w -A-
geen enkele beleidsuitspraak verwacht kan worden. U zegt dat er geen aanleiding tot overleg was. Ik
denk echter bij voorbeeld aan een gespannen woningmarkt, aan een gecoördineerd verhuurbeleid, aan
een gecoördineerd renovatiebeleid, waar vraag 237 al naar verwijst, en aan de beleidsuitspraak wat
betreft het centraal registratiesysteem. Dit zijn toch, dacht ik, genoeg onderwerpen die het noodza
kelijk maken dat er regelmatig overleg op dit niveau is. Ik zou dan ook graag willen weten wat de
voornemens van het college zijn.
De heer Eijgelaar (weth.): Ik zal proberen de vragen in de volgorde zoals ze zijn gesteld te be
antwoorden. De heer Sterk heeft naar aanleiding van de renovatie gevraagd: Wie moet op wie wach-*
ten? Dat moet, dacht ik, in onderling overleg geregeld worden. Het is zo dat er bij de renovatie pro
blemen kunnen ontstaan met wisselwoningen. Overigens kan hierbij ook gebruik gemaakt worden van
stacaravans of iets dergelijks. Ook dan is het echter van belang dat er een plan gemaakt wordt, zodat
de vervangende woonruimte regelmatig gebruikt kan worden en de renovatie normaal doorgang kan
vinden. Er is een ander aspect dat ook van belang kan zijn, namelijk dat de vraag naar arbeid, dus
als een en ander aanbesteed wordt, bij voorkeur niet te veel tegelijk moet komen. Dat kan ook
voor de prijsvorming van belang zijn. Kortom, hierover is op het ogenblik overleg gaande op directie
niveau tussen het Gemeentelijk Woningbedrijf en de corporaties om te proberen deze dingen zo goed
mogelijk met elkaar te regelen.
De heer Van den Eist vraagt of er op dit moment nog plannen zijn om alsnog tot een informatie
kiosk te komen. Wat je onder een kiosk verstaat, weet ik niet, je kunt ook over een informatiebureau
spreken. Het is in ieder geval niet zo dat het helemaal van de baan is. Er worden weer gesprekken ge
voerd om te proberen alsnog ergens in de stad iets van de grond te krijgen waar ook informatie gege
ven kan worden, met name met betrekking tot renovatieprojecten of renovatiewoningen.
De heer Janssen vraagt of er geen mogelijkheden zijn om de nieuwe richtlijnen af te dwingen en
of de gemeente geen sancties heeft. De gemeente heeft inderdaad geen sancties. Dat betekent natuur
lijk niet - dat is in het recente verleden ook heel duidelijk gebleken - dat het de gemeente onver
schillig laat of er wel of niet richtlijnen worden gegeven. Natuurlijk willen wij dat die richtlijnen
opgevolgd worden. In de gesprekken die in het verleden met de corporaties zijn gevoerd is dit punt
steeds ter sprake gekomen en is gevraagd: Hoe doen jullie dat en wanneer gaat de zaak van start? Op
dit ogenblik twijfelen wij er niet aan of dat zit bij de Leeuwarder corporaties wel goed.
De heer Knol zegt tot zijn verbazing te hebben geconstateerd dat het overleg met de woningbouw
verenigingen op bestuurlijk niveau het afgelopen jaar niet heeft plaatsgevonden. In zijn algemeenheid
is dit wel waar, in die zin dat het overleg met de Federatie van Woningcorporaties er niet is geweest.
Van een aantal dingen - het renovatiebeleid, de centrale registratie - heeft de heer Knol gezegd dat
het punten zijn die niet op directieniveau besloten kunnen worden. Deze punten worden echter wel
op directieniveau voorbereid. Daarna zal een en ander afgerond moeten worden door beslissingen te
nemen. Dit kan gebeuren door de corporaties afzonderlijk met het Woningbedrijf, maar dit kan ook
gebeuren nadat er een gesprek met de corporaties op bestuurlijk niveau aan vooraf is gegaan. Het hoeft
natuurlijk niet noodzakelijkerwijs, maar het is wel de bedoeling dat er met de federatie en met de
corporaties op bestuurlijk niveau zal worden gesproken. Dit gaat binnenkort gebeuren, ik meen in de
tweede helft van februari. In dit gesprek zullen met name de punten die de heer Knol heeft genoemd
aan de orde worden gesteld.
