^3? ternatief aangeboden heeft gekregen, dat onder andere een parodie was op het taalgebruik en de inge wikkeldheid van allerlei procedures. Willen wij er echt serieus aan werken dat iedereen kan meepra ten en meedoen met onze welzijnsprocedures, dan zullen wij er in ieder geval voor moeten zorgen dat één voorwaarde, het taalgebruik, "inzichtelijk" is voor iedereen, welk opleidingsniveau men ook heeft. Ik spreek dan ook de wens uit dat het taalgebruik in latere stadia serieus bekeken wordt, zodat het voor iedereen inzichtelijk wordt. (Stem: Inzichtelijk is anders ook een moeilijk woordgebruik.) Een ander punt van kritiek is de korte reactietermijn op de nadere standpuntbepaling. De wethouder heeft dat in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden al toegegeven. Mede onder druk van het feit dat dit de laatste raadszitting voor de vakantie is, moet het allemaal zo vlug gaan. Naar mijn idee moet hier in het vervolg meer op gelet worden. De kritiek van een aantal instellingen was dat de inspraak termijn op de OIdehove-nota en de inspraaktermijn op de nadere standpuntbepaling in geen verhouding tot elkaar stonden. Die kritiek was juist. Nu een aantal opmerkingen over de verordening zelf. Wat het eerst opvalt bij de verordening is dat uitgegaan wordt van een functionele benadering van het welzijnswerk. Ik denk dat dat vooralsnog een juiste benadering is, gezien de huidige praktijk in Leeuwarden. Het meeste welzijnswerk in Leeu warden gebeurt ook vanuit die functionele benadering. In een aantal gevallen is er duidelijk sprake van wijkgericht werken. Als er echt veranderingen komen en het merendeel van het welzijnswerk in die richting zal tenderen, dan zullen wij onze verordening en onze procedures aan die veranderde prak tijk moeten bijstellen. Vooralsnog is dat nu niet noodzakelijk. Wij spreken nu over een verordening aangaande de welzijnsprocedure. Naar mijn mening kun je die op drie hoofdpunten toetsen. In de eerste plaats kun je bekijken of de verantwoordelijkheid van het particulier en maatschappelijk initiatief enerzijds en de verantwoordelijkheid van de overheid an derzijds op een juiste manier verdeeld zijn. In de tweede plaats kun je bekijken of de verordening vol doende voorziet in een zekere mate van democratisering. In de derde plaats kun je bekijken of de ver ordening voldoende voorziet in een samenhang die aangebracht moet worden tussen diverse welzijns werksoorten Ik kom even op het eerste punt terug, de juiste scheiding van verantwoordelijkheden. Naar mijn idee is in deze procedure de scheiding van verantwoordelijkheden op een goede manier gebeurd. De taken voor het maatschappelijk en particulier initiatief liggen voornamelijk op het werkelijk inhoude lijke vlak en het uitvoeringsvlak. Daarnaast zullen een aantal bouwstenen moeten worden aangedra gen voor komende beleidskeuzes. De taak van de gemeentelijke overheid - in feite dus de raad - ligt met name in de sfeer van het maken van beleidskeuzes, prioriteiten, bevorderen van samenhang en de voortgang van de planvoorbereiding. Deze scheiding is mijns inziens een juiste scheiding tussen de di verse verantwoordelijkheden. Het particulier initiatief moet niet in een situatie geplaatst worden waar in politieke beslissingen genomen moeten worden. De gemeentelijke overheid moet niet in een situatie geplaatst worden waardoor zij werk moet doen dat het particulier initiatief moet doen. Deze keuze laat de gemeenteraad en de Commissie voor Welzi jnsaangelegenheden vrij om juist haar politieke ta ken op een goede manier tot stand te brengen. Mijn conclusie in dit opzicht is dan ook dat deze pro cedure een redelijk gepolitiseerde procedure is, terwijl het particulier en maatschappelijk initiatief voldoende stem in het kapittel houdt