met ingang van 1979 een nieuwe rijksbijdragere geling gaat werken, zie ik ook niet in hoe hier rechtsongelijkheid kan ontstaan. Dit is doodeenvou dig een kwestie van gebruik maken van een bestaande rijksregeling en dat is volkomen legaal. Daar zit niets verkeerds in. Mevrouw Visser—van den Bos: Via de voorzitter wilde ik nog aan de heer Bouma vragen of hij denkt dat zijn motie wel veilig genoeg is. De motie die ik had gemaakt vroeg om het bedrag dat nu afgetrokken wordt toe te voegen. Ik heb deze motie even aan de heer Bouma laten lezen. Ik zou verder een antwoord van de wethouder willen hebben op de vraag of, als de motie van de heer Bouma wordt aangenomen, deze 17.665,— die nu afgetrokken is uitgekeerd wordt. (De Voorzitter: Het antwoord is ja.) Dan is de motie van de heer Bouma mij voldoende en heb ik geen behoefte om er verder bij stil te staan. Ik wil nog opmerken dat, indien men de huur van panden gaat splitsen door te zeggen dat een bepaald gedeelte wordt toegerekend aan het sociaaI-cultureel werk, men inderdaad kan zeggen dat dit kosten van peuterspeelzalen zijn. Als er niet een noodzaak bestond tot het geven van gelegen heid tot inspraak, dan waren die buurthuizen misschien helemaal niet van de grond gekomen. De bewoners zijn er natuurlijk dolgelukkig mee, maar u zou het toch wel betreuren wanneer het buurt huis alleen gebruikt zou mogen worden op de avond van de inspraak en dat de rest van de ruimte niet benut mag worden als peuterspeelzaal. Uit de stukken kan ik u de voorbeelden direct noemen. Bij de Ouwe Weide is een bedrag van 3.61 5,— aan huisvestingskosten afgetrokken, zuiver de helft van de huur. Ik heb het echt wel behoorlijk bekeken. Tot slot heb ik er nog behoefte aan om te verklaren dat ik het een teleurstellende zaak vind. Nu de wethouder toch het overleg met de ambtenaren aanhaalt, wanneer de ambtenaren uitdrukkelijk tegen het bestuur van het C.O.L. zeggen dat de uitsplitsing helemaal niet betekent dat er niet gesubsidi eerd wordt maar dat alleen een uitsplitsing ter wille van de duidelijkheid gevraagd wordt, terwijl men, als er dan aan deze uitsplitsing wordt meegewerkt, een raadsbrief krijgt waarin deze keuzemogelijkheid - de heer Bouma merkte dit terecht op - niet gegeven wordt, dan vind ik dat een teleurstellende zaak. (De heer Ten Brug (weth.): De keuzemogelijkheid zit er wel in.) Het doorsnee-raadslid dat zich niet zo intensief met deze zaak heeft beziggehouden, maakt uit de tekst van de raadsbrief op dat deze bedragen in overleg met het C.O.L. zijn geschrapt. Wij zeggen echter dat in overleg met het C.O.L. heel andere bedragen zijn geschrapt. Dat is niet precies hetzelfde. (De heer Ten Brug (weth.): Als dit zo doorgaat hoeft het geregeld overleg tussen het bestuur van het C.O.L. en het col lege niet meer plaats te vinden.) Het heeft ook zijn goede kanten. De heer De Beer: Na het beluisteren van het antwoord van de wethouder zijn wij inderdaad van mening dat wij ons moeten houden aan eerder genomen besluiten en wij zullen derhalve achter het voorstel van het college staan. (De heer Ten Brug (weth.): Een man een man, een woord een woord.) De Voorzitter: Ik vraag mij af of het op dit moment niet het verstandigst zou zijn om nu het col lege-voorstel aan te nemen, waarbij het college dan toezegt dat wij hetgeen hier op tafel is gelegd nog eens zullen bespreken en er in een van de vergaderingen in augustus mee bij de raad terug komen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1978 | | pagina 18