C. Huisvesting Een- en Tweepersoonshuishoudingen.
Punten 241 t.e.m. 249.
De heer Schagen: Het betreft in eerste instantie vraag 245 en alle volgende vragen naar aanleiding
daarvan. Ik zaljmaar op één hoofdpunt daarvan ingaan, namelijk de filosofie die achter dit geheel
steekt, de doorstromingsfilosofie. Ik zou het onjuist vinden om nu in extenso op dit onderwerp in te
gaan, omdat wij op korte termijn een rapport van de stuurgroep kunnen verwachten over de Nota Wo
ningbouwbeleid. Ik vind het juister om er in dat kader op in te gaan.
Dan eerst een aantal hoofdopmerkingen bij de doorstroming. Uit het antwoord van het college kun
je opmaken dat de oplossing voor huisvesting van de een- en tweepersoonshuishoudens voornamelijk
zal worden gezocht in het doorstromingsmechaniek. Ik wil daar een aantal kanttekeningen bij zetten,
omdat ik daar niet helemaal tevreden mee ben. Volgens mij is de doorstromingsgedachte maar ten dele
juist. Ik heb daarvoor een aantal argumenten. Ten eerste is de doorstroming, zoals wij daar nu over
praten, geënt op het bouwen in CamminghaburenMijn eerste opmerking daarbij is dat Camminghaburen
niet alleen wordt gebouwd om mensen binnen Leeuwarden te houden maar ook ten dele wordt gebouwd
om mensen uit de dorpen weer in Leeuwarden te krijgen. Daarmee valt al een gedeelte van de woon
ruimte in Camminghaburen weg. Mijn tweede opmerking is dat de doorstroming een oncontroleerbaar
en onbeheersbaar proces is. Wij als gemeente hebben daar nauwelijks invloed op en het moet dan maar
vanzelf tot stand komen. Een ander punt bij de doorstroming is dat het een sociale desintegratie tot
gevolg heeft en als gevolg daar weer van een concentratie kan betekenen van bepaalde groepen wo
ningzoekenden in bepaalde wijken; dat zijn dan vaak niet de meest florissante wijken. Een ander punt
waarom ik een vraagteken bij de doorstroming zet, is dat ik de verhuisneiging van de mensen in deze
tijd niet zo hoog inschat als een aantal jaren geleden. Toen hebben wij inderdaad een hele doorstro
ming in Leeuwarden gehad. Dat was echter een heel andere conjuncturele periode, wij zitten nu voor
iets heel anders. Ik schat op basis daarvan de verhuisneiging minder groot in. Een volgend punt is dat
doorstroming een langdurig proces is. Voordat dit hele proces zijn beslag heeft gevonden, gaat er toch
gauw een jaar of vijf, zes overheen. In die tussentijd blijven de problemen zich natuurlijk opstapelen
rondom de huisvesting van de een- en tweepersoonshuishoudens.
Verder een wat meer politiek aspect, hoewel de voorgaande punten ook politieke waarde hebben.
Ik vind dat de doorstromingsfilosofie een beetje uitgaat van de gedachte: wie voor een dubbeltje ge
boren is, moet in iets van een kwartje willen wonen. Als de doorstroming al zou werken, dan heb ik de
indruk dat die alleen maar een situatie bestendigt, waarbij de laagste inkomensgroepen in kwalitatief
mindere woningen komen te wonen. Als wij dat dan leggen naast een zinsnede uit het collegeprogram
waarin de bedoeling wordt uitgesproken om op te komen voor de zwakken in onze samenleving ook
hier in Leeuwarden, dan vind ik dat niet te rijmen.
