K/33
V5 /3J/
zitten dus een aantal problemen die bijzonder moeilijk liggen. Wij zullen er met elkaar toch iets aan
moeten doen. Het is een zaak die niet thuishoort in de sfeer van de Sociale Dienst. De Algemene
Bijstandswet kent principieel niet de mogelijkheid tot het betalen van schulden en daarom zullen wij
langs andere wegen hiervoor een oplossing moeten zoeken. Wij komen hiermee bij de raad terug.
De vragen die betrekking hebben op de interne werkwijze van de Gemeentelijke Sociale Dienst
kunnen het best door de heer De Boer worden behandeld. Ook de vraag over het voorlichtingsbeleid
en de twee films die zijn gemaakt zou ik aan hem willen overlaten. Hetzelfde geldt voor vraag 379.
Er is zopas de opmerking gemaakt dat slechts een beperkt aantal mensen gebruik maakt van de
mogelijkheid om tijdens de periode dat zij op een uitkering zijn aangewezen vrijwilligerswerk te ver
richten. Vorig jaar hadden wij een stuurgroep die deze hele zaak zou gaan regelen. Deze organisatie
is even in de versukkeling geraakt doordat de functionaresse daarvan ziek werd. Derhalve hebben wij
deze zaak niet meer via die lijnen kunnen entameren. Inmiddels loopt de zaak weer, nu nog via een
vrijwilliger. Wij hopen dat deze zelfde vrijwilliger te zijner tijd in staat zal zijn om de zaak ook
professioneel verder te behandelen, maar nu gebeurt een en ander dus nog op vrijwillige basis. In de
praktijk blijkt dat het aantal mensen, dat zich geroepen voelt om in de periode dat men op een uit
kering is aangewezen vrijwilligerswerk te doen, bepaald niet erg groot is. Ik weet niet precies waar
dat aan ligt. Het ligt waarschijnlijk mede aan het feit dat men nauwelijks bereid is en ook niet de
moed heeft om uit te komen voor het feit dat men werkloos is; dit is op zichzelf ook al een stigma in
deze samenleving. Er zijn gelukkig een aantal mensen die wel van deze mogelijkheden gebruik ma
ken. Ik moet echter ook eerlijk toegeven dat dit van de zijde van de uitkerende instellingen niet zo
erg wordt ondersteund. Daar hebben eerst nogal wat weerstanden geleefd voordat men zover was om
dit loyaal te accepteren. Men had het gevoel dat de kans groot was dat bepaalde mensen hiervan mis
bruik zouden maken. Nu is het zo dat er geen enkele regeling is of er zijn wel mensen die er misbruik
van maken, maar in deze situatie gold dit naar mijn gevoel minder. Waar het mogelijk is, staan wij
ook wat het beleid betreft zonder meer toe dat mensen in de gelegenheid worden gesteld als vrijwilli
ger in een niet commercieel bedrijf of niet commerciële instelling werkzaam te zijn; er mogen natuurlijk
geen economische motieven zijn. Een aantal van vijf mensen die via de Sociale Dienst van deze mo
gelijkheid gebruik hebben gemaakt, is inderdaad erg gering. Via de televisie zijn ook nog spotjes
uitgezonden die op deze zaak betrekking hadden, maar het effect daarvan is in de praktijk'echter
niet groot. Ik verwacht wel dat wij aan dit facet wat meer aandacht kunnen besteden, wanneer wij
binnenkort meer activiteiten kunnen ontplooien rondom het project ten behoeve van mensen zonder
werk.
De heer Pruiksma vroeg zich af waarom de reorganisatie van de G.S.D. zo laat op gang is geko
men. Dit hield verband met het feit dat wij met een enorme achterstand hadden te maken op administra
tief terrein, die ingelopen moest worden voordat wij effectief aan de reorganisatie konden werken.
Daarenboven was het zo dat binnen het raam van de reorganisatie in een aantal centrale vacatures
moest worden voorzien. Dat heeft al met al langer geduurd dan aanvankelijk in de planning besloten
lag. Op een gegeven moment ontdek je deze tegenslag en dan ontkom je er niet meer aan.
