IS 2
IS 3
van R.O. te spreken, een structuurplan voor de gezondheidszorg komt. Ik denk dan met name aan een
plan, waarin wij de wenselijkheden die wij hebben ten aanzien van vestiging van en behoefte aan ge
zondheidsvoorzieningen aangeven. Het gaat mij dan om de vestiging van huisartsen, tandartsen en
apothekers. Misschien zijn er nog wel meer disciplines die daarbij ondergebracht zouden kunnen wor
den. Natuurlijk wil ik de vestiging van gezondheidscentra hierbij ook een rol laten spelen. Ik ga er
dan van uit dat wij in overleg en in samenwerking met de plaatselijke huisartsen, apothekers enz.
best een plan zouden kunnen opstellen om de gezondheidszorg hier ter stede meer te structureren. De
meeste huisartsen, tandartsen en apothekers zijn in of dicht tegen de binnenstad aan of aan de uit
valswegen van onze goede stad gevestigd. Met andere woorden, de meeste gezondheidsvoorzieningen
zijn gesitueerd in het minst bevolkte gebied. Ik denk dat het in het belang van de volksgezondheid
zal zijn, als wij een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad zouden verkrijgen. Ik wil het
college dan ook vragen om te bevorderen dat er een planmatige opzet met betrekking tot de gezond
heidsvoorzieningen komt. De gezondheidszorg is er naar mijn mening voor de mensen en de mensen zijn
er niet voor de gezondheidszorg.
In vraag 315 staat dat bijzondere aandacht zal worden besteed aan de preventieve gezondheids
zorg. Daarbij zal dan aansluiting worden gezocht bij het landelijk beleid op dit terrein. Nu is per
1 januari 1976 de Wet Bestrijding Infectieziekten en Opsporing Ziekteoorzaken in werking getreden.
De uitvoering van deze wet wordt in Leeuwarden verzorgd door de afdeling algemene gezondheids
zorg van de G.G.D. In het laatst verschenen jaarverslag van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst
lees ik dat bij de bestrijding van infectieziekten opnieuw blijkt dat een aantal A-, B- en C-ziekten
nog niet wordt aangemeld. Er bestaat volgens mij echter een meldingsplicht voor besmettelijke ziek
ten. Een mij intrigerende vraag is dan: Hoe kunt u nu constateren dat een aantal van deze ziekten,
vallende onder de categorieën A, B en C, niet wordt aangemeld? Zijn huisartsen niet correct in deze
of zijn er andere oorzaken aan te wijzen wat het niet melden betreft? Welke mogelijke gevolgen zal
het niet aanmelden voor de gemeenschap kunnen hebben? Hoe denkt het college te bevorderen dat de
wet wel zal worden nageleefd?
Een ander punt bij de preventieve gezondheidszorg is het experiment van het Ministerie van Volks
gezondheid, waarbij het loodgehalte in het bloed wordt bepaald. Ik heb uit een bericht in de Leeu
warder Courant van 10 januari 1979 begrepen dat de G.G.D. dit voorjaar bij vijftig kinderen in de
leeftijd van 4 tot en met 7 jaar het loodgehalte in het bloed wil bepalen. Mogelijk denkt men daarbij
aan kinderen die in de binnenstad wonen, omdat daar nog loden waterleidingen in de woningen voor
komen. Nu heb ik begrepen dat het ministerie verplicht is dit onderzoek te organiseren, op grond
van een richtlijn van de Europese Gemeenschap, die op 29 maart 1977 door de regeringen van de
lidstaten is aanvaard. De reden van dit onderzoek iigt in de mogelijke gevaren die verbonden zijn
aan de wijde verspreiding van lood in het milieu. De stuurgroep die het onderzoek verricht heeft met
instemming van de minister gemeenten uitgekozen waar mensen wonen die wellicht iets meer dan de
gemiddelde Nederlander aan lood zijn blootgesteld. Mijn vraag is specifiek gericht op het feit dat
er gemeenten zijn uitgezocht waarvan de inwoners meer dan de gemiddelde Nederlander aan lood
zijn blootgesteld. Zo is er een keuze gemaakt tussen gemeenten waar bij voorbeeld het drinkwater
via loden leidingen de kraan bereikt, gemeenten waar bedrijven zijn die nogal wat lood lozen en
gemeenten waar mensen langs een drukke verkeersweg wonen. Bovendien heeft men twee plattelands
gemeenten gekozen waarvan de bewoners als referentie zullen dienen. Mijn eerste vraag is: Tot wel
ke categorie gemeente hoort onze stad? Het lijkt mij toe dat in alle oude binnensteden van Europa
wel loden leidingen zijn te vinden. Bovendien maakt het feit dat de stuurgroep gemeenten heeft uit
gekozen met inwoners die wellicht meer dan de gemiddelde Nederlander aan lood zijn blootgesteld,
mij erg nieuwsgierig. Een andere vraag is: Waarom worden alleen kinderen onderzocht? Wat zouden
de mogelijke medische gevolgen kunnen zijn van een ontoelaatbare concentratie van lood in het bloed?
