J3 P9o presenteren met daarin een alternatief model voor de welzijnsprocedure. Ik heb wel een aantal bezwa ren tegen deze nota, waarvan ik de twee hoofdbezwaren zal noemen. Het eerste hoofdbezwaar is de ontkoppeling die plaatsvindt in de planning tussen instellingen en bevolkingsgroepen. Wanneer men uitgaat van de filosofie dat instellingen niet meer dan voorwaarden scheppende instanties en in feite instrumenten dienen te zijn voor hun cliënten/gebruikers, dan vind ik niet dat je deze twee groepen moet loskoppelen van het planningsprocédé. Loskoppeling suggereert in feite dat er volkomen tegenstrij dige belangen zijn tussen beide groeperingen. Ik geef graag toe dat het niet altijd parallel zal lopen, maar ik vind loskoppeling een onjuiste methode. Ik denk juist dat je, door het meer invloed geven van bevolkingsgroepen of gebruikers/cl iëntengroepen in het instellingsbeleid, die tegenstelling kunt over bruggen of in ieder geval kunt minimaliseren. In dit verband wil ik nog eens de subsidie-verordening naar voren halen, waarin eventueel nadere bepalingen omtrent dit soort zaken opgenomen kunnen wor den Een tweede hoofdbezwaar tegen de PAL-nota is de samenstelling van de Commissie voor Welzi jns- aangelegenheden, zoals die in de PAL-visie gepresenteerd wordt. Ik heb dat in de commissie eens - ver geef mij het woord - neo-corporatistisch genoemd. Daar ben ik nog steeds van overtuigd. Wat gebeurt er in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden op de manier zoals PAL voorstaat? Er worden diver se verantwoordelijkheden, die in feite niet te combineren zijn of die je niet zou moeten combineren, op één hoog gesmeten. Een deskundigheidsdimensie, een politieke dimensie en een belangendimensie moet je naar mijn mening gaan scheiden, die moet je niet op één hoop gooien. Dit werkt mijns inziens alleen maar versluierend ten aanzien van de politieke beleidskeuze die je gaat maken. Versluiering betekent in dit geval voor mij ook ontpolitiseringIk kan mij haast niet voorstellen dat dit de bedoe ling van PAL is geweest toen deze nota is samengesteld. Toch is dit naar mijn mening wel een van de gevolgen Dan nog een ander punt van kritiek dat annex is met de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden. PAL zegt in haar nota dat zij haar model uit de PvdA-nota gehaald heeft, die in oktober 1976 is uit gebracht. Ik vrees dat men zich dan vergist. In die nota is inderdaad dat model beschreven. Dat model is echter afgewezen, met name om de redenen die ik net heb aangevoerd. De dames H.J. de Haan—Laagland en C.J.M. Otsen zijn inmiddels ter vergadering gekomen. De heer Boelens: De start met betrekking tot de totstandkoming van de procedure was wat minder gelukkig, onder meer omdat plotseling de OIdehove-nota uit de lucht kwam vallen. Dat bracht duide lijk beroering teweeg bij het particulier en het maatschappelijk initiatief. Verder zijn de afhandeling van de totstandkoming van de procedure en het overleg dat er geweest is op een vrij goede manier ge beurd. Er zijn legio mogelijkheden geweest om meningen kenbaar te maken. Het enige minder goede punt is geweest de te korte tijd die sommige instellingen kregen om zich voor te bereiden en vervol gens te reageren. Wij kunnen in grote lijnen meegaan met het voorstel dat u doet. Ik wil graag op één aspect nader ingaan. Dat heeft te maken met de verdeling van de verantwoordelijkheden. Daarin heeft CRM natuurlijk een grote stem, vandaar dat ik het beleid dat CRM voert er ook graag in wil betrekken. De verordening is van toepassing op het gehele terrein dat wordt bestreken door de rijksbijdrage regeling sociaal-culturele activiteiten. De ter inzage gelegde regeling vermeldt de doelstellingen waar op de sociaal-culturele activiteiten zijn gericht; zij geeft aan dat de betrokkenheid