m Us /33 niet allemaal binnen. De nota is al een jaar geleden verschenen en ik vind dat het allemaal wel erg lang duurt. Ik vraag mij dan ook af of het op zijn beloop is gelaten en of het ook niet tijd wordt om een uiterste datum te stellen, waarop de reacties binnen moeten zijn. Verder wordt in het antwoord ingegaan op een gemeenschappelijke schoolraad voor het kleuter onderwijs en het lager onderwijs. Ik neem aan dat er in de nota nog meer voorstellen staan met be trekking tot beheersvormen en ouderparticipatie dan alleen het komen tot een gemeenschappelijke schoolraad. Wat gebeurt er met de rest van de nota? Moeten wij op voorstellen wachten tot er weer een nieuwe nota komt, namelijk de raamnota onderwijsbeleid? Als dat zo is, dan vraag ik mij wel af waarom de nota beheersvormen dan is geschreven en van commentaar moet worden voorzien. Wan neer krijgt de raad of de raadsadviescommissie eens wat te zien van de voorstellen en de reacties uit het veld op deze aangelegenheid? De heer Ten Brug (weth.): Allereerst is gevraagd wat het college onder democratisering met be trekking tot bet onderwijs verstaat. Wij verstaan daaronder inspraak en mede-verantwoordelijkheid naast het bestuur door alle betrokkenen bij het onderwijs. Dat zijn de leerkrachten, het personeel van de scholen eri de ouders. Bij het voortgezet onderwijs horen ook de leerlingen en de studenten daar bij. Bij het kleuteronderwijs en het lager onderwijs is het duidelijk dat daar een andere situatie heerst. Mevrouw Van der Werf heeft een en ander een beetje door elkaar gehaald, want zij ging later nog in op de kwestie van de beheersvormen en de ouderparticipatie. Wij dachten aanvankelijk in deze richting: Zou het aanbeveling verdienen om voor het openbaar onderwijs een artikel 61-commissie te vormen? Dat is dan een commissie, gevormd door mensen van de gemeente en ouders en belangstellen den, voor het beheer van de school. Ook zouden aan deze commissie taken van b. en w. kunnen worden overgedragen. Wij kennen bij het onderwijs maar één artikel 61-commissie voor een school, namelijk de commissie van bestuur voor de Vredeman de Vriesschool. Daar was een bepaalde aanleiding voor. Deze school werd beheerd door een stichting. De school kwam in moeilijkheden - het is maar een kleine avondschool - en men verdronk wat in de bestuursproblematiek en alles wat daar bijhoort. Men heeft toen gevraagd of de gemeente een en ander wilde overnemen maar men stelde het wel op prijs bij het bestuur betrokken te worden. Vandaar dat voor die school een artikel 61-commissie is inge steld. Wij hebben niet gedacht aan het instellen van zo'n commissie voor elke school. Stel je voor dat er voor iedere school een artikel 61-commissie is die het hele beheer van b. en w. zou overne men. Dat zou ondoenlijk zijn, want dan kregen wij wel zo'n vijftig commissies die alleen al moei lijk te bemannen zouden zijn. Om één lijn in het onderwijs te krijgen, zou dan onmogelijk worden. Onderzocht is hoe dit in feite juridisch zou werken. Er zaten nogal wat haken en ogen aan deze vraag. Er moet voor het lager onderwijs ook een schoolraad zijn die bepaalde taken heeft, bij de wet geregeld. Dergelijke taken kun je niet aan de artikel 61-commissie overdragen, want daarnaast zou de schoolraad in stand moeten blijven. Een ambtelijke commissie heeft zich over die problemen gebogen en de mogelijkheden die er op dat terrein zijn, staan in de ambtelijke nota. Deze nota hebben wij naar het veld gestuurd. Nog niet alle reacties zijn binnen en er waren zelfs voorlopige reacties bij. Inmiddels hebben de gedachten over dit punt zich wat gewijzigd. De A.B.O.P. blijkt tegen zo'n constructie toch wel wat bezwaren te hebben. Ik kan wel iets van deze bezwaren mee voelen, ook emotioneel wel, als ik het zo mag zeggen. Het kenmerk van een openbare school is natuurlijk dat het een overheidsschool is en dat de gemeente de school rechtstreeks bestuurt. Wij krijgen zo wel een wat vreemde tussenvorm, met alle bezwaren van dien. Het rechtstreekse contact tussen raad en commissie zal niet zo gemakkelijk zijn als tussen b. en w. en commissie, terwijl eigen lijk al het grootste deel van de taken op het gebied van het onderwijs niet bij de raad ligt maar bij b. en w. Het college van b. en w. is het bevoegd gezag van de school en heeft daarvoor alleen maar verantwoording af te leggen aan de raad. Ondertussen is lang gesukkeld, als gevolg van moei zaam overleg tussen de schoolraad en de kleuter-ouderraad, om tot een gezamenlijke schoolraad te komen. Een en ander verkeert op het ogenblik in het laatste stadium, men is het nu wel eens welke opzet moet worden gemaakt. Er zitten moeilijke kanten aan, maar willen wij de nieuwe opzet een redelijke kans geven, dan moeten wij met andere bezwaren, die ook in de kringen van de Vereni ging voor Openbaar Onderwijs leven tegen een artikel 61-commissie, rekening houden. Ik voel de ze bezwaren wel aan en dan is het voor mij de vraag of wij hier wel aan moeten beginnen. Wanneer de stukken compleet zijn en wij er een goede toelichting op kunnen geven, dan kan de gemeenschap pelijke schoolraad dit tegelijk met de ambtelijke nota over de beheersvormen aan de raadsadvies commissie voor het onderwijs ter bespreking geven. Wij kunnen dan de punten nog eens verder uit diepen Bij het voortgezet