YfSii ia S3 afgelopen. Nu moeten de gemeente en de gemeenteraad tot een beleidsvisie komen. Dit kan worden gedaan aan de hand van plannen die uit het veld naar voren komen. Mevrouw Van der Werf zegt dan dat dit bij de gezondheidszorg heel anders gaat. Ik kan daarop zeggen dat wij geen planningsprocedu re voor de gezondheidszorg hebben en dat bovendien de structuur daarvan een heel andere is. Men heeft veel minder direct met allerlei sectoren binnen de gezondheidszorg te maken dan in het welzijns- veld het geval is. Het gaat om twee verschillende situaties, die erg moeilijk vergelijkbaar zijn. In de verre toekomst ligt het kennelijk in de bedoeling van de rijksoverheid om de Kaderwet specifiek welzijn uit te breiden tot het terrein van de gezondheidszorg. Ik kan mij daar nog helemaal geen voorstelling van maken, omdat men met onvergelijkbare grootheden heeft te maken. Daar gaat het nu echter niet om. Mijn vijfde opmerking betreft de ingediende motie, waarin om een experiment in een ISR-wijk volgens het PAL-model wordt gevraagd. Ik heb zonet al gezegd dat dit verwarrend kan werken. Veel belangrijker is nog dat men, als het waar is dat de PAL-visie een geheel andere is dan de visie van de verordening, nooit kan zeggen dat men in één wijk een experiment als los elementje zal beginnen, want daarmee accepteert men ook de hele achtergrond van de planning volgens de PAL-nota. Heel con creet betekent het aangaan van zo'n experiment dat men een aparte procedure voor die ene wijk tot stand zou moeten brengen. Men kan ook niet met de raadsadviescommissie zoals wij die kennen uit de voeten, want deze commissie zou dan samengesteld moeten zijn op de manier als in de PAL-nota wordt voorgesteld. Het betekent dat men vanuit twee geheel verschillende optieken gaat plannen: een optiek voor alle wijken min één en een andere optiek voor die ene wijk. Het is niet een zaak van zomaar even een experimentje in een wijk, nee, met zo'n experiment wordt ook de achterliggende visie ervan meegenomen. Dit gevoegd bij wat ik er in eerste instantie over heb gezegd, doet mij grote bezwaren hebben tegen dat wat in deze motie van PAL wordt voorgesteld. Mijn zesde en laatste opmerking betreft de uitlating van mevrouw Van der Werf dat ik weinig ben ingegaan op de kritiek dat de procedure eigenlijk een erg bestuurlijk model is. Voor een deel is dit wel waar. Op zich is het echter helemaal niet zo verkeerd. Hoe men het ook wendt of keert, uitein delijk is volgens de rijksoverheid de gemeente verantwoordelijk voor het tijdig indienen van plannen en programma's. Dit betekent wel dat men een procedure moet hebben die althans enige zekerheid biedt dat men een en ander tijdig gereed heeft. Als niettemin de indruk bestaat dat dit model erg be stuurlijk is, dan zal dit samenhangen met het feit dat men hierbij met organisatorische zaken bezig is. Het gaat immers om een procedure. Het accent zal heel anders komen te liggen, wanneer wij eind vol gend jaar hier in de raad een plan en programma ter behandeling krijgen. Dan komen er inhoudelijke zaken aan bod. U zult dan ook ongetwijfeld merken dat de inbreng van groeperingen, instellingen en andere betrokkenen veel groter is dan op dit wat abstracte niveau tot dusver het geval is geweest. Met andere woorden, ik denk dat het beeld dat de procedure erg bestuurlijk is, voor een deel kan worden verklaard en dat dit beeld bij het plan en programma veel minder te zien zal zijn. De Voorzitter: Ik stel voor de discussies te beëindigen. Ik zal allereerst de drie door mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wal ingediende moties in stemming brengen. In neem aan dat mevrouw Van der Werf geen van de drie moties intrekt? (Mevrouw Van der Werf: Ik handhaaf ze alle drie.) In de eerste motie wordt b. en w. opgedragen een nieuwe procedure-verordening specifiek welzijn te doen maken, die gebaseerd wordt op de uitgangspunten en het model van de PAL-nota. Ik neem aan dat ik met deze korte weergave van de motie kan volstaan, omdat de motie reeds eerder door mevrouw Van der Werf is voorgelezen. De motie van mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wal