De opmerking van de heer Pruiksma over het CEVAN en de administratie van de Sociale Dienst
zal de directeur als meest deskundige straks beantwoorden. Beleidsmatig ligt de situatie zo dat wij als
gemeente gebonden zijn aan een gemeenschappelijke regeling. Wij zijn toch wel verplicht om bin
nen het CEVAN het spel mee te spelen. Aan de andere kant is het zo dat wij deze zaak niet zonder
meer laten lopen. De twee leden van het college die tot nu toe hierin participeren, hebben dit be
slist niet laten lopen. De zaak is de laatste paar jaar kritisch gevolgd. Wij hebben onze bedenkingen
ten opzichte van bepaalde ontwikkelingen. Ook vanuit de gemeente Leeuwarden worden initiatieven
ontwikkeld om op dit stuk van zaken te proberen bepaalde aangelegenheden bij te sturen.
De overige vragen zou ik willen overlaten aan de directeur van de Sociale Dienst.
De heer De Boer: Ten aanzien van vraag 371 vroeg de heer Pruiksma welke positieve aanwijzingen
er zijn met betrekking tot de nieuwe situatie. De omzetting van het ene systeem in het andere heeft
niet geleid tot desastreuze gevolgen. De zaak loopt gewoon. Dat is een uitermate positieve zaak. Het
betekent dat de reorganisatie in principe gelukt is, alleen, wij zitten nog met een erfenis uit het ver
leden, daarom is in het antwoord van vraag 371 ook sprake van eerste aanwijzingen. Bepaalde proce
dures moeten verder worden ontwikkeld, bepaalde zaken moeten worden bijgesteld, mensen moeten op
sommige punten verder worden ingewerkt, enz. enz. Daar gaat echt nog wel een halfjaar mee heen,
zoals u wel zult begrijpen. Wij hebben de stellige indruk dat het allemaal wel goed zal komen.
Hieraan gekoppeld is de vraag van de heer Pruiksma over de situatie met betrekking tot de pro
grammatuur en de procedure van het CEVAN en de G.S.D. Het lijkt mij het meest juiste als ik mij
in deze alleen bepaal tot de programmatuur. De programmatuur van het CEVAN is niet adequaat en
evenmin volledig. Wij zijn er met andere woorden dus niet zo erg gelukkig mee. Er moeten inderdaad
nogal een aantal handelingen worden verricht, die bij een goede interne automatisering niet noodza
kelijk zouden zijn. Daarbij komt dat de programmatuur en de verwerkingsrunner betekenen dat wij
ook wat betreft de dienstverlening naar de cliënten toe niet optimaal kunnen zijn. Een andere oplos
sing dan het CEVAN zou de dienst als zodanig zeer toejuichen, afgezien van de mogelijkheden en
de onmogelijkheden.
Ik kom dan nu terug op vraag 373. Er werden inderdaad een paar films gemaakt door C.R.M. Dit
ministerie gaat trouwens meer films maken. Deze films worden uitgeleend aan scholen en buurt- en
clubhuizen die daartoe een verzoek doen. Verder worden ook door de intakers van de Sociale Dienst
nogal eens inleidingen gehouden. Dit gebeurt echter op verzoek. Wij hebben overigens niet de indruk
dat toekomstige schoolverlaters erg onbekend zijn met de regelingen. Het is nu al zo dat er mensen
zijn die zich wel bij het G.A.B. laten inschrijven en zich bij de Sociale Dienst melden voor een uit
kering, maar rustig op school blijven zitten omdat ze toch niet direct door het G.A.B. worden bemid
deld. De bekendheid met de mogelijkheid tot het krijgen van een uitkering is in algemene zin vrij
groot, ook gezien de toeloop.