onderwijs verwijzen wij in het antwoord op de betreffende vragen naar het initiatief-wetsontwerp dat van de zijde van de P.v.d.A. door de heer Van Kemenade in de Kamer is Vf 200 ingediend. Ondertussen heeft ook minister Pais gezegd dat hij op verzoek van de Kamer - via een aange nomen motie van de heer Deetman - zelf met voorstellen zal komen met betrekking tot deze materie. Daar zullen wij wel op moeten aansluiten, want het wettelijk kader geeft ons op het ogenblik weinig mo gelijkheden. Je kunt het wel wat soepel hanteren. Je kunt bij voorbeeld een schoolraad of een aca- demieraad in het leven roepen, maar wettelijke bevoegdheden hebben die organen niet. Taken over dragen aan dergelijke organen is ook erg moeilijk. Men heeft dat middels een bepaalde constructie wel gedaan bij het A.A.F. en het h.b.o. Het is natuurlijk wel een vreemde constructie, de acade- mieraad beslist maar het bestuur moet het formeel doen en bovendien blijft de verantwoordelijkheid bij het bestuur. Ik vind wel dat er een goed overleg moet zijn tussen de directie en het totale be stand aan personeel. Wat voor vorm men daarvoor kiest, maakt mij niet zoveel uit. Er moet even eens een goed overleg zijn tussen ouders en leerlingen en de directies. Sommige scholen hebben een schoolparlement gehad. Ik moet echter eerlijk zeggen dat daar weinig van terecht is gekomen, ook al omdat aan zo'n parlement in feite geen bevoegdheden werden gegeven. Ik krijg het idee dat de animo om strijd te voeren over is wanneer het doel is bereikt en het normale werk moet gebeuren. Ik weet dat men het op sommige scholen van het voortgezet onderwijs op een verschillende manier doet. Enkele scholen spelen dit terug naar een directe relatie met de klas, dus op een kleine groep gericht. Andere scholen hebben een leerlingenparlement. Er moeten duidelijke maatregelen komen, met name ten opzichte van het personeel, als je ook hen medezeggenschap wilt geven. Dat laatste kan alleen maar door wijziging van de wet. Nu er een initiatiefwet ligt plus de motie waarin de regering wordt gevraagd zelf met een voorstel te komen, zal de regering wel met een voorstel komen. Dat moet overigens ook, want ook de Wet op de Ondernemingsraden speelt hierbij een rol. Het is wel een moeilijk punt, ook politiek gezien, want de verschillen in positie tussen het bijzonder en het open baar onderwijs komen hier om de hoek kijken. F. Diversen. De heer Visser: Vraag 227. In het antwoord wordt aangenomen dat in de vraagstelling gedoeld is op artikel 186 en volgende; dat is niet het geval. De vraag betreft exact de toepassing van arti- kei 185 van het Besluit buitengewoon onderwijs 1967. Ik zal een moedige poging doen om dit wat te verduidelijken. (De heer Ten Brug (weth.): Het is hier al bekend dat de artikelen die in het ant woord worden genoemd niet juist zijn. U hebt op voorhand gelijk.) Dan zijn wij gauw uitgesproken. Mevrouw Van der Werf: Vraag 232. Deze vraag gaat over de mogelijkheden voor overblijven tussen de middag op scholen. Ik vind het antwoord dat daarop wordt gegeven een beetje zwak, omdat er staat dat een dergelijke behoefte nog niet is gebleken. Het is dan misschien niet zo dat er ouders op de stoep staan die dit gerealiseerd willen hebben, maar overal in het land ontstaan dergelijke ini tiatieven die wel in een behoefte blijken te voorzien. Ook in Leeuwarden is er een school, de Wil lem de Zwijgerschoolwaar een mogelijkheid tot overblijven wordt gegeven. Dit wordt opgevangen door de leerkrachten onderling. Het is natuurlijk geen ideale oplossing dat onderwijzers en onder wijzeressen dat moeten doen. Ik denk dat er wel ouders zijn die met problemen hieromtrent zitten, zij kennen elkaar echter niet en dan is het heel moeilijk om iets dergelijks te organiseren. Volgens mij kan men wel van een maatschappelijke behoefte spreken, gezien het feit dat het verschaffen van een mogelijkheid tot overblijven in andere plaatsen wel in een behoefte blijkt te voorzien. Er komen steeds meer één ouder-gezinnen en steeds meer gezinnen waarvan beide ouders werken. Ook daaruit blijkt de maatschappelijke behoefte. Ik zou dan ook willen vragen waarom het college zich zo af wachtend opstelt en niet zelf met initiatieven komt. Dit zou bij voorbeeld kunnen gebeuren door middel van een enquête om zo eens te peilen hoe de behoefte op scholen ligt. Mevrouw Otsen: In hoeverre zijn er initiatieven ten aanzien van overblijfmogelijkheden op scho len gekomen? Zijn er initiatieven bij scholen bekend? Misschien is het ooit in de schoolraad aan de orde geweest. Zo niet, dan zou men er expliciet naar kunnen vragen. Als zal blijken dat er vanuit de scholen wel vragen in deze richting zijn, is het college dan bereid om de wens tot het verschaf fen van overblijfmogelijkheden te honoreren? De heer Ten Brug (weth.): Als er in het antwoord staat dat van een dergelijke behoefte niet is gebleken, dan betekent dat niet dat wij geen initiatieven overwogen hebben. Het is nergens aan de orde geweest, noch in de kleuter-ouderraad noch in de schoolraad noch in het contact met de scholen. Wij moeten ook niet vergeten dat het leefpatroon met betrekking tot het middageten hier duidelijk anders is dan in het Westen van het land. Dat kan zich natuurlijk snel wijzigen. (Mevrouw Van der

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 104