van burgers be vorderd wordt, wanneer deze activiteiten zo veel mogelijk onder verantwoordelijkheid van het particu lier initiatief uitgevoerd worden door vrijwilligers. Het spreekt vanzelf dat bij het beoordelen van de ze procedure-verordening specifiek welzijn een aantal criteria zijn aan te geven, welke mede ontwikkeld zijn door de rijksoverheid. Immers, het beleid van CRM werkt door in het te voeren gemeentelijk beleid. Sinds 1966 richt het welzijnsbeleid onder het departement CRM zich niet alleen meer op welvaarts verhoging maar daarnaast ook op welzijnsbevordering. De instelling van het departement CRM des tijds, is een uiting van het groeiend besef dat naast voorzieningen inzake de welvaart meer voor zieningen voor het cultureel en maatschappelijk welzijn nodig zijn. Binnen dit brede, algemene welzijnsbeleid blijft men het accent leggen op de samenlevingsopbouw. Participatie van de bevolking en democratisering worden de dominante beleidstheorieën van CRM. In het opbouwwerk ziet men de geschikte motor om de maatschappelijke vernieuwing tot stand te brengen. De bevolking echter gebruik te deze organisaties niet om aan de vernieuwing van de samenleving vorm te geven (de dissertatie van Peper toont duidelijk aan dat er voor het beleid van CRM onvoldoende maatschappelijke steun was). In zake het beleid tussen 1970 en 1979 kan gesteld worden, dat de beleidsdoeleinden van CRM goeddeels intact blijven. Voor zover er van beleidsombuigingen sprake is, liggen die in de middelensfeer. Slechts de strategie wordt bijgesteld. In toenemende mate probeert men het beoogde beleid van boven af door te voeren. Met name de Knelpuntennota geeft een goed portret van CRM: een ministerie dat zich pro- beert te ontwikkelen, onder andere middels kaderwetgeving, tot een welzijnsministerie in de ruime zin van het woord. Nieuwe beheersinstrumenten (decentralisatie, het denken in termen van kernfunc ties, rijksbijdrageregelingen en planning) zullen het mogelijk maken om de ontwikkelingen te beheer sen en te sturen. Er wordt ruimte gecreëerd voor de greep van de overheid en politieke organen op het welzijnsbeleid. Op locaal niveau heerst nu de koorts van de welzijnsplanning. In de huidige discussie over het welzijnsbeleid trekt het vraagstuk van de financiële en bestuurlijke beheersbaarheid de mees te aandacht. De vraag is of de overheid een meer inhoudelijke beleidsbepaling kan ontlopen. Uitgangs punten en doeleinden moeten helder worden vastgelegd. Immers, toetsing van het welzijnswerk, in zijn feitelijk functioneren, aan de uitgangspunten is dan beter mogelijk dan nu het geval is. De diver se welzijnsterreinen vereisen ieder voor zich een eigen type beleid. Per gebied kan bepaald worden welke ruimte wordt toegemeten aan het particulier c.q. maatschappelijk initiatief. Het is zinvol dat op deze wijze de grenzen van het overheidsbeleid duidelijk worden vastgesteld. Men zou kunnen zeg gen dat de overheidsbetrokkenheid en daarmee ook de overheidsinvloed geleidelijk een stapje vooruit gaan en dat evenredig daarmee de invloed van het particulier en maatschappelijk initiatief geleidelijk een stapje achteruit gaat. Zeker geldt dit voor de bepaling van het beleid en voor de financiering van het werk. Aanzienlijk minder geldt dit voor de uitvoering ervan. Het particulier initiatief moet een stapje terug doen. Hoe groot mag die stap in onze opvatting zijn? Alvorens daarover iets te zeggen, wil ik eerst nader ingaan op de visie die wij hebben ten aanzien van de overheid en het particulier en maatschappelijk initiatief. Binnen de christen-democratische richting in ons Nederlands politiek bestel wordt het instituut van de overheid en daarmee het ambt en het gezag van de overheid op tweeërlei wijze gelegitimeerd. In de eerste plaats geloven wij als christenen dat