Mevrouw Van der Werf: Ik wil in eerste instantie aanhaken bij vraag 241 Ik vind dat het antwoord
dat daar wordt gegeven geen antwoord op de vraag is. De vraag is namelijk waarom er na twee jaar
functioneren van de stuurgroep nog steeds geen plannen ontwikkeld zijn voor de bouw van zogenaamde
Van Dam-eenheden. Het bouwen van zulke eenheden wordt in het antwoord afhankelijk gesteld van
het rapport van de stuurgroep dat nog moet verschijnen. Onafhankelijk daarvan had echter het bou
wen van Van Dam-eenheden al ter hand kunnen worden genomen. Verder wordt in het antwoord ge
constateerd dat er weinig behoefte zou zijn aan deze eenheden, omdat het merendeel van de woning
zoekenden drie- of vierkamerwoningen zou willen hebben. Het voordeel van Van Dam-eenheden is
volgens mij niet alleen dat die klein maar bovendien ook erg goedkoop zijn. In het antwoord wordt
niets over de prijzen gezegd die woningzoekenden willen betalen. Het merendeel van de mensen wil
niet meer dan ongeveer 300,betalen. Hoe worden de woonwensen en de gewenste huurprijzen op
elkaar afgestemd? Door een nog ruimere toepassing van het individueel huursubsidie of worden er wo
ningen gebouwd die de gewenste huren met zich meebrengen, zoals de Van Dam-eenheden bij voor
beeld? Als mensen de keuze hebben tussen kleine maar betaalbare woningen en grote maar onbetaalbare
woningen - daarmee zijn die woningen ook onbereikbaar -, dan kiezen zij volgens mij toch voor het
eerste.
Naar aanleiding van de vragen 242, 243 en 244 wordt in het antwoord gezegd dat er beraad
plaatsvindt over het al of niet instandhouden van een stuurgroep een- en tweepersoonshuishoudingen.
Ik zou willen weten of er al wat schot in dat beraad zit en hoe het college er op dit moment over
denkt. Ik zou dan ook de vragen die hier staan nog eens willen herhalen met betrekking tot de taken
die wij hebben genoemd, met name de bewaking van de voortgang van de plannen en de eigen plan
ontwikkeling die de stuurgroep ter hand zou kunnen nemen. In een circulaire die is rondgestuurd langs
de gemeenten, worden een aantal taken opgesomd die de stuurgroepen zouden kunnen hebben. Deze
taken gaan verder dan de taken die zij op dit moment ter hand hebben genomen. Als taken staan om
schreven de eigen planontwikkeling, de advisering met betrekking tot de beheersvorming van de zo
genaamde Van Dam-eenheden en het overleg dat op gang zou kunnen worden gebracht tussen de toe
komstige bewoners en de bouwers van deze eenheden.
Verder de vragen 245 tot en met 249. Ik hoef daar niet zoveel meer over te zeggen. Het gaat in
derdaad over de hele doorstromingsfilosofie. Ook wij hebben daarbij onze bedenkingen. De argumen
ten heeft de heer Schagen al voor het grootste deel opgesomd en ik hoef die dus niet te herhalen. Wel
zou ik nog willen vragen of het toch niet beter zou zijn om maar eens wat af te stappen van de hoop
op het doorstromingseffect en de prioriteit te leggen bij het bouwen van goede en goedkope woningen,
zoals bij voorbeeld de Van Dam-eenheden.
De hear Miedema: In opmerking fan myn kant oer de problematyk van de ien- en twapersoanshus-
haldingen. It kolleezje forwachtet in oplossing praktysk allinnich fan de trochstreamingBy de greate
oantallen dy'f op dit stuit registrearre binne en by de foroaringen dy't yn de maetskïppij geande bin-
ne is it net mear reéel om to tinken dat allinnesteanden en lytse gesinnen ótslutend oanwezen binne