28
niet gehoord en aan het gezicht van de heer Rijpma te zien was hij er zich ook niet van bewust dat
hij op mijn vraag had geantwoord. (Gelach) Als de wethouder van Volkshuisvesting het antwoord op
mijn vraag niet weet, dan stel ik de vraag maar rechtstreeks aan de wethouder van Ruimtelijke Orde
ning. Waarom wordt de concrete beleidsaanbeveling van de stuurgroep om binnen twee jaar 300 Van
Dam-eenheden en 130 driekamerwoningen te bouwen niet overgenomen? Ook de PvdA zegt dat men
er nog eens over zal nadenken en dat men over een jaar wel een beslissing zal nemen. (De heer Van
den Eist: Op korte termijn, hebben wij gezegd.) Ja, voor de begrotingsbehandeling, maar dat duurt
nog wel even. De behandeling van de begroting vindt in december plaats en voordat er besluiten wor
den genomen, zijn wij weer een jaar verder, terwijl er nu belangrijke beleidsaanbevelingen van de
stuurgroep een- en tweepersoonshuishoudens liggen. Deze beleidsaanbevelingen heb ik voor een deel
in mijn tweede motie verwoord. Wanneer straks of misschien morgen het agendapunt over de kazerne
zal worden behandeld, dan is er nog een kans om een aanbeveling van de stuurgroep - wethouder
Eijgelaar was overigens voorzitter van de stuurgroep - uit te voeren. Nogmaals, waarorrrwordt be
leidsaanbeveling a in tegenstelling tot de rest van de beleidsaanbevelingen niet door het college
overgenomen?
De brief van Brokx lijkt op het eerste gezicht rampzalig te zijn voor het beleid in Leeuwarden
en naar mijn mening ook voor de woningbehoefte van de laagst betaalden, gezien de in de brief ge
noemde percentages van 15, 35 en 50. Ik kan mij wel vinden in de "motie" die de heer Van den Eist
probeerde in te dienen. Je zou haast denken dat bij zo'n grote fractie iemand anders dan de woord
voerder wel even een motie kon maken, maar dat schijnt niet mogelijk te zijn. Ik ben het ermee eens
als in de motie afkeuring wordt uitgesproken over deze brief, maar ik zal maar afwachten hoe het met
deze motie zal gaan.
De heer Van den Eist heeft ook gezegd dat mijn argument van een sociale desintegratie ten ge
volge van de doorstroming geen goed argument was, om het zachtjes uit te drukken. Ik heb dit ge
zegd: Als je kans zou zien het beleidsvoornemen waar deze Nota Woningbouwbeleid op is gebouwd,
namelijk de versnelde doorstroming, uit te voeren, dan heb je een grote kans dat er wel degelijk een
sociale desintegratie optreedt. Als voorbeeld noem ik dan de vroegere Landbuurt. Andere wijken durf
ik niet met name te noemen, omdat dit stempelend zou werken. De heer Van den Eist zegt dan dat de
doorstromingstijd voor een wijk op ongeveer acht jaar kan vyorden gesteld. Ik ben niet voor een ver
snelde doorstroming, maar als die zou gelukken, dan wordt daarmee wel een sociale desintegratie ver
oorzaakt.
Ik handhaaf de moties met de interpretatie die ik er in tweede instantie aan heb gegeven. Om
dat de heer Van den Eist heeft gezegd dat hij wel voor de punten 2 en 3 maar niet voor punt 1 van
mijn tweede motie kan zijn, wil ik deze motie graag gesplitst in stemming gebracht zien. Ik verzoek
u dus om eerst punt 1 van de motie en daarna de punten 2 en 3 in stemming te brengen.
Mevrouw De Jong: Ik wil van harte de door de PvdA ingediende moties ondersteunen. Dit geldt
ook voor de tweede motie van PAL.
De Voorzitter: Het college zal niet ingaan op de brief van staatssecretaris Brokx. Ik heb net toe
gezegd dat wij die brief op de lijst van ingezonden stukken voor de volgende vergadering zullen zet
ten. De raad krijgt zodoende alle gelegenheid om erop te reageren.
De heer Eijgelaar (weth.): Ik wil nog even heel kort reageren op een paar opmerkingen. Het is
mij wel eens vaker opgevallen dat de heer Van der Wal en ik elkaar niet altijd even goed verstaan.
Dat was ook vanavond duidelijk het geval. De heer Rijpma heeft volgens mij heel duidelijk gezegd
dat bij het invullen van de gebieden in de binnenstad en in de Schil, waar nog woningbouw gepleegd
kan worden, nagegaan zal worden wat er gebouwd moet worden. Daar hoort natuurlijk ook bij dat
nagegaan zal worden of daar Van Dam-eenheden zullen worden gerealiseerd. Daarop inhakende, heb
ik gezegd dat dit in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening en in de raad nader zal worden vast
gesteld. Het lijkt mij heel duidelijk, maar de heer Van der Wal heeft dit kennelijk niet begrepen.
