81 #82. Met name ten aanzien van de werkgelegenheid is dit een punt van belang geweest. In feite werd een analoge ontwikkeling nagestreefd en daarmee tegelijk het opheffen van wat men voelt als een soort achterstandssituatie. Men trachtte deze achterstandssituatie althans te minimaliseren. Een belangrijk element daarbij is het overhevelen van met name economische activiteiten uit de brandpunten naar dit gebied. Als ik het goed inschat, dan is dit in ieder geval sedert de Tweede Wereldoorlog in dit gebied altijd een pijler van het beleid geweest. Men kan er meteen bij opmerken dat dit vaak tot te leurstellingen heeft geleid. Veel activiteiten die in het kader van het regionaal ontwikkelingsbeleid tot stand zijn gekomen in dit gebied, bleken bij nadere beschouwing vaak conjunctuurgevoelige onder delen van grotere bedrijven elders. Deze onderdelen van bedrijven werden, wanneer het weer wat slechter ging met de conjunctuur, het eerst afgestoten. In feite kwam het gebied daarmee niet aan de bak Ten aanzien van de cultuur en het sociaal-psychologisch aspect heeft dit ook vaak een rol ge speeld. Ik noem dit nu, omdat ik denk dat dit aspect straks in een veranderende fase een belangrijker rol speelt. Mijn indruk is - ik heb dit ook getoetst in de bijeenkomst in de B.B.-bunker - dat zich de laatste jaren ten aanzien van de positiebepaling, de psychologie van de ruimtelijke ordening, in Friesland een omwenteling aan het ontwikkelen is. Deze omwenteling kan op verschillende manieren worden getypeerd. Allereerst zou men kunnen zeggen: Wij laten de moed zakken, wij hebben het der tig jaar lang geprobeerd, wij doen het niet meer, wij vallen op onze eigen krachten terug. Anderszins zou men toch die geest van de afgelopen dertig jaar overeind kunnen houden, maar dan op basis van een soort herwaardering van zijn eigen positie. De eigen situatie wordt dan opnieuw gewaardeerd, maar toch wordt geprobeerd aanvullingen daarbij te doen plaatsvinden. Een derde gedachtengang, die met name bij alternatief 2 wordt gevolgd, is het feit dat Friesland zich bewust wordt van het hebben van een latente voorsprong ten opzichte van de andere delen van het land, doordat het juist kwali teiten binnen zijn grondgebied heeft die elders reeds verloren zijn gegaan. Daarvan verwacht men te zijner tijd een herwaardering, bij voorbeeld verschuiving van het werk-ethos naar het woon-ethos en het toenemend belang van recreatie en milieu. Men wordt zich er plotseling van bewust dat al die elementen hier nog in mindere mate zijn aangetast en daarmee heeft men voor de toekomst ten opzich te van overige delen van Nederland een latente voorsprongsituatie. Dit zijn een aantal perspectieven, waarvan ik het idee heb dat die de laatste jaren te signaleren zijn. Het varen op eigen krachten is naar mijn mening daar een belangrijk kenmerk van evenals een herwaardering van de situatie in het eigen gebied en het vasthouden van een aantal elementen, voortvloeiend uit de wens om econo misch gezien de gewenste basis te houden. Verder is er dan nog de wens om door spreiding van rijks diensten toch een overheveling van het Westen naar hier te krijgen. Het element dat hier dan eigen lijk haaks op staat, is het element van de latente voorsprong. Ik ben mij er wel van bewust dat dit een wat abstract betoog is, maar in alle situaties heeft de ruimtelijke ordening hiermee te maken. Ruimtelijke ordening is een intrigerend vak, maar soms ook een erg moeilijk vak, omdat men vaak de wens heeft om iets heel abstracts te combineren met iets heel concreets. Het is het tot uitdrukking brengen van de belevingswereld van een stad in beslissin gen over gevelstenen. Dat grensvlak zit er in, het blijft abstract, maar het heeft alles met ruimtelijke ordening te maken en met de verdeling van de aandacht over de verschillende aspecten. Ik