#52-
vreemd. In dit geval heeft hij wel een pluim verdiend voor zijn standvastigheid. Vervolgens krijgen
wij het gebied Pier Panderstraat-Westersingel, ad c. Het gaat daar over het blokje tussen de Pier
Panderstraat en de Westersingel, waar het tweewielerbedrijf Jager en een houthandel zijn gevestigd.
Volgens het antwoord worden daar bouwplannen ontwikkeld. Ik moet allereerst opmerken dat dit ge
bied binnen de grens van het beschermd stadsgezicht valt. Bovendien sluit op die plaats de binnen-
stadswesttangent op een van de ontsluitingswegen aan. Ik vraag mij af of dit beschermd stadsgezicht
niet een zaak voor de gemeente wordt, of, zoals in het antwoord op vraag 99 staat, het behoud van
het historisch eigene. Ik bedoel dan met name de gevelwand aan de Harlingerstraatweg. Zijn b. en w.
van plan zodanige maatregelen te treffen dat zij daar invloed krijgen? Op het ogenblik is voor dat
gebied niets van kracht. Bij het gebied Voorstreek-Hoekstersingel staat de Gereformeerde kerk met
bijgebouwen te koop. Is de gemeente daar ook voor aankoop in de markt geweest? Dit sluit aan op
het strategisch aankoopbeleid dat verderop wordt genoemd.
Dan punt 99, waarin gevraagd wordt wat de term beschermd stadsgezicht eigenlijk inhoudt. U
schrijft daar: "De term beschermd stadsgezicht houdt in dat een goede zorg is vereist voor het histo
risch eigene van het desbetreffende gebied." Ik ben het daar volledig mee eens, ik vind dat een
heel goede omschrijving. Nu de uitvoering nog, die komt er natuurlijk meteen achteraan. In het ant
woord staat daarover: Het houdt echter niet een volledige "bevriezing" daarvan in." Als men dat als
argeloze burger zo leest, dan denkt men dat dit wel goed lijkt. (De heer Van den Eist: Zo argeloos ben
je anders ook niet.) (De Voorzitter: Dat was een goede opmerking van de achterbank.) Ik ben geen op
merkingen vanaf de achterbank gewend. (De Voorzitter: Daar moet u nog aan wennen, u moet eerst
een grotere fractie hebben.) Ik geloof niet dat ik de leden van de grote fracties moet benijden. Als
men dit dus als argeloze burger zo leest, dan denkt men dat dit wel klopt, maar ja, dan gaat men
eens bekijken waar de grens van het beschermd stadsgezicht loopt. Deze grens loopt via de stads
grachten met inbegrip van de wanden die aan de buitenkant aan de stadsgrachten grenzen. Het be
treft dus Willemskade, Snekerkade, Pier Panderstraat, Oosterkade enz. Als ik dan zie wat op die
plaatsen allemaal gebeurt, dan houdt dit niet een niet volledig bevriezen" in, integendeel, er wordt
tegen de vlakte gesmeten en er komen computerachtige gebouwen voor terug die helemaal niets met
het historisch eigene van het betreffende gebied hebben te maken. Kortom, ik vraag mij af hoe de
gemeente het straks aan C.R.M., die het geld moet voorschieten, kan verkopen dat wij het historisch
eigene van de binnenstad beschermen als wij zulke bouwwerken toelaten. Op het papier wordt het
mooi omschreven, maar het college houdt zich daar nooit aan en naar mijn mening ook het apparaat
dat achter het college staat niet. Het apparaat probeert maar al te graag om de interpretatie van het
begrip beschermd stadsgezicht zo ruim mogelijk te krijgen. Ik wil graag een nadere specificatie van
de hantering van het begrip beschermd stadsgezicht, daar gaat het in feite om.
