22
soonshuishoudingen. Ik neem aan dat collega Eijgelaar bereid is om daar nog een aantal opmerkingen
over te maken
De heer Eijgelaar (weth.): De stuurgroep een- en tweepersoonshuishoudens heeft ons een rapport
aangeboden en heeft daarmee in eerste instantie aan haar taak voldaan. De stuurgroep heeft nage
gaan waar de grootste problemen optreden met betrekking tot de huisvesting van een- en tweeper
soonshuishoudens. Verder heeft de stuurgroep mogelijkheden voor oplossingen op korte termijn aan
gegeven en aanbevelingen gedaan voor de langere termijn. Men heeft duidelijk aangegeven wat er
in ieder geval moet gebeuren. Het doet mij genoegen dat de heer Van der Wal het een goed rap
port vindt.
De heer Van den Eist heeft onder andere gezegd dat uit het rapport van de stuurgroep blijkt dat
de woonwensen van een- en tweepersoonshuishoudens eigenlijk weinig verschillen met die van andere
groepen. Dit is waar. Een van de verschillen is dat voor de groep een- en tweepersoonshuishoudens
de te besteden huurprijs een heel belangrijke zaak is; de heer Van der Wal heeft hier terecht op ge
wezen. Daarom is het nodig dat èn via de doorstroming èn via de realisering van goedkope woonruim
te voor deze categorie getracht wordt aan dat probleem tegemoet te komen.
De heer Van den Eist heeft terecht opgemerkt dat men met name in binnenstadsgebieden maar
ook in nieuwbouwwijken moet afwegen wat er gebouwd moet worden. Wij willen ons niet vastleggen
op die vijftig procent, zegt de heer Van der Wal. Er moet een afweging plaatsvinden, het hangt van
de wijk af. De heer Rijpma heeft al gezegd dat dit inderdaad moet gebeuren, omdat je anders wel
een erg onevenwichtige opbouw zou kunnen krijgen. Dit betekent overigens niet dat je niet snel moet
proberen om een aanzet tot een grotere bouwstroom te geven voor de huisvesting van kleine gezinnen.
Uit het rapport blijkt de toename van de categorie een- en tweepersoonshuishoudens. Nochtans zal
een concentratie zoveel als mogelijk moeten worden vermeden. Er zal duidelijk een afweging plaats
moeten vinden.
De heer Schaafsma heeft gezegd dat hij niet zoveel waarde toekent aan de doorstroming zoals
die met name door een aantal leden van de stuurgroep wordt voorgestaan. Hij zegt dat men dit niet
meer kan zien op een wijze zoals voorheen kon, gelet op de volstrekt gewijzigde economische om
standigheden. De heer Schaafsma pleit ervoor dat een oplossing ook via een andere manier dan al
leen via doorstroming wordt gezocht. Zoals uit de Nota Woningbouwbeleid blijkt, is dit duidelijk
de bedoeling. Verder heeft de heer Schaafsma bezwaar tegen het percentage van 50, omdat een rea
lisering van dit percentage in gebieden in de binnenstad volgens hem problemen ten aanzien van het
parkeren met zich mee zou brengen. Ik denk ten eerste niet dat al deze mensen over een auto zul
len beschikken. Men zal al moeite genoeg hebben om de huren te betalen. Uiteindelijk zegt de heer
Schaafsma zich, ondanks de problemen die een en ander geeft met het parkeren in de binnenstad, wel
te kunnen verenigen met dit percentage van 50.
Ik heb begrepen dat de heer Miedema zich evenals andere sprekers wel kan vinden in de aanbe
velingen die door de stuurgroep zijn gedaan. Deze aanbevelingen zijn overgenomen in de nota van
b. en w. De heer Van der Wal was duidelijk wat kritischer. Hij heeft gezegd dat hij geen of althans
heel weinig vertrouwen heeft in de doorstroming en hij vindt dat er vooral in de goedkope sector voor
een- en tweepersoonshuishoudens gebouwd moet worden. De heer Van der Wal heeft zich afgevraagd
waarom het advies van de stuurgroep dat onder punt a wordt vermeld niet door het college is overge
nomen. De heer Rijpma heeft deze vraag naar mijn mening al beantwoord. Via een motie vraagt de
heer Van der Wal of de stuurgroep niet gevraagd kan worden om een aanbeveling te doen ten aan
zien van de percentages die met name in de Van Dam-eenheden moeten worden gerealiseerd. De
stuurgroep heeft in haar rapportage duidelijk laten zien dat er in deze sector veel moet gebeuren.
