*)1 De heer Schagen: Vraag 234 gaat er over of het college het zinvol vindt om een Raadsadviescom missie voor Volkshuisvesting in te stellen. Het antwoord daarop is wel uiterst mager en ik verwacht dan ook alsnog een inhoudelijke argumentatie van het college. De heer Van der Wal: In het antwoord op vraag 234 zegt u dat het u niet zinvol lijkt om naast de Raad voor de Volkshuisvesting een raadsadviescommissie in te stellen. In het antwoord op vraag 235 zegt u echter dat de Raad voor de Volkshuisvesting zich meer met de algemene aspecten van de volks huisvesting bezighoudt en dat de zaken waarover in de vraag wordt gesproken niet in die raad komen. Wij hebben in een ander verband al eens eerder gepleit voor een raadsadviescommissie voor de stads vernieuwing. Je zou je kunnen voorstellen dat er voor de stadsvernieuwing en de volkshuisvesting één raadsadviescommissie zou kunnen komen, die zich bezig zou kunnen houden met de aspecten zoals die in punt 235 worden genoemd, maar ook met de woonverdeling en de meer gedetailleerde aspecten van de stadsvernieuwing. De Voorzitter: Eerst iets over de problematiek waar de heren Schagen en Van der Wal over gespro ken hebben. Er is destijds bij het instellen van de raadsadviescommissies en de functionele raden uit voerig over deze problematiek gesproken. Onze verontschuldiging dat het antwoord nu zo kort is. U zou echter de oude stukken moeten raadplegen waarin een en ander duidelijker is omschreven. Ik kan u nog meedelen dat het destijds een moeilijke keuze is geweest. De volgende richtlijn is uitgangspunt geweest: zo veel mogelijk raadsleden en vertegenwoordigers van groepen uit de samenleving, even tueel deskundigen, betrekken bij het gemeentewerk. Dat was het algemene uitgangspunt. Theoretisch zou je over het hele werkveld van de gemeente raadsadviescommissies kunnen hebben. Op zich zou het niet vreemd zijn dat voor alle facetten waar wij mee te maken hebben een raadsadviescommissie zou zijn. Er zou niet voor elk facet een aparte raadsadviescommissie hoeven te zijn, je zou groepen kunnen maken, zoals wij dat ook hebben gedaan bij de Raadsadviescommissie voor Welzijnsaangele- genheden. Tegelijkertijd waren er vrij veel velden waarvoor je ook een functionele raad kon instellen, In feite heeft een functionele raad niet dezelfde plaats als een raadsadviescommissie, althans niet over de hele lijn. Wat betreft de zogenoemde wisselwerking tussen b. en w. en commissie kun je min of meer zeggen dat ze eikaars werkterrein voortdurend raken. Dit is echter niet het geval in de vol gende fase, die tussen b. en w. en raad. Dit is dus het algemene aspect. Wij hebben toen echter ge concludeerd - eerst in het groepje mensen dat dit heeft voorbereid, later ook in de raadsadviescom missie ad hoe en daarna in de raad - dat wij ervoor moesten oppassen om niet een te groot aantal com missies en raden te krijgen. Want, waaraan het in Leeuwarden ook mag schorten, niet daaraan. Daar zijn wij het naar ik aanneem toch wel over eens. Wij waren ons er toen wel van bewust dat wij ons zekere beperkingen moesten opleggen. Wat dit laatste betreft, wij hebben toen een keuze gemaakt. U ziet dit ook bijna overal: daar waar een functionele raad is, is geen raadsadviescommissie ingesteld. Omgekeerd is dat ook het geval. Er is geen raadsadviescommissie voor de sport ingesteld, er is geen raadsadviescommissie voor cultuur ingesteld en zo zou ik nog wel even door kunnen gaan. Daar waar geen functionele raad is, is een raadsadviescommissie ingesteld. Het is wel zo dat in functionele ra den raadsleden moesten worden opgenomen, zodat de schakel weer duidelijk aanwezig was. In dit ka der zijn destijds de verschillende raden en commissies ingesteld. Daarbij moeten wij constateren dat hier en daar, althans ogenschijnlijk, weieens wat lacunes zijn. Ook de volkshuisvesting is destijds besproken. Wij hebben toen gewikt en gewogen of wij een raadsadviescommissie dan wel een functio nele raad voor de volkshuisvesting moesten hebben. Het zwaartepunt is toen gevallen op een functio nele raad. Toen er een zo groot belang werd toegekend aan het feit dat meer mensen hierbij moesten worden betrokken, werd de voorkeur gegeven aan een functionele raad. De praktijk is geworden dat belangrijke principiële problemen op het terrein van de volkshuisvesting in de tweede schakel tussen b. en w. en raad aan de orde kunnen worden gesteld in de Commissie Ruimtelijke Ordening. Dat is een aantal keren ook gebeurd. Wanneer duidelijk bleek dat het zinvol was om over een dergelijk punt eerst nog in een raadsadviescommissie te praten - die twee sectoren liggen vaak toch heel dicht bij elkaar -, dan is dit mogelijk geweest. Ik zou die beleidslijn ook willen aanhouden. In de Welzijns- adviescommissie dreigt deze doublure ook een beetje, wij zullen daar binnenkort met de voorzitter van deze commissie over spreken. Ook hier moeten wij tot een uitspraak komen. Wij zullen voorstel len om ook hier min of meer de lijn te volgen die destijds is uitgestippeld. Aan de ene kant heb je dan de Raadsadviescommissie voor Welzijnsaangelegenheden en aan de andere kant de Sportraad, Cul turele Raad, Raad voor de