10 men it hiele risiko oanfurdet en dat underhald en reparaesje en sa foar eigen rekken binne. It inisia- tyf fan it bisitshüs is untwikkele troch it Boufuns Nederlanske Gemeenten. Men is der mei bigoun yn de gemeente Apeldoorn. Der is it earste projekt ut ein set en neffens myn ynformaesje rint dat bisun- der goed. Men hat in protte réaksjes fan de boargerij krigen dy't hjir bilangsteliing foar hat. It plan is troch it ministearje erkend en it wurdt ek troch it ministearje subsidiearre. Ik soe it kolleezje dan ek forsykje wolle om oan dizze foarm fan wenjen by de neijere Ontwikkeling fan Camminghabuorren oandacht to bisteegjen en hjiroer eventueel in foorstel oan de ried to dwaen. Ik soe sizze: Praet mei it Boufuns oer in eventuele mooglikheit om ek yn it Noarden in inisiatyf mei dizze foarm fan wenjen tusken hier en keap to nimmen. Ik haw in map mei ynformaesjes sammele foar it kolleezje - it kol leezje mei it ek wol ris maklik hawwe -, dan hoecht it net lang to duorjen hwant dan kin men der mar mei bigjinne. Ik soe dy map nou graech oan it kolleezje oanbiede wolle. Ik lit it dan oan it kol leezje oer op hokker termyn men hjirmei werom komt by de ried. Ik soe noch wol de winsk utsprekke wolle dat it kolleezje hjir tige oandacht oan bisteget. Ik bin nammentlik fan bitinken dat dizze foarm fan wenjen in reéle tuskenfoarm wêze kin dy't hwat stelsel oanbilanget by de keap past mar dy't dochs dud I i k in wenfoarm foar de minder-draechkrêftigen is. Ik leau dat wy foaral mei brieven as dy fan Brokx op de eftergroun tige wach wêze moatte dat wy foar dizze minsken hwat dogge. De heer Van den Eist: Wij hebben een behoorlijke hoeveelheid informatie gekregen. Dat mondt uit in een aantal beleidsaanbevelingen van het college ter zake van het woningbouwbeleid in het komen de jaar. Dat mondt ook uit in een aantal concept-besluiten van de raad om een aantal zaken te doen. Als je het geheel van de informatie overziet en dat in combinatie brengt met de voorgestelde beleids uitgangspunten, dan bekruipt je al snel het gevoel dat je eigenlijk bijzonder weinig weet van het functioneren van de Leeuwarder woningmarkt. Het is dan wel flink om toch een aantal nogal hard lijkende beleidsaanbevelingen en concept-voorstellen aan de raad voor te leggen. Met name bij het onderdeel J, waar u spreekt over bouwprogrammering en waar aantallen te bouwen woningen worden genoemd van 1.230 in 1979 oplopend tot 1.480 in 1980 en dan terug naar 900 in 1981 en 800 in 1982, hebt u zich waarschijnlijk laten leiden door Aristoteles die eens gezegd heeft: Onwaarschijnlijkheden zullen hoogstwaarschijnlijk voorkomen. Wanneer men kijkt naar de belangrijkste conclusies die u trekt en de belangrijkste voorstellen die u daarop baseert en aan ons voorlegt, is het meest opvallende punt het feit dat u naar een huur koop-verhouding toe gaat van 35-65. Uit de tekst van de nota en de raadsbrief hebben wij afgeleid dat het gaat om nieuw te bouwen woningen en dan speciaal voor CarnminghaburenDat wil dus zeg gen dat deze verhouding niet op het hele stadsgebied, inclusief kale plekken en stadsvernieuwings gebieden, van toepassing is. Wij hebben dan ook een motie tot wijziging achter de hand, om aan te geven dat wij wel akkoord kunnen gaan met de verhouding 35-65, maar dan alleen voor Carnmingha buren Hoe bent u tot die percentages gekomen? In de nota wordt veelvuldig teruggegrepen op een aan tal landelijke nota's: het Struktuurschema Volkshuisvesting en het Trendrapport worden opgevoerd. Ik ben met de heer Miedema van mening dat het veel wezenlijker is na te gaan wat wij gaan doen in Leeuwarden en hoe de bestaande Leeuwarder verhoudingen zijn. Wat ons daarbij voor