Dit is een punt dat aanstonds bij de invulling van de mogelijkheden die er in de gebieden in de bin
nenstad en in de Schil zijn, behandeld moet worden. De Commissie voor de Ruimtelijke Ordening
zal daarbij worden ingeschakeld en een en ander zal dan door de raad moeten worden vastgesteld. Dit
zal zeker gebeuren met inachtneming van wat op dit moment door de stuurgroep is aanbevolen.
Verder vraagt de heer Van der Wal hoe lang de stuurgroep nog kan doorgaan. Daar is nog geen
standpunt over ingenomen. Het is wel zo dat 1979 het laatste jaar zal zijn waarin geld door het mi
nisterie beschikbaar wordt gesteld voor het voortbestaan van deze stuurgroep. Of de stuurgroep in
1980 en volgende jaren nog moet blijven voortbestaan dan wel moet verdwijnen en een aantal men
sen die nu in de stuurgroep hebben meegewerkt opgenomen moeten worden in de Raad voor de Volks
huisvesting, is een punt dat nog in bespreking is. Dit komt in de stuurgroep en ook in de Raad voor
de Volkshuisvesting aan de orde. Daarna zal in deze een standpunt worden bepaald.
De Voorzitter: Ik wil nog een enkele opmerking maken over iets wat door de heer Van den Eist
is aangeroerd, namelijk het punt Leeuwarden groeistad. Dit probleem hangt heel nauw samen met
datgene waarover wij vanavond spreken. Het spijt mij dat kennelijk door misverstanden, ontstaan na
een discussie in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening over deze kwestie, berichten naar buiten
zijn gekomen die niet in overeenstemming zijn met de realiteit. Daarom wil ik hier nog iets over zeg
gen. Er is geen sprake van dat Leeuwarden het opgegeven zou hebben om groeistad te worden. Het is
een enorm belangrijk punt voor de verdere ontwikkeling van deze stad. Het is u stellig bekend dat de
regering met instemming van het parlement de beslissing heeft genomen dat, naast de reeks steden die
het predikaat groeistad en de daaraan verbonden financiële tegemoetkomingen krijgen, drie steden in
Nederland zijn aangewezen waarvan is vastgesteld dat zij groeistad kunnen worden. Leeuwarden is
een van die drie steden. Wij doen ons uiterste best en ik kan zonder enige overdrijving zeggen dat
wij praktisch dagelijks bezig zijn om dit ingevuld te krijgen. Het probleem is, zoals terecht door de
heer Van den Eist is opgemerkt, dat de verantwoordelijke bewindsman, de heer Beelaerts van Blok
land, erkent dat Leeuwarden voldoet aan alle criteria die samenhangen met het predikaat groeistad,
behalve het aantal te bouwen woningen van 1 .000 per jaar. In onze prognoses en ook in de stukken
die aan u voorgelegd zijn, komen wij op 750 woningen. Wij verdedigen fen bij bewindslieden èn bij
Kamerleden dat 750 woningen in het totale Friese kader minstens zo zwaar tellen als 1 .000 woningen
in andere gedeelten van het land die veel dichter zijn bevolkt. Daar komt nog bij dat het, alleen al
op grond van het feit dat wij helaas een aantal jaren aanzienlijk minder hebben kunnen bouwen dan
de prognoses van de vorige Nota Woningbouwbeleid en de grote behoefte die er met name Oij de een-
en tweepersoonshuishoudens bestaat, zoals hier vanavond duidelijk is gesteld, derhalve helemaal niet
irreëel is dat wij de eerstkomende jaren mede om de achterstand in te halen zelfs op een aantal van
boven de 1 .000 woningen gedurende een aantal jaren uitkomen. Dit is helemaal niet overdreven om
te stellen, wanneer men rekening houdt met de grote behoefte die er is. In januari is een brief aan
de betrokken bewindsman en aan de Tweede Kamer geschreven en tijdens de begrotingsbehandeling
is door de raad een motie aanvaard, waarin weer wordt aangedrongen op een aanwijzing van Leeu
warden tot groeistad. Nadien hebben wij in Leeuwarden een aantal gesprekken gevoerd met een twaalf
tal Kamerleden, waarbij alle grote politieke partijen vertegenwoordigd waren. Vorige week zijn in
Leeuwarden een aantal Kamerleden van de Partij van de Arbeid op bezoek geweest. Wij hebben deze
week nog een gesprek met een aantal Kamerleden van het CDA en verder zal deze maand door een
delegatie van VVD-Kamerleden een bezoek aan Leeuwarden worden gebracht. Tot slot zijn wij be
zig om samen met de provincie een nieuw gesprek te arrangeren met minister Beelaerts van Blokland.
