Mr Id
V '08
PAR. 7. BELEIDSSECTOR REINIGING EN BRANDWEER.
A. Reiniging.
De heer Van der Wal: Vraag 285. Het antwoord op deze vraag vind ik maar een nietszeggend ant
woord. Ik zou een heel ander antwoord willen voorstellen, namelijk "die eer gunnen wij de vragen
steller". Mijn vraag is dan ook of b. en w. bereid zijn dit feest te bevorderen.
De heer Knol: Vraag 282. De reinigingsrechten voor particuliere huishoudens zijn in deze raad
al een aantal malen onderwerp van discussie geweest. Met name de koppeling aan de uitgaven en het
dekkingspercentage dat daarbij hoort zijn vaak aan de orde gesteld. Wij zijn van mening dat de rei
nigingsrechten een onderdeel zijn van woonlasten in de gemeente die beïnvloedbaar zijn door de ge
meente. In dat kader willen wij het dus bezien. Ik denk dan met name aan de relatie onroerend-goed-
belasting, electriciteitstarieven, huisvuilrechten etc. Wij zijn bezig met een onderzoek om de totale
kosten in een aantal vergelijkbare gemeenten te toetsen. Als de uitkomst zodanig is dat Leeuwarden
wat deze zaak betreft vooraan loopt, dan zijn wij van plan om in de plenaire zitting voor te stellen
voortaan het percentage los te koppelen en de reinigingsrechten los van het dekkingspercentage alleen
jaarlijks met het normale percentage te verhogen. (De Voorzitter: Wij kunnen deze opmerking als een
mededeling opvatten?) U kunt het als een claim beschouwen. Het gaat in mijn financiële beschouwing
mee.
De Voorzitter: Er komt geen verhoging en daarom vraag ik mij af of dit bij deze begroting behan
deld moet worden of dat wij hiermee kunnen wachten tot de hele problematiek van de verhoging op
ons afkomt. (De heer Knol: U gaat in de loop van maart of april al met het nieuwe beleidsplan bezig
en dan weet het college vast dat de meerderheid van de raad er niet voor voelt om het dekkingsper
centage nog langer te hanteren.) Mag ik het dan zo opvatten dat u het punt onder voorbehoud claimt
in afwachting van de resultaten van het onderzoek? Wij hoeven er dan nu niet op te reageren. (De heer
Knol: Akkoord, maar dan weet u er van.)
B. Brandweer.
Mevrouw Wielinga-Graansma: In het jaarverslag van de Dienst Reiniging en Brandweer viel mij op
dat sommige verpleeg- en bejaardenhuizen wel op een automatische brandalarminstallatie waren aan
gesloten maar andere niet. Is het niet mogelijk dat alle gebouwen waar veel mensen bijeen zijn - voor
al bejaarde mensen - hierop worden aangesloten? Ik denk dan bij voorbeeld aan Parkherstellingsoord.