een deel ont breekt - wij moeten dan niet alleen naar de Leeuwarder verhoudingen kijken, maar ook naar de ver houdingen van aantallen te bouwen woningen in de omliggende gemeenten -, is voldoende inzicht om voor lengte van jaren de conclusie te trekken dat deze verhouding voor de nieuwbouw een goede verhouding zou kunnen of moeten zijn. Wat mijn fractie dan ook graag zou willen, is dat wij meer dan voorheen woningmarktonderzoeken plegen, opdat het inzicht, op grond waarvan de raad beslis singen moet nemen om tot de programmering van de verhoudingen in de aantallen huur- en koopwo ningen te komen, wat degelijker onderbouwd zou zijn dan nu het geval is. Als wij Leeuwarden ver gelijken met omliggende gemeenten, dan blijkt uit de afgelopen jaren - dit is ook naar voren geko men in de Nota Alternatieven en in de regionota over de ruimtelijke ordening - dat Leeuwarden op opvallende wijze qua verhouding minder koopwoningen heeft gebouwd. Dat heeft tot een aantal ge volgen geleid, maar daar zal ik nu verder niet op ingaan. Een van de belangrijkste argumenten om de huur-koop-verhouding zoals het college nu voorstelt te veranderen is mijns inziens dat wij niet of nauwelijks meer aanleiding moeten geven tot een continuering van het vertrek van mensen die hier geen redelijke koopwoning op de markt aangeboden krijgen. Van het genoemde percentage koopwoningen van 65 wilt u 15% realiseren in de beschutte sfeer. Mijn fractie zou daar wel akkoord mee kunnen gaan, maar wil met nadruk stellen dat, indien onver hoopt mocht blijken dat deze woningen in de beschutte sfeer niet te realiseren zijn, dit percentage van 15 van het totaal aantal koopwoningen zal worden overgeheveld naar de woningwet- en huur- sfeer. 11 In de pers is enige aandacht gewijd aan een discussie in de Commissie Ruimtelijke Ordening over het al of niet groeistad moeten worden van Leeuwarden. Ik denk dat er enig misverstand bij de pers is ontstaan. Voor deze raad kan er geen enkel misverstand bestaan, Leeuwarden wil groeistad zijn en wil alle daarbij behorende groeistad-faciliteiten hebben. Wij zijn echter zo langzamerhand wel zo realistisch dat wij het daarbij normatief door de minister aangeduide aantal te bouwen woningen van 1 .000 op dit moment niet kunnen en willen halen. Leeuwarden is het centrum en het topje van de verzorgingspyramide van de Friese samenleving. Wij pleiten er nog steeds voor het voorzieningen patroon uit te bouwen. Wij pleiten ook nog steeds voor meer en betere onderwijsvoorzieningen. Dit legt Leeuwarden natuurlijk wel verplichtingen op. Dat betekent dat wij niet alleen maar kunnen zeg gen dat wij aan de voorzieningen die wij al hebben een aantal wensen toe te voegen, het betekent ook dat wij bepaalde verplichtingen hebben. Uit de gegevens die uit een deel-woningmarktonderzoek tot ons zijn gekomen, blijkt dat wij voor de een- en tweepersoonshuishoudingen zo snel mogelijk de huisvesting moeten verzorgen. Voor een belangrijk deel betreft dit studenten, voor wie in de komen de jaren in redelijke aantallen huizen gebouwd moeten worden. In de raadsbrief schrijft u dat op di verse plaatsen een aantal kleine woningen gebouwd zouden moeten worden. Kleine woningen zouden dan niet per definitie woningen betekenen voor een- en tweepersoonshuishoudingen en zouden ook niet per se alleen in de binnenstad gerealiseerd moeten worden. Op bladzijde 3 van de raadsbrief spreekt u over de affiniteit van jongeren met de binnenstad. Hoewel wij beseffen dat jongeren zeker affiniteit hebben met de binnenstad, zijn wij van mening dat ook andere groepen, bij voorbeeld bejaarden, affiniteit met de binnenstad hebben. Dit mag naar ons gevoel niet tot de conclusie