vë 2oi Werf: 'n Heerenveen is wel een dergelijk opvang en die plaats ligt in Friesland.) Ik ben best bereid om eens te peilen of hieraan behoefte is. Wij hebben gewoon gezegd: wij hebben er nooit van ge hoord, dus nemen wij aan dat er geen behoefte is. Er was voor ons ook geen aanleiding om dit nader te onderzoeken. Dat doet men toch ook niet, men gaat niet zonder aanleiding enquêtes houden. U hebt er verder zelf al op gewezen dat het verschaffen van een overblijfmogelijkheid niet zo gemakkelijk is te realiseren. Het kan niet door het personeel mee worden opgevangen. Bij het bui tengewoon onderwijs doet men dit wel. De kaarten liggen daar natuurlijk vanouds al anders. Daar was altijd al sprake van een voortdurende begeleiding van de leerlingen. Bovendien waren het streek scholen, waardoor een tussentijds vertrek naar huis van de leerlingen helemaal niet mogelijk was. Ik wil het wel aftasten in de schoolraad. Daarin zitten ook vertegenwoordigers van de oudercommissies, die dan weer na kunnen gaan hoe de kaarten daar liggen. Dat wil echter nog niet zeggen dat het mo gelijk is, dat moet ik er wel bij zeggen. Het is namelijk nogal een belasting voor het personeel. (Mevrouw Van der Werf: Het hoeft natuurlijk niet alleen door het personeel te gebeuren. Er zijn ook andere mogelijkheden. In Heerenveen gebeurt het bij voorbeeld door mensen die voor dat doel on geveer anderhalf uur per dag in dienst zijn genomen.) Eerst moet de behoefte maar eens duidelijk worden afgetast, voor wij verdere stappen ondernemen. Ik beloof u dat ik dat zal doen. (De heer Knol: Van één school van het voortgezet onderwijs is bekend dat er een enquête over dit probleem is gehouden. Van een behoefte om het lesrooster aan te passen zodat de pauze tussen de middag kor ter werd is niets gebleken. Bij het voortgezet onderwijs speelt dit probleem des te meer, omdat je daar te maken hebt met veel kinderen van buiten.) Bij het voortgezet onderwijs zijn hier en daar wel mogelijkheden tot overblijven. Er zijn bij voorbeeld kantines in die scholen. Ik weet inderdaad dat dit bij een paar scholen onderzocht is - met name in verband met leerlingen die van buiten komen - en dat een overblijfmogelijkheid niet nodig bleek te zijn. Ik trek mijn belofte echter niet in, ik zal het nagaan. (Mevrouw Otsen: Ik kan mij voorstellen dat het bij het voortgezet onderwijs iets anders ligt, omdat de leerlingen al op een leeftijd zijn, waarop zij zich beter kunnen redden dan kinderen die nog op kleuterscholen en lagere scholen zitten. Naar ik heb begrepen, is onlangs in de Kamer een motie aangenomen die op de mogelijkheid van het scheppen van extra arbeidsplaatsen in het ka der van het zogenaamde actieplan wijst. Als er een enquête wordt gehouden, dan kan hetgeen in de motie wordt behandeld mee worden genomen. Het gaat daarbij niet om specifieke overblijfmogelijk- heden, maar meer om ingesloten schooltijden.) Dat wordt mij nu niet gevraagd. (Mevrouw Otsen: Ik vraag de wethouder om dit in de vraagstelling mee te nemen.) Ik ben nog niet aan die algemene en quête toe, maar ik zal u daarover zeker in de Commissie voor het Onderwijs mededelingen doen. PAR. 15. BELEIDSSECTOR OVERIGE UITGAVEN EN INKOMSTEN. A. Algemene financiële aspecten van het beleid. Mevrouw Van der Werf: Uit het antwoord op vraag 463 krijg ik het idee dat een beetje de kop in het zand wordt gestoken. Landelijk zijn al een aantal gegevens bekend over wat de gevolgen van het invoeren van Bestek '81 