*60 verwerving, de procedures of de financiën. Voor dit laatste punt stelt u nu een oplossing voor, het honderd miljoen-plan. Er zal ook een planning worden verricht, opdat de werkzaamheden op elkaar zijn afgestemd. Naar mijn mening hoort ook het beschikbare personeel dat dit soort plannen moet uit voeren hierbij. Mijn vraag is: Wordt er ook een integraal plan ontwikkeld, waarbij al deze facetten op een rijtje worden gezet? Ik heb begrepen van wel. Wat voor consequenties heeft dit op het gebied van het personeel? Wanneer kunnen wij een totale integrale beleidsplanning voor de stadsvernieuwing tegemoet zien? De heer Van der Wal: Ik ondersteun deze vraag graag. Ik wil verder dan nog ingaan op vraag 128, het actief aanschri jvingsbeleid volgens artikel 25 van de Woningwet. Het is een traditionele vraag van mij en ik ben blij dat deze vraag nu ook door een andere partij is gesteld. En ziedaar, het ant woord is plotseling heel anders. Ik trek mijn conclusies daar wel uit. Het antwoord komt er, zoals ik het interpreteer, op neer dat het nu wel in de bedoeling ligt om een actiever aanschri jvingsbeleid te voeren. Dat is prachtig, dit kan een stuk huisvestingsleed in de stad lenigen. Alleen, ik heb hier bij nog één concrete vraag. Kan de gemeente zichzelf ook aanschrijven? Met andere woorden, kan de afdeling R.O.V. het Woningbedrijf of het Grondbedrijf aanschrijven? (De Voorzitter: Nee, een afdeling kan nooit aanschrijven.) Kunnen b. en w. publiekrechtelijk gezien het Woningbedrijf aan spreken op zijn privaatbezit? Het is een bekend feit dat de gemeente een van de slechtste huiseige naren is wat betreft de panden waarvoor nog geen bestemming is. (De Voorzitter: B. en w. zouden de raad kunnen aanschrijven.) Dat zou een heel interessant experiment zijn. Ik vraag mij namelijk af hoe een gemeente ooit zelf een actief aanschrijvingsbeleid kan voeren, als zij zelf keer op keer blijk geeft van een slecht huismeesterschap. Er zou wel duizend keer een aanschrijving hebben moeten plaatsvinden. Dit is niet gebeurd. Hoe kan de gemeente, die zelf zo handelt, wel een burger aan schrijven? Ik zie dat hele actieve aanschrijvingsbeleid weer in de lucht komen hangen, tenzij het college van b. en w. nu eindelijk eens zegt dat de panden, die door de gemeente in een bepaald ge bied worden aangekocht omdat daar zekere ontwikkelingen worden verwacht, in goede staat worden gehouden. Dat laat meteen de raad vrij om te beslissen of de panden voor een redelijkè hoeveelheid geld zouden kunnen blijven staan of niet. Bij de Snekerkade - dit onderwerp wordt volgende week al in de Commissie Ruimtelijke Ordening behandeld - speelt dit. Jarenlang hebben de gemeente en de raad dit willens en wetens laten verkrotten. Nu kunnen wij niet veel anders meer dan de panden aan Kats verkopen, die er dan wel iets neer zal zetten, want wij kunnen er niets meer mee. is de inter pretatie juist dat ten gevolge van het actieve aanschrijvingsbeleid de gemeente ook haar eigen pan den in goede staat brengt? De heer Van den Eist: Het antwoord op vraag 126 is naar mijn gevoel toch wat onbevredigend. U zegt daarin dat er naar uw mening geen behoefte bestaat om deze bekende knelpunten nogmaals in een nota samen te vatten. Ik denk dat wij er impliciet niet aan ontkomen, als wij invulling willen ge ven aan het financiële raamplan dat er nu ligt. Daarin zal meegenomen moeten worden welke knel punten bij de keuze van prioriteiten mede-bepalend zijn voor het tempo van uitvoering. Dat zijn or ganisatorische knelpunten en procedurele knelpunten. Ik kan mij voorstellen dat dit zou kunnen uit monden in een keuze uit twee mogelijkheden en misschien wat