noemde zonet al het aandacht geven aan een verschuiving van het werk-ethos, het belang van het verschui ven van het werken naar het wonen, maar ook valt nog te noemen de aard van de werkgelegenheid en het verschuiven van de harde secundaire sector naar de eventueel meer ambachtelijke nijverheid. Dit aspect van de zaak speelt een belangrijke rol bij de bezinning op de eigen ontwikkelingsmogelijk heden die er voor dit gebied zijn. Als symbool en als signaal - ik zeg niet dat het de enig juiste uit werking is - vindt dit in de Nota Alternatieven zijn vorm in de bezinning over het Frysk eigene. Dit doet denken aan een discussie die jaren geleden in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden naar aan leiding van het verschijnen van de Oriënteringsnota. Tussen de heer Van Rossum van de S.G.P. en mi nister Gruijters vond toen een diepzinnige discussie plaats over wat nu de wezenlijke strevingen van de mens zijn. Daarover ging namelijk de eerste alinea van de Oriënteringsnota. Elementen uit deze discussie zijn nu terug te vinden in het herwaarderen van de eigen situatie in dit gebied als factor bij de ruimtelijke ordening. Ik zeg daar meteen bij dat de marges voor de ontwikkelingen, de mate waarin men op basis van maatschappelijke uitgangspunten wil bijsturen, smal maar wel zichtbaar zijn. In de Nota Alternatieven wordt expliciet gewezen op één aspect van die marges, namelijk de relatie ten opzichte van het Westen des lands. Het streven naar een oliehaven is hier niet in het geding, ie dereen voelt dat met zijn klompen aan. Dit betekent dat men vanuit zijn beperkte mogelijkheden toch vooral vorm wenst te geven aan zijn eigen beleid. Ik wil dan nu overgaan tot de Nota Uitgangspunten, die in belangrijke mate ook op de smalle marges van de planologie is gebaseerd. Ter introductie hiervan zal ik heel kort op de totstandkoming van de nota en vervolgens beknopt op de inhoud ervan ingaan. Sinds enkele jaren bestaat de Regio Leeuwarden, binnenkort hopelijk de Regio-Noord. Zoiets komt niet om niet tot stand, maar het is een uitdrukking van het feit dat er een gevoelen bestaat dat men gemeenschappelijke belangen, ver antwoordelijkheden en samenhangen heeft. De totstandkoming van de regio is in dit gebied met enkele schokken gepaard gegaan. Enkele gemeenten zijn pas later toegetreden, maar al vrij spoedig werd duidelijk dat met betrekking tot een van de taken waar de regio zich op richtte, de ruimtelijke orde ning, de behoefte ontstond om een aantal uitgangspunten uitgewerkt op papier te krijgen. Die behoefte bleek al in eerdere instantie bij de ontwikkeling van een streekplan. Toen werd door de regio op de Nota's Wonen, Werken en Recreëren gereageerd. Die behoefte bleek ook bij het intern afstemmen van de woningbouwprogrammeringZo kwam men ertoe opdracht te geven tot het maken van een Nota Uitgangspunten, met een tweeledig doel. Intern zou deze nota gebruikt worden voor het afstemmen van het gemeentelijk woningbouwprogramma tussen de gemeenten en voor het bieden van handreikin gen aan die gemeenten om zo, mede vanuit het regionale perspectief, via die uitgangspunten te helpen bij de inrichting van hun eigen ruimtelijk beleid. Een tweede expliciete doelstelling van de nota zal zijn het extern gebruik ervan, namelijk het als regio gezamenlijk naar buiten brengen van een stand punt, hetzij naar de provincie hetzij naar het rijk. De afdeling Sociaal-Geografisch en Bestuurskun dig Onderzoek, waarvan ik deel uitmaak, is de opdracht gegeven om de nota op te stellen. Een aan tal malen heeft hierover overleg plaatsgevonden met de commissie ruimtelijke ordening uit de regio. In april 1978 is de nota gepresenteerd. De nota wordt nu besproken in de raden van de verschillende gemeenten in de regio en zal te zijner tijd ter vaststelling in de regioraad worden