de overheid ons van God gegeven is. Wij geloven dat God zich van de overheid wil bedienen als instrument om het leven binnen ons land, ons volk, te leiden en te besturen. Zo wordt in onze visie de eerste legitimatie van de overheid gevonden in God. In de twee de plaats erkennen wij dat deze overheid gedemocratiseerd is. Dat wil zeggen dat de overheid op een democratische wijze tot stand komt. Zo wordt dan de overheiS een exponent van de bevolking en al dus wordt de tweede legitimatie gevonden in die bevolking. Beide legitimaties tesamen geven aan de overheid zowel de democratische grondslag, die kan voorkomen dat de overheid zich zou vervreemden van de bevolking en van de controle door de bevolking, als ook de geestelijke grondslag, die een ei gen authentieke verantwoordelijkheid meebrengt en die daardoor kan voorkomen dat ds overheid het willoos werktuig zou worden van een meerderheid. De verhouding overheid particulier initiatief manifesteert zich het scherpst op locaal en regionaal niveau in het kader van de beleidsbepaling en de regie. De Knelpuntennota legt beleidsbepaling en re gie volledig bij de overheid, of, met andere woorden, bij de politieke democratie. De in de samenleving aanwezige particuliere groepen en initiatieven, tesamen vormende de sociale democratie, kunnen in de beleidsvoorbereiding verregaand meedoen via adviezen en dergelijke. Binnen de politieke democratie worden echter de beslissingen ter zake van het beleid genomen. De gemeenteraad bepaalt het algemene beleid, stelt een budget beschikbaar, stelt een vierjarenplan en een jaarplan vast en oefent de regie uit. Krachtens onze christen-democratische visie met betrekking tot de dubbele legitimatie van de overheid, menen wij dat de verantwoordelijkheid voor het bouwen en bewaren van de samenleving onlosmakelijk verankerd moet zijn in de overheid. Tot dit bouwen en bewaren behoort ook het bepalen van het algeme ne beleid en daarmee verbonden het beschikbaarstellen van een budget. Deze overheid kan echter niet zinvol functioneren en het beleid bepalen zonder de volle medewerking van de sociale democratie. In het begin hebben wij erop gewezen dat de trend nu is dat het particulier initiatief een stapje te rug zal moeten doen. In onze visie op de verhouding tussen overheid en particulier initiatief zou dit al leen kunnen en eventueel ook mogen in met name het kader van de regie. Onder regie verstaan wij het geven van voorschriften met betrekking tot het externe organisatorische functioneren van instellingen en met betrekking tot de kwaliteit en bevoegdheden van de functionarissen. Instellingen die om te kunnen functioneren overheidsfinanciën aanvaarden, aanvaarden daarmee tevens de verantwoordelijkheid van de overheid voor de doelmatige besteding daarvan. Daarmee belanden wij dan in de regie. Regie kennen wij overigens al in de vorm van erkenning en vergunningen. In de opzet van de Knelpuntennota en de Struc tuurnota kan de regie ook verder gaan en onder andere betrekking hebben op vragen van samenwerking, van coördinatie, van beheer en van management. De regie dient echter wel aan de buitenkant te blijven. De regie mag zich nimmer uitstrekken tot de inhoudelijke en levensbeschouwelijke aspecten van het werk. De grenzen van de regie, de grenzen van het stapje terug, liggen dus daar, waar het werk zal worden aan getast. Dat zouden wij niet meer willen accepteren. Wij spreken dus een voorkeur uit voor uitvoering van welzijnswerk door het particulier en maatschappelijk initiatief en willen dat initiatief prikkelen om aan dacht te schenken aan achterstandsgroepen. Pas als het particulier en maatschappelijk initiatief deze taak laat liggen, ontplooit de overheid zelf welzijnsactiviteiten voor deze groepen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 21