17 alternatief 1 van de Nota Alternatieven van het Streekplan Friesland. Ik dacht echter dat wij als voornaamste reactie aan de provincie hebben gezegd dat wij geen keuze doen tussen alternatief 1 en alternatief 2. Bovendien is de ontwikkeling niet zo dat het erop lijkt dat alternatief 1 wordt aan vaard. Uit uitlatingen van gedeputeerde Renkema kan worden afgeleid dat de tendens veeleer in de richting van alternatief 2b gaat. Als men veel waarde hecht aan percentages, dan zou dit die per centages weieens kunnen ondergraven. Een bezwaar is nog de ontstellende nadruk die gelegd wordt op de kwantitatieve benadering van het woningbouwbeleid; het is niet de eerste keer dat ik dit in deze zaal naar voren breng. Er is ons weer een berg cijfers voorgeschoteld, waardoor ik althans er niet meer toe kom om ze allemaal door te rekenen en na te gaan. Ik denk dan altijd maar: daar hebben wij Schaafsma voor en als er iets fout zit, dan horen wij het wel uit die hoek. Kennelijk heeft de heer Schaafsma als liefhebberij om s zondagmiddags in de cijfers te duiken en hij komt altijd tot de conclusie dat de cijfers en de be nadering op zich wel kloppen maar dat het uiteindelijke beleid nauwelijks uit de cijfers, is af te lei den. Ik ben het daarin met hem eens, want als ik zie hoe bepaalde percentages cijfermatig worden afgeleid en vervolgens door politieke overwegingen veranderen, dan vind ik dat op zich wel uitste kend, maar je vraagt je wel af waar die enorme cijferberg dan voor nodig is. Dit geldt te meer om dat het college toch vrij gemakkelijk - en dan niet cijfermatig gemotiveerd - van bepaalde cijfers afstapt. Het lijkt mij voor een groot deel overbodige energie die ten koste gaat van de kwalitatieve benadering, want dat laatste vormt een zeer summier hoofdstuk. De kwalitatieve benadering gaat hoofdzakelijk over de verhouding hoog-laag, de grootte en de eigendomsverhouding huur-koop. Het is mij overigens opgevallen dat de tussenvormen die er zijn tussen huur en koop buiten beschouwing zijn gelaten. Gelukkig is de heer Miedema met een brochure van het Bouwfonds te hulp geschoten, dus wij mogen aannemen dat het wel in orde komt. Op bladzijde 1 van de raadsbrief staat dat de Nota Woningbouwbeleid ervan uitgaat dat de in 1979 en 1980 voorziene hoge woningproductie in de eerste plaats de doorstroming op gang zal bren gen. Dit is nog steeds een, zij het wat genuanceerder dan vorige jaren, uitgangspunt van deze nota. In de nota beleidsaanbevelingen van de stuurgroep wordt daarover ook een verdeeld advies ge geven. Er zijn leden van de stuurgroep die wel vertrouwen hebben in het doorstromingsmechanisme en er zijn leden die daar geen vertrouwen in hebben. Wanneer wij de diverse in deze nota genoem de argumenten tegen elkaar afwegen en daarbij nog enkele andere bezwaren tegen de doorstroming voegen, dan heeft mijn fractie weinig vertrouwen in de doorstroming als mechaniek om de laagst be taalden en de kleine huishoudens te huisvesten in Leeuwarden. Naast de bezwaren tegen de doorstro ming die in de raadsbrief worden genoemd, is er bij voorbeeld nog het bezwaar dat de geringe ver- huisgeneigdheid van mensen in goedkope woningen een belangrijke oorzaak blijkt te zijn voor het feit dat de laatste schakel - dat zijn de lager betaalden - nooit aan de beurt komt in de doorstro mingsketen. Doorstroming schaadt dus het belang van de lager betaalden. Ik doe maar even een greep uit een zestal bezwaren. Een beleid, dat gericht is op doorstroming, leidt tot een sociale desintegra tie, omdat het uiteindelijke resultaat zal zijn dat de groepen met de laagste inkomens geconcentreerd worden in wijken met de slechtste woningen. Het verval