j*13 wijze van presenteren zijn wij ons er wel meer van bewust dat in de Nota Alternatieven op zich een iets samenhangender visie neergeschreven had kunnen worden voor wat betreft de relatie van Leeu warden met zijn omgeving. Wij zijn van plan in het ontwerp-Streekplan hier meer aandacht aan te besteden, door middel van zogenaamde regiobeschrijvingen, in deze beschrijvingen willen wij probe ren voor de verschillende regio's een samenhangend beeld te scheppen van wat het Streekplan bete kent voor de betreffende regio. Daarin kan ook de relatie tussen de verschillende kernen duidelijk worden aangegeven. Een tweede vraag die beantwoord moet worden door de gemeente Leeuwarden, is of deze gemeen te werkelijk vindt dat de kleine kernen geen kansen meer zouden moeten worden gegeven om te groei en. Deze vraag sluit in feite aan bij het voorgaande. Is er werkelijk geen ruimte om de groei van de kleine kernen te stimuleren, zoals het discussiestuk op de werkagenda stelt? Ook bij die vraag moeten een aantal overwegingen in het achterhoofd worden gehouden. Beantwoordt u deze vraag bevestigend, dan moet u zich realiseren dat dit ook voor de eigen dorpen zal gaan betekenen dat er minder groei in zit, in ieder geval veel minder groei dan nu regelmatig door de gemeente bij de provincie wordt bepleit. Een tweede punt dat u zich moet realiseren, is dat de sociale situatie op het platteland in feite minstens zo problematisch is als in een stad als Leeuwarden. Ook op het platteland hebben de scholen het moeilijk en ook daar worden winkels opgeheven. Een andere zaak is dan nog dat het gemiddeld inkomen, volgens de opgave van de verschillende belastinginspecties, op het platteland toch nog altijd aanzienlijk lager ligt dan in een stad als Leeuwarden. Leeuwarden heeft nog altijd het hoogste gemiddelde inkomen van Friesland. Een derde overweging die u mee moet nemen, is dat het provinciaal bestuur zich ook niet altijd kan permitteren dat er een gat valt in de woningbouwproductie in een bepaalde regio. In het verleden is het vaak zo geweest dat halverwege het jaar herverdeling van de rijkssteun voor de woningbouw heeft plaatsgevonden ten nadele van Leeuwarden en ten voordele van de suburbanisatiekernen. Een andere vraag waarvan het belangrijk is dat de gemeente Leeuwarden die beantwoordt, is de volgende: Wil de gemeente Leeuwarden een echte groeistad worden met alles erop en eraan? Dit staat even los van de vraag of gedeputeerde staten een dergelijke wens zullen honoreren. Bij het beantwoorden van die vraag moeten ook weer een aantal overwegingen worden meegenomen. Ten eerste zal een aanwij zing van Leeuwarden als groeistad naar alle waarschijnlijkheid een taakstelling van 1 .000 woningen per jaar inhoudenVoor zover mijn informatie strekt is de minister niet van plan op het getalscriterium van 1.000 woningen per jaar uitzonderingen te maken. Een open vraag hierbij is of een dergelijke taakstelling is waar te maken. Zoals ik in mijn verhaal op 15 november heb aangegeven, zijn op zijn minst serieuze twijfels op zijn plaats. Leeuwarden kent vele zware taakstellingen op verschillende terreinen Ik denk dan aan de stadsvernieuwing, het verkeer en vervoer en het welzijn. Men zal de volgende vraag moeten beantwoorden: Kan het gemeentelijk apparaat ook nog eens een keer een zware taakstelling op het gebied van de woningbouw opvangen? Een punt dat ik ook al eens eerder heb ge noemd, is dat er daarnaast in alle grote gemeenten in Nederland die een behoorlijke groei moeten realiseren grote structurele problemen zijn. Dit blijkt ook in Leeuwarden het geval te zijn. De ontwik keling van Camminghaburen gaat niet geheel en al zonder problemen. De burgemeester heeft in zijn nieuwjaarsrede aangegeven dat de nieuwe wijk na Camminghaburen al bepaalde