Ik vertel u dit, opdat u weet dat Leeuwarden het niet heeft opgegeven. Leeuwarden gaat door, wat
mij betreft net zo lang tot wij het predikaat groeistad verkrijgen. Wij doen dit niet, omdat wij het
zo deftig vinden, maar wel in verband met alle faciliteiten die aan dit predikaat zijn verbonden en
de problematiek die hier vanavond aan de orde is. Ik meen er goed aan te doen om dit vanavond nog
eens heel expliciet aan de raad voor te leggen.
Verder wil ik nog iets zeggen van de ingediende moties. Ik meen namelijk dat de raad voor de
tweede instantie wel moet weten wat het standpunt van het college ten aanzien van de moties is. Ten
aanzien van de eerste motie van de heer Van den Eist en mevrouw Brandenburg zijn wij van mening
dat het eerste gedeelte daarvan, dus hetgeen onder a tot aan de cijfers 35-65 wordt gesteld, niet op
zichzelf moet worden gezien. Wij stellen voor in het besluit onder a, na het woord huur-koopwo
ningen", de volgende zinsnede in te lassen: "in het resterend deel van het noordelijk plangebied Cam-
minghaburen"Ik neem aan dat wij daarmee in feite hebben voldaan aan het eerste deel van de mo
tie van de heer Van den Eist en mevrouw Brandenburg.
Met deel b van dezelfde motie hebben de indieners het volgende bedoeld. Zij willen niet dat in
stadsvernieuwingsgebieden, open gebieden en nieuwe wijken (Camminghaburen en volgende) de per
centages 50 en 25 worden genoemd maar zij willen een meer algemene omschrijving. Het college staat
op het standpunt dat het beter, want concreter, is om hetgeen het college onder punt b van het besluit
heeft gesteld te handhaven. Wij zijn van mening dat wat u onder punt b van de ingediende motie heeft
gesteld richtlijn zou moeten zijn voor het uitbrengen van een volgende Nota Woningbouwbeleid. Wij
delen uw filosofie wel, maar wij willen nu eerst concrete cijfers noemen, daarop zal de eerstkomende
tijd onze koers afgestemd zijn. Wat u onder punt b van de motie hebt gesteld zal mede richtlijn moe
ten zijn voor het opstellen van de volgende Nota Woningbouwbeleid.
In de tweede motie van de heer Van den Eist en mevrouw Brandenburg-Sjoerdsma wordt gesteld
dat het functioneren van de Leeuwarder woningmarkt aan een doorlopend woning(deel)marktonderzoek
za! moeten worden onderworpen. Wij bedoelen praktisch hetzelfde met hetgeen onder conclusie 6a
op bladzijde 14 van de Nota Woningbouwbeleid staat. Ik meen dat de heer Van der Wal daar
ook al naar verwees, toen hij hierop inging. Wij zijn van mening dat dit voortdurend de aandacht
moet hebben.
De derde motie van de heer Van den Eist en mevrouw Brandenburg vraagt om nadere gegevens