en niet het gevoel heeft dat alles vanuit het stadhuis wordt gere geld. Ik zei "in dit opzicht politisering", omdat politisering niet alleen op politiek bestuurlijk niveau moet plaatsvinden maar ook op maatschappelijk niveau. Ik denk dan met name aan één belangrijk ding: de invloed die gebruikers moeten hebben op instellingen en op het beleid van instellingen. Dit brengt mij op het tweede punt waarover ik zonet sprak, de democratisering. In deze procedu re-verordening is eigenlijk weinig terug te vinden over democratisering van instellingen. Het enige dat daar ongeveer op wijst is een zinsnede in artikel 5 van de procedure-verordening. Naast de ge bruikelijke wijze van beïnvloeding via allerlei formele kanalen, zoals de gemeenteraad, de Commis sie voor Welzijnsaangelegenheden, de fracties enz., moeten wij mijns inziens ook vastleggen dat ge bruikers van de welzijnsvoorzieningen invloed kunnen hebben op het beleid van de instellingen. In de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden heb ik daar diverse malen om gevraagd. De wethouder heeft toen gezegd dat daar beter op terug kan worden gekomen bij de subsidie-verordening. Ik wil hem nu graag herinneren aan die uitspraak. Eventueel - ik weet niet in hoeverre dat bruikbaar is - zou ook bekeken kunnen worden of de resultaten van de Commissie Van den Burg in dit geheel verdisconteerd kunnen worden. Het derde punt dat ik zonet noemde, is de samenhang. Samenhang tussen welzijnsvoorzieningen lijkt mij een van de essentiële doeleinden van een gedecentraliseerd welzijnsbeleid. In het verleden is duidelijk aangetoond welke gevolgen een volstrekt onsamenhangend beleid kan hebben, niet alleen in financieel opzicht maar ook ten opzichte van de cliënt/gebruiker. Samenhang dient naar mijn smaak vooral daar plaats te vinden waar de werkers van de instellingen en de gebruikers elkaar ontmoeten. 3$ In diverse stukken is dat ook wel genoemd. Een eerste taak voor het particulier en maatschappelijk initiatief zal moeten zijn om dit te verwezenlijken. De overheid heeft net als bij de takenverdeling ook in dit geval meer een bevorderende taak: erop toezien dat hetgeen ik net noemde met betrekking tot de samenhang inderdaad gebeurt. In deze procedure-verordening worden daartoe mogelijkheden geschapen. Ik noem als voorbeeld de coördinatiefunctie die de Commissie voor Welzijnsaangelegen heden zal hebben en de werkverbanden waarin voornamelijk mensen uit het particulier en maatschap pelijk initiatief en het welzijnsveld zitting zullen hebben. Ook artikel 5 van de verordening geeft duidelijk aan dat groepen van instellingen eventueel samen een plan kunnen maken. Na deze drie hoofdpunten zou ik nog een aantal andere elementen willen noemen uit de procedu re-verordening. Ten eerste: de evaluatie-commissie. Het lijkt mij een erg goede zaak dat bij de start van een verordening als deze meteen al een evaluatie-commissie in het leven wordt geroepen, met na me omdat dit de eerste keer is dat wij met zoiets beginnen. Dat brengt mij wel tot een vraag. In de raadsbrief wordt het woord "experimenteel" gebruikt. Aan dit woord wordt een verschillende invulling gegeven. Het lijkt mij een goede zaak als de wethouder nog eens opmerkt wat nu exact met dit woord wordt bedoeld. Een ander punt in de procedure is de rol van de functionele raden. Ik heb altijd al twijfels gehad - ik heb dat ook nooit onder stoelen of banken gestoken - over de functie van onze functionele raden. Ook nu heb ik twijfels, met name wat betreft de uitvoering van de taken die zij opgedragen krijgen. Deze twijfels heb ik gezien het karakter van de functionele raden. De belangenbehartiging heeft in de functionele raden altijd welig kunnen tieren. Ook de samenstelling van de functionele raden doet mij