Ik kan natuurlijk ook nog over de St. Jacobsstraat beginnen. (De Voorzitter: Dat komt binnenkort
in de raad.) Dat wilde ik eigenlijk vragen. Ik wil nog wel op het laatste gedeelte van het antwoord
bij vraag 102 ingaan. Er staat: "Er is geen sprake van financiële perikelen." Dat lijkt mij stug. Het
is één groot financieel probleem. (De Voorzitter: Ik moet u even interrumperen. Is het niet verstandig
dat u dit even opschort tot deze hele kwestie in de raad komt? Anders moet de wethouder er nu op
ingaan en dat lijkt mij niet zinvol voor u straks de raadsbrief krijgt. Op 19 februari 1979 komt dit
probleem vrij zeker in de raad.) Ik was toch al niet van plan om erop in te gaan, maar ik wil wel even
constateren dat het antwoord niet juist is. Er is wel sprake van financiële perikelen. (De Voorzitter:
Wij praten hier in februari verder over.)
De heer De Jong: Ik had een vraag over punt 102. Als u zegt dat het punt van de St. Jacobsstraat
op 19 februari in de raad komt, dan spaar ik mijn vraag wel op tot februari.
Ik heb nog wel een vraag over punt 104, waarover ook de heer Janssen heeft gesproken. Het gaat
mij vooral om de laatste zin van het antwoord. Er staat: "In de studie zal tevens de mogelijkheid wor
den bezien om te komen tot een zuidelijke ontsluiting van het spoorwegstation." Dat verbaast mij, om
dat wij naar het voorbeeld van Amersfoort en Zwolle via een niet al te zware oplossing de zuidkant
van het station zouden kunnen openstellen voor fietsers en voetgangers. Zo kunnen wij de spoorweg-
overgang in grote mate ontlasten. Ik zou met klem willen bepleiten om hiervoor soepelheid te betrachten
door eventueel een provisorische oplossing te bewerkstelligen. Ten eerste moet de spoorwegovergang
worden ontlast en ten tweede zijn er voorbeelden genoeg in den lande waardoor de studie per se niet
anderhalf jaar behoeft te duren.
De heer Ten Hoeve: Vraag 98 betreft het gebied Tweebaksmarkt en dan met name de ontwikkeling
betreffende het Provinciehuis. Het is natuurlijk een bijzonder trieste zaak wat zich daar op het mo
ment afspeelt. De provincie is bezig om een groot gedeelte van de stad te vernielen. Het is al gebeurd
bij de Galileërkerkstraat-Herestraat en nu moet een van onze belangrijkste straatwanden, de Twee
baksmarkt, ook nog sneuvelen. Het is des te meer schrijnend omdat een overheidsinstantie daar waar
het moeilijk is om goede dingen te doen in een stad het voorbeeld moet geven. Ik wil in dit verband
ook opmerken dat ik de uitlating van de Commissaris der Koningin betreur, wanneer hij zegt: Wij wil
len hier graag blijven zitten in dit historisch centrum. Hij deed deze uitspraak ter gelegenheid van
het aanbieden van een historisch boek. Tegelijk sprak hij daarmee uit dat een groot deel van de be
volking niet meer kan genieten van een historisch centrum, omdat het gewoon van de kaart wordt ge
veegd. In dit verband moet ik ook de vraag stellen of er in dit geval bijna niet sprake is van onbehoor
lijk bestuur, ledereen weet hoe moeilijk het is voor een particulier om maar iets aan een monument
veranderd te krijgen, laat staan om het af te voeren. De provincie is er in het verleden in geslaagd
de hele wand van de Galileërkerkstraat, die op de Monumentenlijst stond, af te voeren. Nu gaat weer
een aantal belangrijke panden tegen de vlakte. Daarbij moet ook nog worden gezegd dat de manier
waarop het overleg is gepleegd - de insiders weten wel hoe dit is gegaan - de vraag oproept of een
overheidsinstantie zich dit kan permitteren. Belangrijk voor ons is in ieder geval dat hier op geen en
kele manier een toetsing plaatsvindt aan de plannen zoals wij die hebben vastgesteld, het Structuur
plan voor de Binnenstad en de Monumentennota. De provincie gaat daar helemaal aan voorbij. Wij
krijgen op die plaats nieuwbouw, misschien wordt er wat teruggebracht van de parcellering, in ieder
geval zal het een groot gebouw worden, een monocultuur die waarschijnlijk wordt opgetrokken uit
één steensoort, waardoor de hele straatwand van de Tweebaksmarkt geweld wordt aangedaan. Ook de
diversiteit van functies komt niet tot zijn recht. Uit de plannen blijkt ook nog duidelijk dat deze op
lossing maar voor zeer korte tijd geldt. Over een aantal jaren, misschien een tiental jaren, zal naar
verdere uitbreiding of naar toch nog een nieuwe locatie moeten worden gezocht. Het is dan ook zeer
de vraag of deze geweldige ingreep plaats moet vinden. Ik zou mijn verhaal willen besluiten met te
vragen of hef college bereid is om met gedeputeerde staten nogmaals te spreken over het splitsen van
het provinciaal apparaat in een meer representatief gedeelte en een administratief gedeelte dat niet
per se aan de binnenstad is gebonden. Mijn laatste vraag is: Het college heeft oorspronkelijk het
pand links van de Openbare Bibliotheek als een te handhaven gebouw doorgegeven aan de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg. Is dat standpunt ingetrokken? Zo ja, op grond van welke criteria?
