r - 19 al niet eens kunnen. Het is moeilijk denkbaar dat een regeling niet kan worden uitgevoerd als één of twee gemeenten niet meedoen. Hetgeen in een ander lid van dit artikel beschreven staat, komt veel eerder voor: Wanneer een deel van de gemeenten iets gemeenschappelijk willen aanpakken en er andere gemeenten zijn die liever niet mee willen doen, dan treedt de clausule van de tweederde meerderheid in werking. Deze clausule houdt alleen maar in dat, tenzij tenminste tweederde van het aantal regioraadsleden met dit voornemen instemt, de overblijvende gemeenten die vrijwillig hun toestemming geven hun voornemen niet kunnen uitvoeren. Van uw zijde is daar echter geen kri tiek op geleverd. De kwestie van de tweederde meerderheid zal veel eerder voorkomen. Zes, acht of tien gemeenten zullen bijvoorbeeld zeggen dat zij van plan zijn een bepaald onderwerp met elkaar aan te pakken, terwijl een, twee of drie gemeenten zeggen dat zij het nut er niet vun inzien en voorlopig of wellicht helemaal niet meedoen. Dat deze gemeenten na verloop van tijd toch wel mee doen, leert de praktijk wel, maar dat is een heel ander punt. Het is helemaal geen probleem wanneer deze gemeenten niet mee willen doen, daar is in voorzien. Men constateert dan namelijk dat ook zon der deze gemeenten een gemeenschappelijke aanpak wel mogelijk is. Wij hebben daar inmiddels een voorbeeld van, namelijk de Indicatiecommissie. De gemeente Harlingen meende om haar moverende redenen niet mee te moeten doen. Er was geen sprake van dat de andere tien gemeenten om deze re den niet een gemeenschappelijke indicatiecommissie konden instellen. Op dat moment zou de clau sule van de tweederde meerderheid in werking treden. Alleen de gemeente Harlingen deed niet mee, maar dit kon niet verhinderen dat de gemeenten die vrijwillig instemden met een indicatiecommissie wel meededen. Artikel 42, lid 6, is alleen de sleutel die gehanteerd zou kunnen worden wanneer werkelijk aangetoond kan worden - men moet het namelijk bewijzen - dat een regeling, die negen of tien gemeenten gemeenschappelijk willen toepassen, niet uitgevoerd kan worden wanneer één ge meente niet meedoet. Ik zou u op dit moment niet een voorbeeld daarvan kunnen noemen. Verder zijn er nog andere zekerheden ingebouwd. Als de regioraad een besluit met driekwart van de stem men neemt, nl. van het aantal gemeenten en van het aantal stemmen, dan kan men alsnog tegen dit besluit in beroep gaan bij gedeputeerde staten en eventueel zelfs bij de Kroon. Uit de voorbeel den die ik u heb genoemd zou u heel simpel kunnen concluderen dat een dergelijk geval bijna nooit voorkomt en dat dus het artikel wel geschrapt kan worden. Dat is een onvoorstelbaar eenvoudige conclusie en ik meen dat de regeling er in wezen nauwelijks door wordt aangetast indien dit artikel zou vervallen. In de stuurgroep hebben wij op grond van deze gedachtengang de vraag gesteld waar om dit artikel dan moest worden opgenomen. Dan kom je op het punt van de wet herziene gemeen schappelijke regelingen. Op landelijk niveau is hier veel aandacht aan geschonken, waarbij dezelf de filosofie die ik zoeven noemde gevolgd werd. Onze eigen organisatie, de V.N.G., is tot de con clusie gekomen dat het juist is indien een dergelijke bepaling wordt opgenomen. Het gaat hier dus niet om een standpunt dat primair door de regering ingenomen is. U hoeft dit evenwel daarom niet over te nemen, maar het is een standpunt dat het bestuur van de V.N.G. heeft uitgesproken en aan de betrokken bewindslieden kenbaar heeft gemaakt. Dit dan over de kwestie van artikel 42. De heer Meijerhof maar ook andere sprekers hebben op de omvang van het dagelijks bestuur ge wezen. ledereen is het erover eens dat een dagelijks bestuur van twaalf a dertien personen toch wel een vrij grote club is. Wij hebben echter ook ervaren dat een dagelijks bestuur van een gemeentelijke samenwerking gewoonweg niet goed kan functioneren als in het dagelijks bestuur over zekere onder werpen wordt gediscussieerd terwijl bepaalde gemeenten niet mee om de tafel zitten. Het accent is derhalve gelegd op datgene wat een aanzienlijk grotere waarde heeft dan het bezwaar van het aantal. Toen in de Regio Leeuwarden een uitbreiding plaatsvond van zes naar elf gemeenten en er volgens het statuut geen plaats was voor meer leden in het dagelijks bestuur, is een praktische werkwijze gevon den. De werkwijze is dat de gemeenten die formeel geen lid in het dagelijks bestuur hebben in de ver gadering van het dagelijks bestuur vertegenwoordigd zijn door een waarnemer. Dit is een pure formali teit, want in het dagelijks bestuur wordt met elkaar over alle onderwerpen gediscussieerd en elke ge meente zit er dus bij. Ik kan mij persoonlijk goed indenken dat het vrij naar zou zijn als er gemeenten zijn die moeten zeggen: In het dagelijks bestuur wordt over bepaalde problemen gediscussieerd, men komt dan met voorstellen en wij hebben niet eens aan die discussie mee kunnen doen, wij hebben on ze argumenten niet eens in eerste instantie in kunnen brengen. Dan komt het punt van de verdeling van de portefeuilles. U hoeft zich daar niet veel kopzorgen over te maken. Ik neem aan dat wij, het veld overziende, geen dertien portefeuilles nodig hebben. Ik zou echter wel onderscheid willen maken tussen het hebben van een portefeuille en het lid zijn van het dagelijks bestuur. U kent allen het begrip "zonder portefeuille". Wij gaan ook met dat be grip werken. Er kan een redelijke portefeuilleverdeling worden gemaakt. Namens het dagelijks be stuur moeten bepaalde mensen de onderwerpen verdedigen, namelijk de mensen die in de regioraad achter deze tafel zitten. Bovendien kennen wij nu de werkmethode - ik neem aan dat deze wel ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1978 | | pagina 11