Maatschappelijke Dienstverlening en dergelijke. Anders ontstaat er zeer beslist een doublure. Dit is dus de algemene filosofie. Het is zo dat er uit alle fracties vertegenwoor digers in deze commissie zitten. Als men van mening zou zijn dat bepaalde dingen toch eens aan een nadere beschouwing moeten worden onderworpen, dan zou ik u met klem willen vragen dat te willen doorgeven aan die leden van de fracties die in de Commissie Een Goede Raad zitten. Ik vind dat toch wel de meest in aanmerking komende commissie om deze punten onder ogen te zien. Die commissie rapporteert aan de raad en zodoende wordt de raad er in de totale samenhang weer mee geconfron teerd. Ik hoop dat ik hiermee de heren Schagen en Van der Wal voldoende heb geïnformeerd. Ik zou de heer Rijpma willen vragen of hij wil ingaan op de vragen die naar aanleiding van punt 233 zijn gesteld. De heer Rijpma (weth.): In de vergadering van afdeling II is vrijwel dezelfde vraag gesteld. (De heer Knol: Wordt ook hetzelfde antwoord gegeven?) U kunt niet verwachten dat er een ander antwoord gegeven wordt. Het antwoord is misschien niet duidelijk geweest, vandaar dat ik wel wil proberen om dit in wat andere bewoordingen opnieuw uit te leggen. Wij hebben reeds lang gesprekken gevoerd over een aantal bouwplannen die in stadsvernieuwings gebieden tot stand moeten komen. De prijzen die voor deze woningen via het Ministerie van Volks huisvesting betaald mogen worden - dit ook in verband met de huur die ze mogen opbrengen - zijn lager dan de kostprijzen die via de aannemers tot ons komen. Daarop zijn tot dusver vrij veel bouw plannen nog blijven hangen. Om nu te voorkomen dat over elk facet van ieder bouwplannetje gespro ken moet worden, wordt geprobeerd om een groot aantal bouwplannen samen te voegen en te komen tot de afspraak dat voor de totaliteit een meerprijs uit de bus mag komen in verband met moeilijke omstandigheden, zoals aantallen en dergelijke. De prijzen die wij tot dusver voor bouwprojecten heb ben gekregen, liggen op dit moment nog ver boven de toeslag die de minister via de h.i.d. aan ons wil toekennen. Wij kunnen dus op dit moment nog niet tot overeenstemming komen. Het is zo dat van uit het ministerie gesuggereerd is dat men in andere steden meer kan dan in Leeuwarden. Vandaar dat op ambtelijk niveau in de komende dagen gesprekken gevoerd zullen worden met anderen om te kij ken welke omstandigheden een rol spelen waardoor men - kennelijk of misschien niet kennelijk - in andere steden meer kan dan in Leeuwarden. Het zou kunnen zijn dat wij voor deze afspraak te veel en te moeilijke objecten hebben ingebracht - ik denk aan het project Miwaco -, terwijl men er in andere steden in slaagt ook een aantal projecten in te brengen die van veel grotere omvang zijn, waardoor de gemiddelde toeslag die men daarbij moet geven lager uitvalt dan de gemiddelde toeslag die wij nodig hebben om onze objecten te realiseren. Dat gesprek is nog gaande en wij hopen dat het gunstig afgerond wordt. Tot dusver is het dus nog "wenkbrauwfronsen". B. Woningcorporaties. De heer Sterk: Punt 237. Als ik het goed begrepen heb, dan speelt de wisselwoning hierin, met name wat de uitvoering betreft, een belangrijke rol. U schrijft in uw antwoord dat een inventarisatie zal worden gemaakt, waarna gefaseerd tot uitvoering van de renovatie zal worden gekomen. U noemt daarbij de wisselwoning. Wij hebben hier in de stad op dit moment nogal wat plannen voor renovatie in uitvoering. Welke criteria zou u nog meer aan kunnen geven dan die welke hier genoemd zijn? Ik kan mij namelijk voorstellen dat nu de vraag ontstaat: Wie moet in de toekomst op wie wachten? Het geen is aangeboden en hetgeen hiervoor in aanmerking komt is er immers in feite allemaal zo dringend aan toe. De heer Van den Eist: Punt 240. Begrijp ik hieruit goed dat het college toch nog zal proberen om, hoewel het tot op heden mislukt is en misschien wederom zal mislukken, de informatiekiosk voor volks huisvesting in het leven te roepen? De heer Janssen: In het antwoord op vraag 236 staat: "Bij de invoering van deze richtlijnen heeft de gemeente geen taak toebedeeld gekregen." Nu meen ik te begrijpen dat alleen de minister bepaal de aanwijzingen kan geven wanneer een woningvereniging in gebreke blijft ten aanzien van het met de huurders te voeren overleg. Is er nu geen enkele mogelijkheid dat de gemeente wat dit betreft re gelend optreedt of in overleg met de woningverenigingen bepaalde regels opstelt waar men zich aan heeft te houden? Kunnen wij geen sancties bedingen tegenover de won ing verenig ing en? Wij worden hier namelijk als gemeente vaak mee geconfronteerd, terwijl het voor de mensen een stap te ver is om de minister hierover te benaderen. De heer Knol: In vraag 239 staat: "Hoe vaak is er in het afgelopen jaar op bestuurlijk niveau overleg geweest met de Federatie van Woningbouwverenigingen?" Tot mijn verbazing lees ik dan dat er in het afgelopen jaar op geen enkele wijze op bestuurlijk niveau overleg is geweest, waarbij men dan verwijst naar het zogenaamde DirekteurenoverlegHet is natuurlijk wel zo dat op dit niveau

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 49