De Voorzitter: Ik zou een procedurekwestie aan de orde willen stellen. De heer Miedema heeft
de brief van het Coöperatief Verzekeringsfonds genoemd. Wij hadden ons voorgesteld om daar iets
over te schrijven in de mededelingen voor de eerstvolgende raadsvergadering. Nu de heer Miedema
deze brief aansnijdt, kunnen wij die volgens mij wel meteen afdoen. Wij hebben het in het college
besproken. Wij stellen voor dat een delegatie van het college, bestaande uit de wethouders Rijpma
en De Pree en ondergetekende, binnenkort een nader gesprek met het Coöperatief Verzekeringsfonds
zal voeren en de raad daar nader over zal informeren. Ik dacht dat dit de meest juiste weg was, de
raad kan dan een standpunt innemen naar aanleiding van de brief die het Coöperatief Verzekerings
fonds aan de raad heeft gericht. Als niemand hier bezwaar tegen heeft, dan hoeft de brief de volgende
keer niet op de mededelingenlijst te staan. Wij komen er binnenkort op terug.
Vervolgens zou ik het volgende punt willen behandelen, omdat het een zeer algemeen punt is
dat wij in het college herhaaldelijk hebben besproken. Het is niet mogelijk om binnen een afzienba
re tijd een nieuw structuurplan te maken. Het zou irreëel zijn om daar enige toezegging over te doen.
Wij hebben dit geluid al eerder laten horen. Het ligt niet in ons voornemen om, zoals de heer Van
der Wal vroeg, dit op het bekende prioriteitenlijstje te zetten. Het kan wel in het Seniorenconvent
worden ingebracht, dat is een heel andere kwestie, het hoeft geen eenrichtingsverkeer te zijn. Het
ligt niet in ons voornemen. Wij hebben aan het vorige structuurplan zes jaar gewerkt. Het is een im
mens probleem om een nieuw structuurplan te maken. Het is niet vergeten, hef zal te zijner tijd ook
per se moeten worden aangepakt, maar er zijn op dit ogenblik in het apparaat te veel andere, zware
problemen die absoluut voorrang moeten hebben boven een nieuw structuurplan. Formeel is dit dus het
standpunt van het college. U hoeft het er niet mee eens te zijn, maar ik geloof wel dat dit een erg
duidelijk standpunt is. Wij kunnen ook niet anders. Het is niet een kwestie van niet willen. Ik moet
duidelijk beklemtonen dat wij niet anders kunnen. Wij zouden te veel andere dingen moeten laten
liggen en dat is niet mogelijk. Wij hebben ons hier zeer uitvoerig en intensief op beraden.
Vervolgens nog een ander punt, waarover ik het voorstel doe om er vandaag maar niet over te
discussiëren. Aanstaande dinsdag heeft een grote delegatie uit het college van gedeputeerde staten
een gesprek met een eveneens grote delegatie uit b. en w. over de problematiek van de huisvesting
van de provincie. Wij hebben met belangstelling geluisterd naar de woorden van de heer Ten Hoeve.
Wij zullen de verontrusting die hij heeft geuit in dat gesprek inbrengen. Overigens heeft de provincie
nog niet beslist, voor zover mij bekend, over de vraag of zij zich in de toekomst zal vestigen op de