zullen zijn. Het aantal te bouwen woningwetwoningen wordt met vijf tien procent verlaagd, verder worden de gelden voor de sociaal-culturele activiteiten niet verhoogd en wordt de groei van de uitkering uit het Gemeentefonds verlaagd van 3,75% tot 2, 15%. Op de scholenbouw wordt bezuinigd, de maximale norm bij renovatie wordt niet verhoogd, terwijl de bouw kosten wel stijgen. Dat zijn zo een paar voorbeelden. Naar mijn mening zullen beleidsombui gingen van Den Haag dit jaar al consequenties voor de gemeente Leeuwarden hebben. Ik vraag mij dan ook af waar het college zijn mening op baseert dat de gevolgen pas in 1980 merkbaar zullen zijn. Daar wil ik graag antwoord op hebben. Omdat wij minder geld zullen krijgen, lijkt het mij goed om te bekijken hoe wij aan meer geld kunnen komen. Ik bedoel daarmee dat de gemeenten gezamenlijk druk zouden moeten proberen uit te oefenen. Aan de andere kant zouden wij ook kunnen bekijken hoe wij het mindere geld gaan ver delen. Dat kan puntsgewijs, het kan op een manier van: als het geld op is kunnen wij ook niets meer verdelen. Het kan echter ook anders: op sommige terreinen niets en op andere terreinen meer dan het gemiddeld percentage beknibbelen. Om die reden lijkt het mij goed om, al is het maar globaal, inzicht te verkrijgen in wat er financieel staat te gebeuren. De heer Ten Brug (weth.): Mevrouw Van der Werf herhaalt eigenlijk de vraag die gesteld is. Ik kan niet anders dan ook het antwoord dat wij hebben gegeven herhalen. Wat wij op dit moment we ten, geeft geen aanleiding om nu al onze begroting bij te stellen. Er is rekening gehouden met de kwestie van minder uitkering uit het Gemeentefonds. Dat kunt u in het verdere beleidsplan zien. Hoe V) de verdere maatregelen met betrekking tot de uitwerking over de diverse departementen ten opzichte van deze begroting zullen doorwerken, weten wij niet. In de loop van de komende maanden zal dit wel duidelijker worden. Daarom hebben wij ook gezegd dat wij de conclusies misschien straks bij de bijstelling kunnen trekken. Ik denk niet dat wij dan al een goed overzicht hebben, maar wij zullen zeker bij het opstellen van het beleidsplan voor 1980 en volgende jaren hiermee rekening moeten hou den. Meer is er op het moment niet. Zonet is de kwestie van de scholenbouw naar voren gekomen. Voor de scholenbouw betekent het dat de urgentie niet wordt gegeven en dat dan de bouw van scholen niet doorgaat. Dat snijdt dus niet direct in het financiële vlees, maar wel in het inhoudelijke. Ik ben dat roerend met u eens, maar dit kan niet vertaald worden in cijfers. Hoe het met de bekostigingsrege lingen enz. vanuit de diverse departementen komt en of er dan ook sprake zal zijn van een overdracht van uitgaven van het rijk naar de gemeenten, weten wij nog niet. De Raad voor de Gemeentefinan- ciën, de Commissie Financiën en het bestuur van de V.N.G. hebben ernstig gewaarschuwd voor de gevolgen in de toekomst. Op dit moment valt het bij de meeste gemeenten nog wel wat mee. In ge meentekringen hoort men op dit moment ook weinig hierover wat betreft de begroting voor 1979. Dat is niet alleen in Leeuwarden maar ook in andere gemeenten zo. Wij hebben de voorlaatste jaren, onder het regime van staatssecretaris Polak, nogal een aantal verbeteringen gekregen met betrekking tot de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten. Dat waren zaken die naijlden en daardoor hadden de gemeenten nogal wat rekeningsoverschotten. U ziet dat wij