Vervolgens vraag 374, een moeilijke vraag om te beantwoorden. Het is inderdaad zo dat het om
een puur individuele benadering gaat. Mevrouw Van der Werf doelde op het feit dat ergens in den
lande ministeriële richtlijnen zijn gehanteerd. Daarvan is eigenlijk geen sprake. Het is wel zo dat
in een bepaalde gemeente in het Westen van het land er van de zijde van het particulier initiatief
nogal op is aangedrongen om ook twaalf- en dertien jarigen, die van huis weglopen en ergens onder
dak vinden, als zelfstandige subjecten van bijstandverlening te beschouwen. Ik moet eerlijk zeggen
dat de Sociale Dienst van Leeuwarden vindt, daarin gesteund door de Divosa, dat twaalf- en der
tienjarigen, wanneer men de grens bij deze leeftijden legt, in het algemeen niet zodanig volwassen
zijn dat het van huis weglopen een goed overwogen besluit is geweest. Wij komen natuurlijk ook
wel in aanraking met jongeren van een jaar of zestien, zeventien. Dit is dus een puur individuele
zaak. De richtlijnen die je daarvoor hebt, zijn de richtlijnen die in de wet middels de A.B.W. zijn
vastgelegd. Nagegaan zal moeten worden in hoeverre er sprake is van een verstoorde relatie. Als
beide partijen op een gegeven ogenblik zeggen dat men met elkaar niet meer uit de voeten kan, dan
gaan wij ervan uit dat er een verstoorde relatie is. Aan de andere kant is ons ook weieens gebleken
dat iemand elders huisvesting heeft en thuis komt eten. Wij vinden dan dat de relatie niet zodanig is
verstoord dat het weggelopen kind, dat echter wel thuis eet, een zelfstandig subject van bijstandver
lening is. Dit zijn zaken die natuurlijk bijzonder zorgvuldig afgewogen moeten worden.
Dan heeft de heer Jansma een vraag gesteld over punt 375. Het aantal van 462 mensen dat een
strafuitkering kreeg, is inderdaad een absoluut aantal. Het zijn 462 individuen, rijkelijk veel dus.
De beslissingen die in deze worden genomen, worden altijd voorafgegaan door een zorgvuldig opge
steld advies van de W.W. V.-commissie. In deze commissie participeren de Sociale Dienst, het Ge
westelijk Arbeidsbureau, het Ministerie van Sociale Zaken en de vakorganisaties. Het G.A.K. zit
er dan nog als toehoorder bij. Hieruit kunt u wel opmaken dat er geen sprake is van een onzorgvul
digheid van handelen, als er eens een bezwaarschrift wordt ingediend, maar vaak van het ontbreken
van bepaalde gegevens die later weer naar voren komen; dit geldt ook voor de A.B.W.
Hoewel de wethouder vraag 373 al heeft behandeld, wil ik het volgende nog toevoegen. Door
de intake wordt wel op de mogelijkheden tot pro deo-arbeid gewezen. Aan de andere kant moet ook
vastgesteld worden dat bij landelijk onderzoek is gebleken dat de belangstelling bijzonder gering is.
Ten aanzien van de vraag van de heer Janssen naar aanleiding van punt 379 over het al of niet
als gegeven opnemen van het georganiseerd of ongeorganiseerd zijn, kan ik het volgende zeggen.
Dit wordt niet genoteerd, het gegeven is ook niet relevant voor een uitkering. Een vraag van deze
strekking staat echter wel op de aanvraag voor een uitkering. Dit komt omdat georganiseerden gemak
kelijker toegang hebben tot de procedures van voorliggende voorzieningen in geval van beroepszaken.
Dit geldt echter niet zozeer bij ons. Als men zegt dat de bond er achter staat, dan wordt vaak aange
nomen dat er een kans bestaat dat betrokkene gelijk heeft. Dit speelt niet zozeer bij onze dienst,
maar wij zijn dan ook een voortvloeisel uit voorliggende voorzieningen. Wij moeten bij voorbeeld
rekening houden met het standpunt van een bedrijfsvereniging.
Vervolgens vraag 380, die handelt over de werkmethoden van de sociaal rechercheurs. Dit is
een heet hangijzer. Vorig jaar heb ik gezegd dat ik blij ben met dit instituut uit een oogpunt van
geestelijke volksgezondheid. Als nu iemand misbruik maakt van de sociale voorzieningen, dan wordt
meteen de hele categorie waartoe die persoon behoort afgeschilderd als zijnde misbruikers. Een voor
zichtig en zorgvuldig optredend instituut van sociaal rechercheurs geeft in ieder geval de uitkerings
gerechtigden de zekerheid dat er gewaakt wordt en dat de uitkeringsgerechtigden niet allemaal als
fraudeurs worden bestempeld. Hoe komt men er achter dat er fraude wordt gepleegd? Het gaat hierbij