W 13.3 korte termijn niet te verwachten uit Groningen. De afdeling bedrijfseconomie is daar vrij klein. Het aantal formatieplaatsen dat men beschikbaar heeft, is vrij gering. Men ziet geen mogelijkheid om dit aantal vanuit Groningen over twee plaatsen te verdelen. Een van de narigheden bij dit experiment is wel dat er eigenlijk geen extra formatieplaats in het kader van de rijksuniversiteit van Groningen wordt gegeven. Wat je hier doet, moet men in Groningen belijden. Als je nu weet dat de kraan van de formatieplaatsen bij het universitair onderwijs nog verder wordt dichtgedraaid, dan hoef je op dat punt voorlopig niets te verwachten. Ik dacht dat wij vast moeten houden aan een uitbouw op de basis h.b.o.-w.o. Verder moeten wij proberen los te krijgen dat er extra formatieplaatsen voor het expe riment komen. Vorige week hebben wij daarover met de Kamerleden uit het Noorden gesproken. Ten derde moeten wij zoeken naar uitbreidingen die logisch kunnen aansluiten bij wat er op dit moment is. Dat is een lange weg, dat pluk je niet zo maar even uit de lucht, dat is wel duidelijk gebleken. Men is er zeer intensief mee bezig, de verkenningscommissie vergadert vrij frequent. C. Randvoorzieningen. Punten 203 t.e.m. 209. Mevrouw De Haan-Laagland: Een vraag naar aanleiding van punt 206. Ik heb een vraag over de leerplanontwikkeling. Wat gebeurt er van gemeentezijde op het gebied van de leerplanontwikkeling? De heer Visser: Enkele vragen betreffende de punten 203 en 204. Het is u wellicht bekend dat er in het onderwijsveld momenteel nogal wat frustraties zijn over de gang van zaken tussen het G.C.O. en de S.A.D. Sinds kort hebben wij hierin enig licht verkregen door de brief die momenteel bij de raadsstukken ter inzage ligt en op de mededelingenlijst voor de raadsvergadering van aanstaande maandag staat. Deze brief zou ik hierbij willen betrekken, want het is deze brief die, zoals ik al zei, wat meer licht werpt op de zaak. Het is mij gebleken dat het beleid van het G.C.O. op het ogenblik primair gericht is op de personele opbouw bij het G.C.O. De regionalisatie is daarmee op het tweede plan gekomen. Dat is, lijkt mij, het frustrerende punt. Ik geloof echter niet dat het anders kan. Men moet bij het G.C.O. eerst verzekerd zijn van voldoende kader, voordat men ver antwoord kan gaan werken. Misschien kan de wethouder nadere inlichtingen geven. Wellicht kan ook de vraag worden beantwoord of er intussen al weer contact is geweest en of het contact tussen het G.C.O. en de S.A.D. dus weer hersteld is. Ik heb horen verluiden dat er onlangs een verzoek is uitgegaan voor een bespreking. Mevrouw Otsen: Ik heb een vraag over punt 208. In het antwoord wordt gesproken over een pro ject voorlichting en instructie inzake kennis van de natuur en het milieu". In het antwoord staat: Het zal in belangrijke mate van de inhoud en de strekking van het advies (van de Werkgroep Bio logisch Centrum) afhangen of nog tijdens het lopende schooljaar 1978/1979 wordt begonnen." Is dit advies al binnen? Nu deze vraag onder Onderwijs staat, betekent dit dan ook dat het zal aange haakt worden bij de Schooladviesdienst? Ik dacht dat er vanuit de kinderboerderij gedachten waren om het daaraan aan te haken. Dit is ook in het verleden het geval geweest, toen een en ander nog in een soort experimentele fase verkeerde. Wat zijn dan de motieven geweest om dit bij de School adviesdienst aan te haken, vooropgesteld dat dit gebeurt? De heer Buising: Zou de wethouder, bij de beantwoording van de vragen van de heer Visser over de relatie tussen het G.C.O. en de S.A.D., ook een nadere uitleg over de moeilijkheden met be trekking tot de subsidiëring willen geven? De heer Ten Brug (weth.): Allereerst de leerplanontwikkeling. Leeuwarden kent een leerplan, dat echter vernieuwd moet worden. De wet schrijft voor hoe dat moet, er moet een commissie voor gevormd worden enz. Wij hebben dat tot nu toe niet gedaan om de volgende reden. Het leerplan, zoals het er ligt, is verouderd. Het is, overigens heel summier, een aanduiding van een situatie van een tijd die voorbij is. Wij hebben, zoals u weet, mee op initiatief van de Schooladviesdienst een begeleidingsgroep gevormd voor het openbaar kleuter- en lager onderwijs. Ook bij het protes tants-christelijk en het rooms-katholiek onderwijs zijn dergelijke begeleidingscommissies ingesteld. Een van de dingen die in onze begeleidingsgroep aan de orde kwam was het leerplan en verder nog de kwestie van de integratie. Er is een project-werkgroep gevormd die zal starten met de voor bereiding van dat werk in overleg met de scholen. Heel duidelijk zal aan de orde komen hoe de in tegratie zal moeten verlopen. In de hele sfeer van de integratie moet het leerplan een centrale plaats innemen. Het moet niet een stuk zijn dat los staat van de nieuwe ontwikkelingen. Her moet iets zijn dat met de ontwikkeling in de toekomst meegroeit. Op die wijze kan het ook werkelijk inhoud heb ben. Het leerplan wordt in feite een voorloper op het school-werkplan, dat door de nieuwe Wet op het Basisonderwijs zal worden vereist. Elke school krijgt dan zijn eigen plan. Dit school-werkplan is een werkplan zoals het kleuteronderwijs ook al had. Het kleuteronderwijs ligt op dit punt wat voor, maar dat onderwijs is veel jonger. Er