de aanwezige overschotten hebben gebruikt voor extra afschrijving. Daardoor komt in het hele beleidsplan ruimte beschikbaar. Als die bron opdroogt, dan wordt het moeilijk. Wat dat betreft zie ik het ook vrij somber in. Het is echter niet in cijfers uit te drukken. Op het moment kan dat nergens. (De Voorzitter: U adviseert om de paraplu gereed te houden?) Inderdaad, maar ik adviseer niet om nu al groot kabaal te maken. B. Opzet en methodiek van het beleidsplan. De heer Knol: Bij vraag 466 wordt opgemerkt dat er een aantal systeemwijzigingen in de manier van begroten is aangebracht. Daar is een kwantificering van gegeven. Als ik die kwantificering goed lees, dan zou een ongewijzigd beleid hebben betekend dat in 1983 een tekort van tweeëneen half miljoen zou zijn opgetreden. Klopt dit? Vraag 467. In het beleidsplan schrijft u dat u aan het onderzoeken bent of met betrekking tot een doelmatige besteding van gemeentegelden maatregelen in studie moeten worden genomen. Bij vraag 467 wordt daarvoor een bepaald systeem aangehaald. Er is nogal wat discussie over de uit werking van dat systeem. In de eerste plaats gaat de discussie over de vraag of het jaarlijks moet worden gedaan. Men is over het algemeen van mening dat dit systeem voor de overheid wel van be lang kan zijn als het systeem bij voorbeeld om de vier jaar wordt gebruikt. Men zou bij voorbeeld bij het van start gaan van een nieuw college dit systeem los kunnen laten op de bestaande meerja renplanning. Ik zou dit toch wel in overweging willen geven. De heer Visser: Vraag 468. In deze vraag wordt een punt naar voren gehaald dat van onze kant al meermalen bij de financiële beschouwingen is aangeroerd, namelijk de kwestie van de overschrij dingen van bepaalde subsidies. Ik constateer dat het "antwoord" eigenlijk meer welzijnsgericht is dan algemeen gericht. De vraagstelling bedoelde meer algemeen te zijn, het ging om alle subsidies. Zo lees ik de vraag tenminste. Het antwoord gaat meer in de richting van het welzijnsbeleid. Verder ben ik het helemaal met de vraagstelling eens. Onder punt d van deze vraag wordt ver zocht om een subsidieverordening op te stellen. Wij hebben daar al meermalen om gevraagd. Dat zal stellig wel weer aan de orde komen, neem ik aan. De heer Ten Brug (weth.): Het antwoord op de vraag van de heer Visser kan heel kort zijn. De heer Visser zegt dat de beantwoording van vraag 468 helemaal in de sfeer van hef welzijn is getrok ken, terwijl dat niet de bedoeling van de vraag was. Het overgrote deel van de subsidies die de ge meente verstrekt komt echter in de welzijnssector terecht. Aangezien wij met betrekking tot de wel zijnssector toch aan de gang moeten met de kwestie van de nieuwe subsidieregelingen, zullen wij de wijze van subsidieverlening helemaal bekijken. Negentig procent van de subsidies gaat naar de welzijnssector, maar ook het resterend gedeelte zal bekeken worden. Een eventuele andere opzet geldt ook voor dat deel. (De heer Visser: Dus dat sluit die andere subsidies niet uit.) Nee. Ik heb de eerste vraag van de heer Knol niet zo goed begrepen. (De Voorzitter: U wenst een na dere toelichting?) Ik zou de vraag van de heer Knol in de Commissie voor de Financiën willen be spreken. Het is een academisch vraagstuk: Als er niets was gebeurd, welk tekort hadden wij dan in 1983 gehad? (De heer Knol: Bij vraag 466 werd een stuk ter inzage gelegd. Als ik de jaarlijkse be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 105