De hear Jansma: Ik wol my oanslute by de leste pear fragen dy't de hear Pronk steld hat. Ik wol
der noch in fraech oan taheakje: Hat üs tsjinst foldwaende mankrêft om dit undersyk to dwaen? Mei
yngong fan 1 april 1979 sil de fluoride-applikaesje by 6- oant 16-jierrigen opnommen wurde yn it
sikefunspakket. It leit yn de bidoeling dat dit wurk dien wurde sil troch de tsjinsten foar toskeforsoar-
ging op skoallen. Myn fraech is: Kinne hja dat oan? Moatte wy as gemeente ek op de ien as oare
manier der kontakt mei opnimme?
Ik haw noch in fraech oer punt 319. Yn it andert op dizze fraech seit it kolleezje dat it net de
yndruk hat dat it gebruk fan drugs yn dizze stêd sadanich is dat der in spesiale amtner foar frij makke
wurde moat oft dat der spesifike biliedsmaetregels op dit terrein fannede binne. De bidoeling fan myn
fraech wie ek net om der in spesiale amtner foar frij to meitsjen, mar wol om in part fan de taek fan
in amtner dêrfoar frij to meitsjen. Hwerop is de yndruk dy't it kolleezje hat basearre? As men it yn-
ventarisearret, dan wyt men it. Miskien kin der hwat mear fan sein wurde.
De hear Miedema: As it it kolleezje bikend is. dan soe ik wolris witte wolle hoe't op dit stuit
de situaesje binnen üs gemeente is. Ik tink dan oan de earste graeds soarch foar de sounens lyk as tos-
kedokters en dokters. Binne der luden üt de maetskippij dat ien en oar net goed wurket yn dy sektor?
As gemeentlike oerheit hawwe wy in taek om der eat oan to dwaen. Binne der gjin problemen? D).
binne my net bikend, mar dat seit yn wezen net safolle. Ik soe wolris fan it kolleezje hearre wolle
oft men de yndruk hat dat men aksjes undernimme moat om forbetteringen oan to bringen. Of draeit
it op it stuit goed? Yn hoefier binne der dan taken foar de gemeente?
De heer De Pree (weth.): Ik zal eerst enkele algemene opmerkingen maken naar aanleiding var
hetgeen de heer Van den Eist en ook de heer Pronk in het begin van hun verhaal hebben gesteld.
Achteraf gezien is het zo gek nog niet geweest dat in het kader van de integrale beleidsplanning,
die hier in Leeuwarden is opgezet, als tweede sector na de sector opbouwwerk de extramurale gezond
heidszorg in aanmerking is gekomen. Tot voor kort immers is de gezondheidszorg, behoudens wat een
G.G.D. al langer deed, buiten het politieke aandachtsveld gevallen, zeker voor wat betreft de ele
menten die de heer Pronk noemde. De laatste jaren vallen daar echter ook landelijk de nodige ver
anderingen in te bespeuren. Dan vallen termen als vermaatschappelijking van de gezondheidszorg.