eraan twijfelen of zij de meest geschikte organen zijn om de werkverbanden te gaan vullen. Ik zeg dit mede in samenhang met de werking van de rijksbijdrageregeling, omdat deze niet exact de lading van de functionele raden gaat dekken en een aantal er gewoon buiten valt. Ik denk met name aan de mensen uit de gezondheidszorg. Ik hoop dan ook dat de evaluatie-commissie extra aandacht zal beste den aan de rol van de functionele raden in het geheel. Verder heb ik nog een vraag. De wethouder heeft diverse malen gezegd dat naast deze procedure verordening ook de toelichting erop zal worden aangenomen. Ik heb dat nergens, in welk besluit dan ook, terug kunnen vinden. Misschien kan de wethouder hierover opheldering geven. Een ander punt is de openbaarheid van de vergaderingen van de Commissie voor Welzijnsaangele genheden, ook wanneer zij functioneert als commissie van advies en bijstand aan b. en w. Ik vind dit een loffelijk streven. In de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden hebben wij diverse malen op open baarheid aangedrongen. Ik vraag mij af of in deze de instellingsverordening gewijzigd dient te worden. Een aantal punten die niet direct met de verordening te maken hebben, maar er toch wel duidelijk mee annex zijn, zijn de volgende. De functie onderzoek en documentatie is toch wat ondergesneeuwd in deze procedure-verordening. Wij zien dat in feite de afdeling SZW een soort documentatiefunctie vervult voor de raadsleden. De regelmaat waarmee wij allerlei nota's krijgen die op landelijk niveau geproduceerd zijn en die een duidelijke relatie hebben met onze gemeentelijke taken, wordt steeds groter. Onderzoeken, zoals die bij voorbeeld in de Linnaeusstraat zijn gedaan, moeten mijns inziens veel regelmatiger worden gehouden, willen wij een goed welzijnsbeleid voeren. Dat is nu echter he lemaal weggevallen in dit geheel. Ik zou de wethouder dan ook willen vragen of hij de zinvolheid daarvan kan onderstrepen. Zo ja, is hij dan ook van plan stappen in die richting te ondernemen? Een ander punt van kritiek - wat dit betreft ben ik het met PAL eens - is het ontbreken van een aantal centrale doelstellingen of centrale uitgangspunten van waaruit wij het welzijnsbeleid zouden moeten formuleren. Het is jammer dat wij daar pas nu mee komen, want nu kunnen wij er weinig mee. Het is voor mij echter een duidelijke zaak dat deze uitgangspunten wel tot stand gebracht moeten wor den. Pas dan zullen wij op de juiste manier in staat zijn om een beetje adequaat beleid te voeren. Dan nog een laatste opmerking over deze procedure-verordening. Men heeft zich erg veel moeite en inspanning getroost om deze verordening tot stand te brengen. In de toekomst zal er nog veel meer moeite gedaan moeten worden om het welzijnsplan te maken. Ik vraag mij af of alle energie die daarin gestoken wordt de moeite wel zal lonen. Bij het educatief plan en programma hebben wij gezien dat wij daarvoor geen cent van Den Haag krijgen. Ik ben bang dat dit ook hierbij het geval zal zijn en dat on ze speelruimte bij alle mooie plannen die wij maken financieel heel sterk wordt beperkt, omdat Den Haag weigert meer financiële middelen ter beschikking te stellen. Mijn conclusie over deze procedure-verordening is dat het een werkbaar geheel is, ondanks de kanttekeningen die ik erbij gemaakt heb. Na een zekere periode - ik meen dat er een termijn van twee jaar wordt genoemd - zal er een goede evaluatie gehouden moeten worden en zal een en ander eventu eel bijgesteld moeten worden. Ik zou nu nog een aantal opmerkingen willen maken over de PAL-nota. In de eerste plaats moet ik zeggen dat ik het erg loffelijk vind dat een politieke fractie uit deze raad een complete nota weet te

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 20