varianten daartussen. Er wordt nu wel gepraat over een plan van honderd miljoen, maar het is eigenlijk een plan van meer dan tweehonderd miljoen. In dit plan zijn namelijk de te verwachten rijksbijdragen van de diverse departementen om een en ander uit te voeren, verdisconteerd. Op basis van de honderd miljoen die wij zelf ter beschik king stellen, uitgaande van het feit dat wij rekening houden met de verwachting dat de procedurele moeilijkheden zullen blijven zoals ze er nu liggen en dat de financiën van hef rijk ter beschikking zullen komen in het tempo zoals wij het altijd al gewend zijn geweest namelijk te traag, moeten wij toch een minimummodel maken. Wij zouden moeten zeggen dat wij met uitsluitend onze eigen finan ciële middelen een plan opzetten. Daarnaast maken wij een plan, dat omvangrijker zal zijn en een andere tijdsfasering zal hebben, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat een aantal van de knelpunten - procedurele knelpunten en het knelpunt van de beschikbaarstelling van gelden van hef rijk - voor een deel zijn opgelost. Daarmee zou het totale plan van tweehonderd miljoen kunnen wor den uitgevoerd. Impliciet geeft men daar op een iets andere wijze antwoord op de vraag zoals u dat hier hebt gedaan, omdat de knelpuntenanalyse mede-bepalend is voor de vraag welke van de modellen men aan zal vatten. De heer Rijpma (weth.): Allereerst het aanschrijvingsbeleid, de invulling van de algemene maat regel van bestuur. In V.N.G.-verband zijn reeds een aantal gesprekken gevoerd. Op 17 januari neem ik weer deel aan zo'n gesprek en op 24 januari is er opnieuw een gesprek van een delegatie van be- ^17- langhebbende gemeenten met de minister. Dit is dan het zoveelste gesprek met de minister. Het ge sprek zal niet alleen over dit punt gaan, maar het staat wel op de agenda. Daar waar de noodzaak zich voordeed om mensen aan te schrijven, is dat ook gedaan. Het is echter beleid dat een beperkte mogelijkheid biedt. Wanneer men een betrokkene aanschrijft dan kan hij overgaan tot de maatregelen die men treft. In het algemeen zal het dan ook voor hem lonend zijn dat hij die maatregelen treft. Wanneer het niet lonend is, dan zal de gemeente het pand onbewoonbaar moeten verklaren en moe ten zorgen dat de bewoner het pand verlaat. Het is een interessant probleem, misschien wil de heer Van Kats wel toelichten op welke wijze de gemeente dat zou moeten doen. Naar mijn gevoel zou dat betekenen dat wij panden, die in een slechte onderhoudsposifie verkeren en economisch gezien niet meer te verbeteren zijn, moeten dichtspijkeren en zo gauw mogelijk moeten slopen. In de structuur schema's zoals wij die aan de raad voorleggen zitten verschillende mogelijkheden. Het is echter bij zonder moeilijk om bij een inspraakproces duidelijk te maken dat hef wel op het minimummodel zal neerkomen. Over het algemeen is het zo dat ook de raad niet altijd voor hef minimummodel kiest wanneer de inspraak goed is geweest, d.w.z. wanneer alle mogelijkheden die de bevolking heeft ge bruikt zijn. Ik geloof ook niet dat men direct aan moet sturen op het minimummodel. Men moet een zodanig model ontwikkelen dat niet elke wens gerealiseerd kan worden maar dat aan redelijke eisen in voldoende mate tegemoet gekomen kan worden. De financiële problematiek is tot dusver voor ons niet de botfle-neck geweest. Hef zijn andere oorzaken die verhinderen dat wij niet sneller uit de voeten kunnen dan op dit moment gebeurt. De heer Van Kats: De heer Geerfs heeft een vraag gesteld die betrekking heeft op het nuf om te komen tot een integrale beleidsplanning van de stadsvernieuwing. Het is natuurlijk een hele opgave om tot een zodanige