Een en ander gaat reeds zo ver dat er in die zin al wat duidelijkheid komt dat men in het kader van
de decentralisatie, die ook op andere terreinen plaatsvindt, op rijksniveau van mening is dat de lo
cale overheid inderdaad verantwoordelijkheden heeft. Ik denk in dit verband aan bij voorbeeld de
structuurnota gezondheidszorg 1974. De locale overheid krijgt dan ook bevoegdheden om zich heel
expliciet met de extramurale gezondheidszorg bezig te houden. Dit is voor vele gemeenten en ook
voor de gemeente Leeuwarden een tamelijk nieuwe situatie. Daarom is het een gelukkige greep ge
weest dat in het kader van de integrale beleidsplanning de extramurale gezondheidszorg aan de orde
is
De heer Van den Eist vroeg of er duidelijke uitgangspunten met betrekking tot de planning zijn
gehanteerd. Ik moet dit ontkennend beantwoorden, want als men duidelijke uitgangspunten wil for
muleren, dan is in de eerste plaats nodig een inventarisatie van onder meer de voorzieningen, van
de knelpunten en van de financiële problemen die een eventuele oplossing van de knelpunten met
zich mee kunnen brengen. Deze inventarisatie vindt op het ogenblik plaats, op dezelfde manier als
bij andere terreinen van het welzijnswerk en via de integrale beleidsplanning. Wij hopen dit voor
jaar zo ver te zijn dat deze fase kan worden afgesloten. Dan is wat duidelijker zicht verkregen op
de vraag hoe nu precies de situatie ten aanzien van de extramurale gezondheidszorg in onze gemeen
te is en waar de knelpunten liggen. Op basis daarvan kunnen wij tot beleidsprioriteiten komen. In
het kader van de integrale beleidsplanning zijn uit de losse hand al weieens enkele opmerkingen ge
maakt, maar je kunt op het ogenblik geen kant uit, omdat je een inventarisatie van de huidige situa
tie nodig hebt. Een inventarisatie van de voorzieningen en van de knelpunten vormt bij wijze van
spreken hoofdstuk 1Hoofdstuk 2 wordt gevormd door de vraag welk beleid er de laatste jaren impli
ciet en expliciet is gevoerd. Ook dat zal men moeten weten, wil men enige continuïteit verkrijgen.
;:en volgende vraag die beantwoord moet worden is de vraag wat de beleidsvoornemens op nationaal
niveau zijn. In Leeuwarden leven wij tenslotte niet geïsoleerd. Vervolgens is er nog het belang
rijke hoofdstuk van mogelijke beleidsalternatieven. Er zijn immers altijd verschillende wegen die
men kan inslaan. Als laatste hoofdstuk zou dan het toekomstig beleid en voorstellen daartoe kunnen
dienen. Deze materie is tamelijk nieuw wat betreft de brede opzet en aanpak daarvan. De materie
zal in fasen, zoals daarnet door mij genoemd, worden besproken, waarbij er nauw contact zal zijn
tussen de groep die met de beleidsplanning bezig is en de Raadsadviescommissie voor Volksgezond
heid en Milieuhygiëne. Dit wat betreft de vragen over de integrale beleidsplanning.
De heer Pronk heeft voorbeelden genoemd van zaken waarop men zou moeten ingrijpen, zoals
de vestiging van huisartsen en apothekers. Hij heeft ook wijkgezondheidscentra genoemd. Verder
heeft hij gevraagd of daar ook niet een plan voor moet komen. Het probleem daarbij is de vraag hoe
men dat moet doen, als men het al zou willen. Het probleem komt echter aan de orde in het kader
van de beleidsplanning. De nieuwheid van de materie is een kwestie die zich daarbij dan voordoet.
Op andere niveaus is al geconstateerd dat een instrumentarium om bepaalde ontwikkelingen te be
vorderen of tegen te houden tot op dit moment praktisch ontbreekt. Zo is de situatie. Zelfs al zou
je willen ingrijpen en al zou iedereen vinden dat het ook zou moeten, dan nog heb je wettelijk maar
een beperkt aantal mogelijkheden.
De heer Pronk heeft een opmerking gemaakt naar aanleiding van het laatste jaarverslag van de
G.G.D. wat betreft het niet melden van bepaalde ziekten. Op deze informatieve vraag kan dokter
Terpstra, directeur van de G.G.D., het best antwoorden.