vertragingen begint op te lopen. Een andere overweging die naast de vraag of een taakstelling op zich is waar te maken meegeno men moet worden, is de overweging of een extra groeistad-taakstelling opweegt tegen de extra groei stad-faciliteiten die men daarvoor in de plaats krijgt. Veel faciliteiten kan men ook bepleiten zonder groeistad te zijn. Leeuwarden heeft de interim-saldoregeling al gekregen, zonder dat het een groei stad is. Ook komt Leeuwarden voor de locatiesubsidie in aanmerking. Wellicht zijn ook op het gebied van de infrastructuur en de welzijnsvoorzieningen faciliteiten mogelijk, zonder de taakstelling van groeistad te realiseren. Het standpunt van de provincie is op dit moment dan ook aldus: Ten eerste stelt men dat een groei van plm. 700 woningen voor alternatief 1 dan wel plm. 500 woningen voor alterna tief 2 op dit moment al een heel zware taakstelling voor Leeuwarden is. Ten tweede, een aanwijzing als groeistad met als consequentie dat er dan 1 .000 woningen per jaar zouden moeten worden gebouwd, kan op dit moment althans niet worden nagestreefd. Een standpunt van de provincie is ook dat op grond van de unieke positie van Leeuwarden binnen Friesland gepleit zal moeten worden om alle noodzake lijke groeistad-faciliteiten te claimen. In het gesprek van 15 november hebben wij ook gesteld dat, mocht het Leeuwarden lukken om zonder al te veel problemen in de eerste Streekplanperiode van 1980 tot 1985 500 tot 700 inwoners per jaar meer te krijgen, dan kan in een eerste bijstelling van het Streekplan alsnog worden overwogen om Leeuwarden toch een taakstelling als groeistad te geven. Hier bij moet dan wel weer worden bedacht dat dit niet iets is dat automatisch zal geschieden. Het is de vraag of gedeputeerde staten en provinciale staten dat ook willen en of zij van een woningbouwproductie T' £o van 4.000 tot 5.000 woningen in geheel Friesland een-kwart in Leeuwarden willen realiseren. Tot slot een tweetal andere thema's, de voorzieningen en het verkeer. Bij de voorzieningen is de teneur van de gemeentelijke reactie tot nu toe dat de volle aandacht op de voorzieningen in Leeuwar den moet zijn gericht. Men pleit voor een zogenaamd steil opgezette kernenhiërarchie. Ik citeer hier voor weer uit de werkagenda: "Een aantal voorzieningen, in het bijzonder op cultureel gebied, kan alleen gedijen in een "steil opgezette" kernenhiërarchie." De teneur is dat op grond hiervan zou moe ten worden gekozen voor alternatief 1want: "In alternatief 2 wordt duidelijk gebroken met de vrij evenwichtige structuur van voorzieningen en wordt aangekoerst op het benadrukken van locale, klein schalige, voorzieningen, met name in de dorpen." Ook daarbij zijn een aantal vragen te stellen. De belangrijkste vraag is: Houdt alternatief 2 echt in dat Leeuwarden geen hoogwaardig voorzieningen niveau in stand zou kunnen houden? In alternatief 2 kan Leeuwarden nog altijd een groei in het draag vlak doormaken van ongeveer 450 inwoners per jaar. Bovendien wordt in alternatief 2 een gelijkmatige groei over de provincie nagestreefd. Dit betekent dat enkele concurrenten van Leeuwarden - ik denk dan met name aan Drachten - gas zullen moeten terugnemen. Het kan best zo zijn dat alternatief 1 met zijn accent op het oostelijk deel van de provincie en met zijn aanleg van bij voorbeeld de Zuider- zeespoorlijn veel grotere gevaren inhoudt voor het verzorgingsniveau van Leeuwarden dan alternatief 2. Alternatief 1 en alternatief 2 verschillen niet zozeer van elkaar ten aanzien van de top van de voor zieningen, maar meer ten aanzien van het midden en de basis van de voorzieningen. In alternatief 1 ligt het accent op de centrumdorpen en de streekcentrain alternatief 2 juist op de zelfstandige dor pen en de gedeeltelijk zelfstandige dorpen. Ook