Overigens moet ik hem erop wijzen dat ook in de Nota Woningbouwbeleid hierover heel nadrukke
lijk wordt gesproken. Misschien heeft de heer Van der Wal dat niet goed gelezen, maar het staat er
duidelijk wel in. Ik zou hem willen aanbevelen om dat maar eens na te lezen. Ik hoop dat ik hier
mee de verrassing en de onduidelijkheid die er volgens de heer Van der Wal in de antwoorden viel
te bespeuren, heb weggenomen
In dit verband moet ik opmerken dat er in onze stad meer mensen gehuisvest moeten worden dan
alleen de een- en tweepersoonshuishoudens. Zonder iets af te doen van de ernst van het tekort aan
woonruimte voor de laatst genoemde groep moet ik zeggen dat er van de ongeveer 3.300 als woning
29
zoekenden ingeschrevenen 1.100 een eigen, zelfstandige woonruimte hebben. Zij willen alleen iets
anders. Ongeveer 1.600 ingeschrevenen zijn nog inwonend bij de ouders. Wij praten over eer. greep
die vanaf een leeftijd van 18 jaar kan worden ingeschreven bij de centrale registratie. Er blijven nog
ongeveer 600 ingeschrevenen over die op kamers wonen of anderszins inwonend zijn. Ik meen, zonder
de nood die er is te bagatelliseren, dat dit gezegd moet worden en dat het probleem niet overtrokken
moet worden. Ik kan u zeggen dat uit een zeer recent schrijven van het ministerie blijkt dat Leeuwar
den in bijzonder gunstige zin afsteekt wat de huisvesting van een- en tweepersoonshuishoudens betreft
bij het landelijk gemiddelde. (De heer Knol: Waarom werden zulke belangrijke cijfers niet in de
raadsbrief genoemd?) Dit zijn algemeen bekende cijfers. Deze cijfers zijn niet in de raadsbrief maar
wel elders in de stukken verwerkt. (De heer Knol: U doet anders net alsof u het konijn uit de hoed
haalt.) (Gelach) Dat doe ik niet, ik heb alleen de cijfers per 1 maart 1979 genoemd. Deze cijfers
kunnen bekend zijn.
Ik ben nog één antwoord schuldig aan de heer Van den Eist. Het gaat hierbij om zijn vraag over
de centrale registratie en de centrale toewijzing. Ik ben met de heer Van den Eist van mening dat
het van het allergrootste belang is dat er een centrale toewijzing en registratie komt. Hierover zijn
gesprekken gaande met de corporaties. Wij hebben aan hen gevraagd om dit in hun besturen aan de
orde te stellen. Op 9 mei hebben wij hierover een volgend gesprek. Ik hoop dat dit enig resultaat
zal opleveren. In ieder geval zal er van de kant van het college de nodige druk worden uitgeoefend
om te trachten op korte termijn, op basis van vrijwilligheid, tot een realisering hiervan te komen.
De Voorzitter: Ik stel voor de discussies af te sluiten. Mijn voorstel is het eerste gedeelte, punt
a, van de eerste motie van de heer Van den Eist en mevrouw Brandenburg over te nemen en te voe
gen bij punt a van het besluit dat het college de raad heeft voorgelegd. Stemt de raad hiermee in?
De Raad stemt hiermee in.
De Voorzitter: Met betrekking tot punt b van deze zelfde motie heb ik het voorstel gedaan om
dit punt niet in de plaats te doen treden van punt b van het raadsbesluit, maar het als afzonderlijke
motie te laten overnemen door het college. Dit zal dan mede uitgangspunt zijn voor ons verdere be
leid. Stemt de raad hiermee in?
De Raad stemt hiermee in.
De Voorzitter: Van de tweede motie van de heer Van den Eist en mevrouw Brandenburg over het
functioneren van de Leeuwarder woningmarkt heb ik gezegd dat de inhoud van de motie naar mijn me
ning al in conclusie 6a op bladzijde 14 van de Nota Woningbouwbeleid staat. Op zich is daarover
geen meningsverschil. De uitwerking van een en ander komt later wel in de Raad voor de Volkshuis
vesting en in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening aan de orde.
Over de derde motie heeft de wethouder heel kort samengevat gezegd dat er geleidelijk relevan
te informatie komt. Ik zou graag willen dat deze motie niet zonder meer wordt aangenomen, want
dit zou betekenen dat wij ertoe worden gedwongen om dit geheel voor de behandeling van de begro
ting voor 1980 rond te maken. Namens het college stel ik voor dat de raad genoegen neemt met de
uiteenzetting van wethouder Eijgelaar. Het is u duidelijk gebleken dat er hard aan wordt gewerkt en
u krijgt, stap voor stap, de gegevens voor u. (De heerVan den Eist: Ik handhaaf de motie.) Goed,
maar als de motie wordt aangenomen, dan stel ik voor dat de motie op de lijst komt te staan van ur
gente punten die op zeer korte termijn aan de orde moeten komen.
De motie van de heer Van den Eist en mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma wordt bij handopsteken
verworpen met 18 tegen 16 stemmen.
De Voorzitter: Dan krijgen wij nu de moties van de heer Van der Wal. Van de eerste motie heb
ik gezegd dat het college die ontraadt.
De motie van de heer Van der Wal en mevrouw Van der Werf wordt bij handopsteken verworpen
met 32 tegen 2 stemmen.
De Voorzitter: Met betrekking tot de tweede motie heeft de heer Van der Wal het verzoek gedaan
om die gesplitst in stemming te brengen. Ik zal aan dit verzoek voldoen. Ik breng dan allereerst in
stemming het eerste deel van deze motie tot punt 2.