De heer Bijkersma: Ik wil nog ingaan op vraag 288 die betrekking heeft op de vrijwilligsters bij
de brandweer. U zegt dat u de mogelijkheid tot het aanstellen van vrouwelijke vrijwilligers bij de
brandweer wilt openen. Ik weet niet hoe u zich dit voorstelt, maar ik wil u er wel op wijzen dat u
hierin niet helemaal vrij bent. Sinds Nederland een verdrag als dat van New York in 1971 heeft on
dertekend, moet de overheid een man of vrouw gelijkelijk aanstellen in een openbaar ambt. U mag
daar geen verschil tussen maken. Ik zeg dit namelijk omdat destijds in de commissie door de heer
Pronk en door mij de suggestie werd gedaan om ook de mogelijkheid tot het aanstellen van vrouwelij
ke vrijwilligers te overwegen. De dienst zei dat men dit niet kon honoreren. Ik dacht niet dat u daar
vrij in was. Toen wij een advertentie voor vrijwilligers plaatsten, was een van de sollicitanten een
vrouw. Haar sollicitatie is toen helemaal niet in overweging genomen. Wij hebben daar echt wel iets
van gezegd in de commissie. (De Voorzitter: Wij schrijven in het antwoord dat wij deze mogelijkheid
zullen overwegen. Er staat heel concreet: "het ligt in ons voornemen". U wilt toch niet voorstellen
dat wij het niet gaan overwegen?) Ik ben het helemaal met u eens en ik ben ook wel blij met de be
antwoording van deze vraag, maar ik vroeg dit omdat de dienst bij het werven van vrijwilligers zei
dat men geen vrouwelijke vrijwilligers in dienst zou nemen. (De Voorzitter: Op het ogenblik blikken
wij vooruit en niet terug.) Een mens lijdt het meest van het lijden dat hij vreest en dat geldt hier mis
schien ook. Als straks weer wordt gezegd dat men liever geen vrouwelijke vrijwilligers in dienst wil
nemen, dan is men volgens mij er niet vrij in om zoiets te zeggen. Daar wilde ik u even op wijzen.
(De Voorzitter: Men kan zoiets niet zeggen, want dan hadden wij in het antwoord niet kunnen zeggen
dat het in ons voornemen ligt.)
De hear Miedema: Ik woe noch in fraech tafoegje. Der is yn de stêd hwat ungerêstens oer it folg-
jende. Freedtomoarns is de forkearssituaesje troch de bou fan de parkeorgaraezje sa dat de branwacht
tige slim by it plak fan in eventuele bran komme kin. Wy hawwe it hjir ek alris yn de kommisje oer
hawn, mar neffens myn witten is der noch gjin ütslutsel oer kommen. Is it mooglik om freedtomoarns,
hwannear't de merk op de Nijestêd is, earne yn de binnenstêd in ienheit foar de earste ütruk to sta-
sjonearjen? As it om it tal personiel kin, dan soe it eins al moatte, hwant dan kin men fiif menuten
earder to plak wêze as hwannear't men ut de kazerne komme moat. Hwat binne de mooglikheden
Hwat binne de biswieren? It liket my net forantwurde dat wy de situaesje, sa't dy op dit stuit is, bi-
stean litte.
De heer Pronk: Ik hoop niet dat ik ieder jaar hetzelfde verhaal hoef te houden, maar het zal in
ieder geval niet aan mij liggen.
Op grond van de tot dusverre gedane ervaringen acht u het niet mogelijk om door middel van vrij
willigers de personeelsbezetting van de brandweer uit te breiden. U hebt tweemaal een advertentie
geplaatst. Kunt u wereldkundig maken hoe de respons op deze advertenties is geweest? Verder schrijft
u: "Bij nader overleg met de leiding van het korps en met de medezeggenschapscommissie is gebleken
dat men de voorkeur geeft aan een uitbreiding van het beroepspersoneelIk dacht niet dat daarvoor
nader overleg nodig was geweest, want ook vorig jaar gaf men al te kennen dat men het liefst het be
roepspersoneel zou willen uitbreiden. U stelt zich voor geen verdere oproepen voor vrijwilligers te
plaatsen en de beschikbare financiële ruimte te gebruiken voor een overigens beperkte uitbreiding
van het beroepspersoneel. U heeft daarbij de woorden "overigens beperkt" tussen haakjes gezet en
ik ben het daarmee wel eens. Vorig jaar heb ik al aangegeven dat het aantrekken van vrijwilligers
een schaap met vijf poten was en dat dit bovendien alleen de consignatie-problemen zou oplossen en
de paraatheid van de brandweer totaal niet zou verbeteren. Het verheugt mij dan ook dat het college
nu tot de ontdekking is gekomen dat het aantrekken van vrijwilligers niet tot de mogelijkheden heeft
behoord. Wel waag ik het te betwijfelen of het voldoende is dat u de financiële ruimte, die resteert
vanwege het niet aantrekken van vrijwilligers, benut voor beroepskrachten. Ik wil eerst een ingezon
den stuk in de Leeuwarder Courant van 29 december 1978 memoreren. In dit ingezonden stuk consta
teert een "opmerker" dat sollicitanten naar een functie bij de vrijwillige brandweer tot op heden nog
geen bericht hebben gehad van het al of niet doorgaan van de sollicitatieprocedure. Toch, zo consta
teert "opmerker", staat er op 19 december 1978 in de krant dat het feest niet doorgaat. Een en ander
is hem een groot raadsel, mij eigenlijk ook. Hebben de sollicitanten nu wel bericht gehad over het
niet doorgaan van de vrijwillige brandweer?