daarbij is het maar de vraag of alternatief 1 inder daad gunstiger voor Leeuwarden is dan alternatief 2. Verder kan nog worden opgemerkt dat, welk al ternatief ook wordt gekozen, een heei groot deel van de voorzieningen sowieso in Leeuwarden terecht zal komen. Er is maar één universiteit en er is ook maar één provinciaal overheidsapparaat. Tot slot het verkeer. Ook daarbij is een teneur aanwezig waarin iets meer voor alternatief 1 wordt gekozen. Men kiest voor een prioriteit bij het aanleggen van betere wegverbindingen in Friesland. Ik leid dit enigszins af uit het feit dat men kiest voor een verdubbeling van het wegvak Leeuwarden-Drachten. Op zich heb ik daar weinig opmerkingen over, maar wel zou ik één ding willen zeggen. U moet na melijk niet denken dat alternatief 2 het aanleggen van betere wegverbindingen in Friesland zal af wijzen. Op grond van een hogere norm qua afwikkelingsniveau en op grond van een voorzichtiger om springen met het landschap zijn de voorstellen echter wel iets minder ingrijpend dan in alternatief 1 De heer De Boer: Allereerst wil ik u dank zeggen voor het feit dat ik de gelegenheid krijg om vanaf deze plaats althans een van mijn pennevruchten enigszins toe te lichten. Het betreft dan met name de Nota Uitgangspunten, die is opgesteld voor de Regio Leeuwarden. Ik zit hier eigenlijk in een tweeledige rol. Enerzijds zit ik hier duidelijk als mede-scribent van de Nota Uitgangspunten. Als men daar echter zo mee bezig is en er wordt tegelijkertijd een indrukwekkende Nota Alternatie ven voor hef Streekplan gepubliceerd, dan is hef onvermijdelijk dat men met deze nota wordt gecon fronteerd en er zijn gedachten over laaf gaan. Dit feit laaf echter onverlet dat ik geen verantwoor delijkheid draag voor de Nota Alternatieven; dat wil ik voorop stellen. Of ik er verantwoordelijkheid voor wens te dragen, is een tweede. In de confrontatie tussen het verrichten van voorbereidende werkzaamheden voor de Regio Leeu warden en het Streekplangebeuren rond de Nota Alternatieven zijn toch enkele gedachten opgekomen die in de al meer genoemde vergadering in de Bunker te Grouw hebben geresulteerd in een notitie. Deze notitie betrof dan wat genoemd kan worden de perifere ligging van Friesland als een factor bij de ruimtelijke inrichting. Ik zou mijn betoog daar in eerste instantie op willen richten om straks over te gaan op een toelichting ten aanzien van de Nota Uitgangspunten voor de regio. Perifere ligging, een moeilijk woord. In het algemeen bedoelt het te zeggen dat iets op een door gaans geografische afstand is gelegen. Verdergaand heeft het begrip iets te maken met het op grote afstand liggen van centra, brandpunten in de maatschappelijke ontwikkeling. Als men dit op Friesland zou toepassen, dan zou men in eerste instantie kunnen denken aan hef Westen des lands. Nog fijnzin niger planologen denken soms aan de driehoek Westen des lands-Parijs-Ruhrgebied, met als centrum Brussel. Ten opzichte daarvan kan men in het geval van Friesland spreken van een perifere ligging. Wanneer men hierover praat, dan gaat het dus niet uitsluitend om een geografische afstand, maar in feite ook om de regionale economie, die daar duidelijk mee samenhangt, en ook om een aantal wat men zou kunnen noemen sociaal-psychologische aspecten. Beide elementen werken door in de ruimte lijke ordening. Die vormen immers de grote decors waarbinnen zich het toneelspel van de ruimtelijke ordening afspeelt, die geven de omvang aan van het podium waarop men het toneelspel van de ruim telijke ordening kan spelen. Een belangrijk kenmerk van de perifere ligging is jarenlang geweest het kijken naar hef Westen en het nastreven van wat daar aan dynamiek, aan inrichting, aan niveau staat.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 42