wordt dus aan de leerplanontwikkeling gewerkt door het onder wijs zelf in samenwerking met de Schooladviesdienst. Dan nu het biologie-project. Het rapport is nog niet zo lang binnen, veertien dagen. Het college heeft over dit rapport nog geen standpunt ingenomen, maar wel over de wijze waarop de kunstzinnige vorming geregeld moet worden. Ik denk dat het college zal zeggen dat deze twee dingen ongeveer in gelijke opzet moeten worden gedaan. Ik heb de indruk dat er een begripsverwarring is ontstaan, wan neer u zegt dat een en ander bij de Schooladviesdienst ondergebracht moet worden. Dat is niet de be doeling. Het is de bedoeling dat de begeleiding van dit werk bij de Schooladviesdienst terechtkomt. Dit geldt ook voor de kunstzinnige vorming. Het aanbod van "biologieproducten"als ik het wat vreemd mag zeggen, gebeurt buiten de Schooladviesdienst om. Wij denken niet aan consulenten voor deze vakken bij de Schooladviesdienst. Wij denken bij de Schooladviesdienst trouwens helemaal niet aan consulenten maar aan algemene begeleiding. De Schooladviesdienst zal er echter voor moeten zorgen dat dit, in overleg met de school, een integrerend onderdeel wordt van het totale onderwijs en niet een erbij hangend onderdeel omdat het zo aardig is om iets aan biologie of kunstzinnige vor ming te doen. Ook bij het biologie-onderwijs zullen wij volgens mij hetzelfde standpunt innemen. Vervolgens het G.C.O. Uit de brief, die behandeld wordt in de raadsvergadering van aanstaan de maandag, blijkt dat het punt van de regionalisatie bij het G.C.O. toch wel een brandend vraag stuk is, maar dat het inderdaad op de tweede plaats is gezet. Tot nu toe gaat de discussie eigenlijk niet daarovèr. Het was inderdaad de bedoeling dat aanvankelijk eerst de witte vlekken over heel Friesland zouden worden opgevuld. Overal zou schoolbegeleidingswerk worden gedaan en daarna zou dat werk door zelfstandige regionale instituten worden overgenomen. In die overgangssituatie dopt het G.C.O.althans wat wij bestuurlijk nu nog van het G.C.O. kennendaadwerkelijk uitvoerend schoolbegeleidingswerk in Friesland met uitzondering van, zoals in de gemeenschappelijke regeling staat, de gemeente Leeuwarden. In deze gemeente werkt immers al twaalf jaar een Schooladviesdienst. Het punt is veel meer, ook in het bestuur van het G.C.O., of men eigenlijk wel naar regionalisatie toe moet. Bij de start van het G.C.O. is dit al een probleem geweest. De gemeenschappelijke rege ling die wij kennen, is voortgekomen uit een kleine commissie van provincie- en gemeentebestuurders en mensen van het pedagogisch adviesbureau van de Fryske Akademy. Deze mensen kwamen tot een gemeenschappelijke regeling zoals wij die kennen. Van de zijde van het protestants-christelijk onder wijs dacht men aan een andere opzet, namelijk aan een dienst voor heel Friesland en aanvankelijk aan een dienst voor alleen het protestants-christelijk onderwijs. Die twee tot op zekere hoogte tegen gestelde standpunten moesten bij elkaar komen. Dat is een erg moeilijke weg geweest. Daarvoor heeft men indertijd een commissie van vertrouwen ingesteld. Deze commissie is met een rapport gekomen. De een had meer bezwaren dan de ander maar niemand wilde de start van dit werk tegenhouden en op grond van dat rapport is toen het G.C.O. gestart. Dit is echter wel gebeurd op basis van de gemeen schappelijke regeling die wij kennen. Het gemeentebestuur van Leeuwarden is niet het enige gemeen tebestuur geweest dat bij deze kwestie de opmerking heeft geplaatst dat de regionalisatie spoedig ter hand zou moeten worden genomen. Men rekende daar op. In het bestuur is dit tot nu toe een moeilijk punt. Je moet constateren dat het instellen van de commissie van vertrouwen eigenlijk weinig heeft opgelost. Het probleem is er in de jaren door naar voren geschoven. Dat ging dan in een sfeer van: Wij kunnen te allen tijde nog wel een beslissing nemen over de regionalisatie, wij kunnen misschien wel de beslissing nemen dat er geen regionale diensten komen. Dat is overigens ook een beslissing over regionalisatie, zo kan men dat ook interpreteren. Dat is het punt waar men mee zit. Er is een principe-besluit van het bestuur, namelijk dat in beginsel wel besloten is tot regionalisatie. In de brief grijpt men hierop terug. Dit besluit heeft er echter zelfs toe geleid dat de p.c.-bestuurders op één na hun zetels ter beschikking stelden. Het is alweer een tijd geleden, maar het G.C.O. heeft een poos gedraaid zonder deze bestuursleden. Nu weet u hoe scherp deze zaak ligt. Later hebben deze bestuursleden wel weer zitting genomen. Nu is daarbij gekomen dat wij weten dat op ministerieel niveau wordt gedacht aan een bekostigingsregeling voor deze diensten, waarbij een groot aantal voor waarden zullen worden gesteld. Zo zullen voorwaarden worden gesteld aan de samenstelling van het personeel, de honorering, het beleidsplan en ook met betrekking tot de grootte van het gebied waarin deze diensten zullen werken. (De heer Visser: U bedoelt autonome diensten.) Andere diensten kent men niet. Zo zijn de gedachten op het departement. Aanvankelijk werd een gebied van 180.000 inwoners genoemd. Later is dit vertaald in een aantal van 30.000 kinderen op de kleuterscholen en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 101