aangeboden. Ik ga hier iets uitgebreider op in, omdat het tegelijk het verschil in status tussen de Nota Uitgangspunten en de Nota Alternatieven tekent. De verschillende verantwoordelijkheden hebben duidelijk vorm ge kregen. Over de inhoud het volgende. De inhoud van de concept-nota, die uitmondt in een Nota Uitgangs punten, is in belangrijke mate gebaseerd op twee dingen: a. gesprekken met vertegenwoordigers van de deelnemende gemeenten, met name leden van de colleges van b. en w. en enkele ambtenaren, en b. er heeft een globale maatschappelijke verkenning plaatsgevonden. Daarbij werd de regio zo veel mogelijk in zijn totaliteit bekeken, waarbij is nagegaan of er onderlinge afhankelijkheid of samen hang in het ruimtelijk gebeuren in de verschillende gemeenten is. Met dien verstande, dat een en an der duidelijk is geschreven vanuit het perspectief van de eigen verantwoordelijkheid van de deelne mende gemeenten voor het voeren van hun eigen ruimtelijk beleid. De regio is niet voor niets een zo genaamde hulpstructuur of, met een ander woord misschien, verlengd locaal bestuur. Vanuit dat per spectief en in het licht van de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten zijn de voorstellen, die in de nota worden gedaan, geschreven. Mede op basis van de gesprekken die gehouden zijn met de verschillende gemeenten, kregen de bevolkingsontwikkeling en de daarmee uiteraard samenhangende woningbouw bijzondere aandacht. Daarmee zijn relaties gelegd met de regionale economie, het milieu, het verkeer en vervoer en niet in de laatste plaats de opbouw van de verzorgingsstructuur. Op basis daarvan is een ruimtelijk model voor de regio opgesteld, dat weer als grondslag heeft gefungeerd voor de uitgangspunten. Als ik een en ander in termen van hiërarchie zou moeten presenteren, dan is het globale beeld van die uitgangspunten een zichtbaar maken van de interne samenhang binnen de regio. Dit sluit niet uit dat ook gebieden buiten de regio nauwe relaties met dit gebied hebben. Leeuwarden staat aan de top van deze interne samenhang als belangrijkst verzorgingscentrum en werkgebied bin nen deze regio, met op het subniveau Harlingen en Franeker in een onderlinge samenhang als subcen tra. Daaronder worden in de Nota Uitgangspunten onderscheiden zelfstandige dorpen, die beschouwd kunnen worden als dragers van een verzorgingsstructuur in dit gebied. Verder is het voorstel gedaan om beneden dat niveau te komen tot clusters van kernen. Het gaat dan met name om vooral kleine kernen, waarbinnen ten minste een aantal verzorgingselementen aanwezig zouden moeten zijn. Van de zelfstandige dorpen op het tweede en derde niveau zou men een aantal kunnen aanwijzen als cen trumdorpen, omdat die door bijzondere omstandigheden, zoals een goede ligging, al een zeker aan- vangsmilieu hebben om een eigen ontwikkeling te ondergaan. Een eigen ontwikkelingsmogelijkheid voor deze kernen is daarbij wel als achtergrond in belangrijke mate gehanteerd. Wanneer men die structuur zou willen inrichten - hoofdfunctie voor Leeuwarden, subfuncties voor Harlingen, Franeker en de zelfstandige dorpen plus eventueel de centrumdorpen -, dan kan men daarvoor de woningbouw en het bevolkingsbeleid als een belangrijk instrument hanteren om de opbouw daarvan te garanderen. Daarbij zijn vier variabelen van belang: groei overeenkomstig de natuurlijke aanwas, groei door op vang van de dalende gemiddelde woningbezetting als een proces van woonverdunning, vervangende nieuwbouw en last but not least vestigingsoverschotten. Met de commissie ruimtelijke ordening is het voorstel doorgesproken - u vindt dit ook terug in de nota - om vanuit het regionaal perspectief de na tuurlijke aanwas geen onderwerp van gesprek te doen zijn voor de regio, in die zin dat elke gemeen-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 43