van deze wijken zal worden versneld door dat mensen met iets hogere inkomens weg trekken en betaalbare woningverbetering of vervangende nieuwbouw onmogelijk wordt. Uit voorlopige resultaten van onderzoekingen uit bij voorbeeld de wijk Bilgaard - in deze wijk is overigens alleen de laagbouw onderzocht - blijkt nu al de angst dat in be paalde wijken - Bilgaard is bij lange na niet de slechtste wijk - een sociale desintegratie gaat op treden door veel nadruk op de doorstroming te leggen. Deze angst is zeker niet ongegrond. Een te sterk nadruk leggen op de doorstroming is voor ons een groot bezwaar. Een dergelijke ontwikkeling willen wij allemaal niet en dat geeft ons, naar ik mag aannemen, extra reden om weinig vertrouwen te hebben in het doorstromingsmechanisme. Er zal dus meer nieuw gebouwd moeten worden in de goed kope huurklasse voor laagst betaalden. Daartoe hebben wij een motie gemaakt. Het college springt via een verhouding 70-30 naar 65-35. De woningbouwvereniging zit op 60-40 en, zoals de heer Mie dema zegt, tien jaar geleden zaten wij op 60% huurwoningen. In feite waren de verhoudingen toen net omgedraaid. De motie luidt: "De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 2 april 1979, behandelende de Nota Woningbouwbeleid 1979 en de nota beleidsaanbevelingen van de stuurgroep huisvesting al leenstaanden en tweepersoonshuishoudens (raadsvoorstel 22 maart 1979, bijlage no. 122), overwegen de dat onderdelen van het raadsvoorstel zijn gebaseerd op de opvatting dat het bouwen van veel (duurdere) koopwoningen het doorstromingsmechanisme bevordert en daarmee goeddeels de woning nood zal verdwijnen, dat de argumenten genoemd op blz. 5 van bovengenoemde nota beleidsaanbe velingen, aangevoerd door hen die geen vertrouwen stellen in de werking van het doorstromingsme chanisme, zwaar wegen, dat het om deze redenen de voorkeur verdient zo spoedig mogelijk te bou wen voor woningzoekenden die zijn aangewezen op goedkope huurwoningen, besluit dat de verde ling van het percentage huur-koopwoningen voorshands wordt vastgesteld op resp. 50-50." Ten aanzien van de percentages die nu naar voren worden gebracht lijkt dit misschien wat ex treem, maar ik kan u vertellen dat bij voorbeeld Tilburg - een stad die enigszins vergelijkbaar is met Leeuwarden - een verdeling heeft van 60% huur- en 40% koopwoningen. Verder heeft Apeldoorn een percentage van 55 aan huurwoningen en 45 aan koopwoningen. Wij gaan woensdag naar die plaats toe en wij kunnen dit gegeven dan dus verifiëren. Vergeleken met die steden zit Leeuwarden met een verdeling van 65% koopwoningen en 35% huurwoningen dus aan de hoge kant. Het is mogelijk dat het beeld landelijk gezien anders is, maar dat zegt misschien niet zoveel, omdat dit ook kan liggen aan de verhouding platteland-stad-grote stad-middelgrote stad. (De heer Van den Eist: Bij interruptie wil ik het volgende stellen. De heer Van der Wal geeft eerder in zijn betoog blijk van het feit dat hij cijfers niet helemaal vertrouwt dan wel die cijfers niet leest dan wel helemaal op de heer Schaafsma vertrouwt. Nu komt hij met vergelijkbare cijfers van Tilburg en Apeldoorn. Heb ben die cijfers ook betrekking op nieuw te bouwen woningen of betekenen ze een eindsituatie die zou moeten worden bereikt?) Naar mijn informatie gaat het hier om een eindsituatie die moet wor den bereikt. Er werd rekening ^gehouden met de huidige toestand in die steden en het beleid is erop gericht om tot die verhoudingen te komen die ik zonet heb genoemd. Overigens heb ik het over een cijferberg gehad. Daarmee bedoel ik al die tabellen en nota's. Met de eindpercentages wordt door verschillende politieke partijen - overigens