Verder ligt het in uw voornemen om ook aan vrouwelijke beroepskrachten de mogelijkheid te ver
lenen om als spuitgast te fungeren. Nu zijn de meesten van ons het nieuwe jaar met goede voornemens
begonnen, maar denkt u ook inhoud aan dit voornemen te geven? Ik meen te weten dat voor functies
bij de beroepsbrandweer nog wel een aantal potentiële sollicitanten bij Personeelszaken ligt. Als u nu
eerst gaat putten uit het arsenaal sollicitanten dat u bezit, dan zullen deze dames de eerste tijd voor
alsnog niet aan bod komen. Bovendien maakt het feit dat u slechts voorstelt om vrijwilligers in te rui
len voor beroepskrachten en verder om in de komende jaren geen uitbreiding van de brandweer te la
ten plaatsvinden, de kans op dames bij de brandweer wel bijzonder gering. Ik wil u dan ook vragen of
u bij uitbreiding en vervanging van het korps van plan bent dames voorrang te geven. Ik meen dat de
term "positief discrimineren" hiervoor gebruikt wordt. In welke verhouding ziet u dit in het korps ge
realiseerd, half om half? Zijn wat dit betreft helemaal geen normen aangelegd?
Verder schrijft u: "De inspectie van het brandweerwezen acht een gelijktijdige bezetting van 21
personen gewenst. Het zou aanbeveling verdienen dit aantal ook daadwerkelijk te realiseren." Een
concrete vraag is dan: Komt het college met een voorstel om de uitbreiding van het brandweerkorps
tot 21 personen - u hoort het, ik ben voorzichtig - per ploeg te realiseren of blijft het alleen bij een
constatering? Volgens het beleidsplan zal de bezetting in 1979 16 personen bedragen. Het ligt in uw
voornemen om dit aantal te brengen op 17 beroepskrachten. Deze 17 beroepskrachten houden ook de
drie ingeruilde voor de 30 vrijwilligers in. Bij dit aantal denkt u zoveel materiaal in te kunnen zer-
ten dat een verantwoorde hulpverlening mogelijk is. Rekening houdende met verlof en ziekte - vol
gens het laatst bekende jaarverslag is dat 15,3% -, heeft iedere ploeg de beschikking over 17 min 2,6
is 14,4 personen. Nu bestaat de eerste uitruk uit zeven man op de eerste wagen en twee man op de
hoogwerker, dat maakt maximaal negen man. De tweede uitruk bestaat uit zes man. Negen plus zes
is bij mij nog altijd vijftien en dit aantal zou dan effectief aanwezig moeten zijn. Wij zitten echter
op een aantal van 14,4 en wij zullen in het algemeen dus met deze bezetting te kort komen. Als nu de
eerste en de tweede ploeg de deur uit zijn, dan is de kazerne leeg. Nee, zult u zeggen, er zitten
nog twee man op de meldkamer. Deze mensen zullen dan op elke melding moeten zeggen: De kazerne
is leeg, mijnheer, wij kunnen u niet helpen, u moet wachten tot de mensen weer terug zijn. Geluk
kig zijn er dan nog de "piepers" en daarmee kunnen de niet dienstdoende brandweerlieden worden op
geroepen.