beleidsplanning te komen, er zal wel enige tijd mee gemoeid zijn voordat het zover is. Wel is op dit moment de u welbekende financiële opzet van de stadsvernieuwing gerealiseerd. U weet dat b. en w. opdracht hebben gegeven om deze zaak nu verder te gaan uitwerken. Een en an der gebeurt uiteraard onder het voorbehoud dat de raad instemt met deze financiële opzet. Hef is de bedoeling dat de werkgroep die hiermee is belast deze integrale opzet in de volgende fase in haar werkzaamheden zal opnemen. Men is van plan te beginnen met de actualisering van de cijfers die zijn genoemd. Er zijn enige subsidieregelingen gewijzigd en wij hopen dat de interim-saldoregeling op niet al te lange termijn op Leeuwarden van toepassing zal worden verklaard. De cijfers die wij ge bruikt hebben voor de nota over de financiering van de stadsvernieuwing, zullen wij dus in de eerste plaats moeten actualiseren. Daarmee zijn wij er echter nog niet. Er zijn ook nog andere knelpunten. Zoals in het antwoord op vraag 126 werd aangegeven, liggen deze knelpunten ook op een ander ter rein, namelijk op hef gebied van de verwerving maar vooral op het gebied van de bestemmingsplanpro cedures en de subsidiéringsprocedures. Daarnaast doet zich ook nog het probleem voor dat onderzocht moet worden of het doel dat wij ons hebben gesteld - het rehabiliteren van hef stadsgebied binnen de ringweg binnen een periode van vijftien jaar - technisch te verwezenlijken is. Dat zijn de drie invals hoeken die op elkaar moeten worden afgestemd: de financiële, de technische en de formeel-juridische. Dat is dus de volgende fase waarmee wij aan de gang gaan. In een ander kader heeft u zonet al gehoord dat wij hopen voor het eind van dit jaar daar nader over te kunnen rapporteren. Dan zal inderdaad moeten blijken of het zonder meer mogelijk is om binnen vijftien jaar de honderd miljoen-operatie - eigenlijk is het een tweehonderdvijftig miljoen-operatie, zoals de heer Van den Eist terecht op merkte - rond te krijgen. Mocht blijken dat zich daarbij knelpunten voordoen - dat is zeker niet uit gesloten -, dan zullen wij daarvan in de te maken nota verslag doen. De knelpunten kunnen weer op het technische vlak liggen, namelijk dat wij de doelstelling om een en ander binnen vijftien jaar te verwezenlijken niet halen, omdat wij er het personeel op dit ogenblik niet voor hebben. Het zou ook kunnen dat men, wanneer men alle bestemmingsplan- en onteigeningsprocedures op een rijtje zet, tot de conclusie komt dat het onmogelijk is om deze zaak binnen vijftien jaar te realiseren. Daar zijn wij op dit ogenblik mee bezig. Ik kan u daar echter geen nadere informatie over geven. Ik kom hier mee op het punt dat impliciet wel degelijk op de knelpunten met betrekking tot de stadsvernieuwing wordt ingespeeld. Het is niet zo dat wij het nodig vinden om nog eens expliciet op een rijtje te zetten wat nu precies de knelpunten zijn. Deze knelpunten zijn genoegzaam bekend, wij hebben er in de af gelopen jaren wel enige ervaring mee opgedaan. De heer Van den Eist heeft de suggestie gedaan om een minimumplan te maken op basis van de honderd miljoen die de gemeente zelf kan investeren. Dit plan zou er moeten komen, wanneer de steun van rijkswege achterwege zou blijven. Gelet op de tweehonderdvi jftig miljoen waar ik zojuist van sprak, houdt dit een aanzienlijke versobering in van de plannen, als u tenminste van dezelfde doel stelling uit wilt gaan. Dat lijkt geen haalbare zaak. Mocht het zover komen, dan zou dit betekenen dat men op een minder breed front moet opereren en minder plannen aan moet pakken. Als ik dan de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 32