terecht - politiek anders gehandeld. Ik vind het alleen jammer van de moeite om zo'n "rijstebrijberg" van cijfers te maken als het ook betrekkelijk eenvou dig kan. Hoe lossen wij deze problematiek op? Ergens in de nota van b. en w. staat ook al dat er zo'n 2.000 woningzoekenden zijn. Het gaat dan waarschijnlijk om de ingeschrevenen. De nota beleids aanbevelingen van de stuurgroep huisvesting alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens toont over duidelijk aan dat er een ernstig tekort is ten aanzien van deze vormen van samenleving. Op blad zijde 11 van de nota van b. en w. worden de beleidsaanbevelingen b, c, d en e overgenomen. Het gaat daarbij om de splitsing van flats, de trainering van de ontsplitsing van de duplexwoningen, het woningmarktonderzoek en de registratie. Wij stemmen met deze punten in. B. en w. nemen echter punt a niet over. Dit punt gaat uitgerekend over het feit dat er 300 zogenaamde Van Dam-eenheden en 130 driekamerwoningen binnen een termijn van twee jaar nodig zijn, wil de ergste nood worden gelenigd. Mijn vraag is: Waarom heeft het college deze beleidsaanbeveling van de stuurgroep niet overgenomen? Hoe komt het dat nergens in de stukken die van het college zijn afgekomen de zoge naamde Van Dam-eenheden in het geding zijn gebracht? Dit is trouwens ook niet in de besprekingen in de gemeenteraad naar voren gebracht en zelfs de vertegenwoordiger van de PvdA-fractie heeft dit niet gedaan. Ik realiseer mij evenals de stuurgroep ten volle dat die vorm van huisvesting bepaal de beperkingen heeft maar daarnaast ook belangrijke voordelen. Zo krijgen de mensen voor een lage prijs een goed onderdak. Ik wil de wethouder dan ook uitnodigen om de reden te vertellen van het feit dat het college niet eens aanstalten maakt om met de subsidieregeling in de hand snel deze wo ningen te realiseren. Wij vinden wel dat van deze mogelijkheid gebruik moet worden gemaakt. Ik heb daartoe een motie gemaakt, die luidt: "De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 2 april 1979, overwegende dat de gezinsverdunning de komende jaren nog verder zal toenemen, dat het aantal kleine en goed kope huurwoningen de afgelopen jaren vrij sterk is verminderd en ten gevolge van afbraak, verkoop en ontsplitsing nog kleiner zal worden, dat doorstroming slechts een beperkte oplossing kan bieden, besluit: 1dat er bij de voorbereiding van de tweede fase van het bestemmingsplan Camminghaburen gestreefd dient te worden naar een groot aandeel kleine woningen ten behoeve van een- en tweepersoonshuis houdens in de orde van grootte van 30% tot 40%, voornamelijk in de lagere huurklassen te realiseren; 2. de stuurgroep een- en tweepersoonshuishoudens advies te vragen over het aantal zogenaamde Van Dam-eenheden, de kwaliteit en vorm ervan, dat deel zal uitmaken van de onder 1 genoemde per centages; 3 de voorgenoemde stuurgroep advies te vragen over het aantal Van Dam-eenheden dat deel zal uit maken van de in het voorgestelde raadsbesluit nr. 4074 onder b. genoemde percentage van 50. Met dit percentage van 50 bedoel ik het percentage nieuwbouw in de stadsvernieuwingswijken Het is u wellicht opgevallen dat het eerste deel van de motie tot punt 2 gelijk is aan de motie die wij zes weken geleden hebben aangehouden. Ik wil er nog aan toevoegen dat het door ons genoemde percentage van 50 een richtgetal, een intentieverklaring, en zeker niet een hard gegeven is in de zin dat een percentage van 55 in bepaalde gevaiien - als het bij voorbeeld om stedebouwkundige rede nen goed uitkomt - niet zou mogen. In zoverre kan ik vrede hebben met dat deel van de motie van de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 9