leiden, het misverstand even daar latend, dat kleine woningen dan wel woningen voor een- en tweepersoonshuishoudingen in hoge mate in de binnenstad geprojecteerd moe ten worden. Onder b van het ontwerp-besluit staat onder andere: "het percentage kleine woningen in stadsvernieuwingsgebieden wordt opgevoerd tot maximaal 50." Daarmee houdt u een slag om de arm, want dit kan betekenen 0% tot 50%. Dit geeft mij de indruk dat u rederlijkerwijs weet wat de gewenste eindsituatie is in termen van verhouding tussen kleine en grote woningen. Ondanks het feit dat u die slag om de arm houdt, concludeert u eigenlijk dat maximaal 50% een goede eindver houding zou zijn. Wij vinden ook dat wij erover moeten praten hoe een goede eindsituatie eruit moet zien. Uit het aangereikte materiaal kunnen wij echter niet concluderen dat het percentage kleine woningen gemaximeerd moet worden tot 50. Wij hebben eerder de indruk dat in diverse onderdelen van de stadsvernieuwingsgebieden het percentage kleinere woningen al aan de hoge tot zeer hoge kant kan worden geacht. Wij zijn er dan ook niet direct voor om dit percentage zo maar zonder meer te verhogen. Hetzelfde geldt bij voorbeeld voor het onderwijsbeleid dat voor de binnenstad wordt gevoerd dan wel zou moeten worden gevoerd in relatie tot het huisvestings- en bouwbeleid. Mis schien zou het zelfs wenselijk zijn om op open plaatsen een hoger percentage wat grotere woningen te bouwen. Dit zou dan moeten op grond van nadere informatie, aan te reiken door het college. Men zou na moeten gaan wat nu de verhouding is tussen kleine, kleinere en grote woningen en wat de ge wenste verhouding zou moeten zijn op grond van overwegingen die ook voor andere beleidssectoren gelden. Wij hebben daarom een aanvulling, dat wil zeggen een wat andere redactie, met betrekking tot punt b van het ontwerp-besluit gemaakt. Hetgeen ik tot op heden naar voren gebracht heb, kan ik misschien het best samenvatten in de motie die ik met nummer 1 heb aangeduid. De motie luidt: "De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 2 april 1979, besluit dat: a. de verdeling van het percentage huur-koopwoningen voorshands voor Carnminghaburen wordt vast gesteld op respectievelijk 35-65; indien het percentage woningen in de beschutte sfeer niet gereali seerd wordt, dit onderdeel van de koopsector wordt overgeheveld naar de woningwetsector; b. in stadsvernieuwingsgebieden, open gebieden en nieuwe wijken (Carnminghaburen en volgende) voor wat betreft de verhouding kleine-grotere woningen op zodanige wijze wordt gebouwd dat de eindsituatie redelijk kan worden geacht voor toekomstige maatschappelijke behoeften en verhoudin gen. Er zullen tegen deze aanvulling wel protesten komen, er zal namelijk wel gezegd worden dat dit heel wat vager is dan het ontwerp-besluit. Het standpunt van onze fractie is als volgt. Als wij spreken over Leeuwarden, dan gaat het niet aan om bepaalde groepen inwoners bij voorrang of bij discriminatie naar bepaalde gebieden in de stad te leiden door middel van de woningbouwprogram- mering. Dat betekent dat je wat betreft de opbouw eigenlijk zou moeten beschrijven hoe de stad er uit zou moeten zien en hoe dat per wijk ingevuld zou moeten worden. In het ontwerp-besluit wordt gesproken over "maximaal 50%"; wij zeggen: dat weten wij nog helemaal niet. U zou de eindsitua tie moeten schetsen en dan blijkt vanzelf hoe de verhouding kleine-grotere woningen moet zijn. Met betrekking tot de huisvestingsproblemen voor specifieke groepen in de Leeuwarder samen leving dacht ik, op grond van de maatschappelijke verhoudingen die de laatste jaren ook hun neer-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 6