wordt bij handopsteken verworpen met 31 tegen 2 stemmen. De Voorzitter: In de als tweede door PAL ingediende motie wordt voorgesteld aan het onder artikel 5 bepaalde toe te voegen "en op welke wijze werkers, vrijwilligers en gebruikers hierin zijn betrok ken De motie van mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wal wordt bij handopsteken verworpen met 30 tegen 3 stemmen. De Voorzitter: Vervolgens de motie die mevrouw Van der Werf zojuist heeft ingediend. De motie kan zo worden samengevat dat daarin wordt gevraagd om een experiment volgens het voorgestelde mo del in de PAL-nota in het ISR-gebied of een deel daarvan. De motie van mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wal wordt bij handopsteken verworpen met 31 tegen 2 stemmen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 39 (vervolg) De Voorzitter: Gisteren hebben wij de eerste instantie over dit punt afgehandeld. Ik heb toen na mens het college meegedeeld dat wij in het kader van dit punt het probleem van het al of niet uitge ven van grond in erfpacht in de vergadering van b. en w. nader onder ogen zouden zien. Daarbij zou den wij dan de opmerkingen, die in eerste instantie vanuit de raad waren gemaakt, mede in de beschou wing betrekken. Heel in het kort zal ik de aanleiding tot het voorstel van het college uiteenzetten. Het ware beter geweest indien uitgebreider in de raadsbrief had gestaan hoe wij tot het voorstel zijn gekomen. Het spijt mij dat dit niet is gebeurd. Ons uitgangspunt was om te trachten de panden Nieu- weburen 38, 42 en 44 te verkopen, maar uitsluitend wanneer de opbrengst van de panden ten minste de kostprijs zou dekken. Het college is namelijk van mening dat wij panden niet beneden de kostprijs moeten verkopen - in zijn algemeenheid althans -, wanneer in het opknappen van de panden veel over heidsgeld is gestoken. Dat is voor ons een algemeen uitgangspunt. Wij hebben toen gemeend dat de kans om dit te realiseren en een prijs te krijgen die ten minste overeen zou stemmen met de kostprijs, groter was indien de panden met inbegrip van de grond werden verkocht. Waarom proberen de panden te verkopen? Als de panden niet worden verkocht en in ons bezit blij ven, dan krijgen wij onherroepelijk met een tekort te maken. Dit geldt natuurlijk ook wanneer de pan den beneden de kostprijs worden verkocht. Dit tekort komt ten laste van onze beschikbare middelen, bij voorbeeld het Fonds voor de Stadsvernieuwing. Men kan zijn middelen nu eenmaal niet twee keer uitgeven. Dit is de achtergrond van het feit dat wij de panden liever voor de kostprijs zouden verkopen dan de panden zelf, maar dan wel met verlies, in exploitatie houden. Het was voor ons geen zwaar wegend punt om de panden al dan niet met inbegrip van de grond te verkopen dan wel te trachten de grond in erfpacht uit te geven. Dat kan natuurlijk ook. Vanochtend hebben wij ons nog eens op deze zaak beraden. Wij zijn ons er daarbij van bewust geweest dat wij nog een nadere uitwerking moeten hebben van de vraag wat door ons in de naaste toekomst met inbegrip van de grond en wat in erfpacht wordt verkocht. Daarbij wordt in aanmerking genomen wat in het collegeprogram staat. De uitwerking daarvan hopen wij binnen afzienbare tijd in de raad te brengen, opdat wij nadere uitspraken krijgen en het geheel nader wordt gedefinieerd. Omdat wij ons ervan bewust zijn dat wij daar met dit voorstel op zouden vooruitlopen, zijn wij na ampele overwegingen tot de conclusie gekomen dat dit voorstel zo danig moet worden gewijzigd dat de grond in erfpacht wordt uitgegeven. Het voorstel tot verkoop van de panden wordt gehandhaafd, maar wel wordt de grond in erfpacht uitgegeven. De heer Schaafsma: U hebt een heel lange inleiding gehouden, die naar mijn mening heel weinig met uw als laatste uitgesproken zin te maken heeft. Het gaat daarbij om het feit dat u van gisteren op vandaag beslist om de raadsbrief zodanig te redigeren dat de grond in erfpacht wordt uitgegeven. U ge bruikt dan wel de woorden "na ampele overwegingen", maar dat ligt altijd heel dicht bij "amper over wegen". Ik kan die twee dingen in ieder geval bijna nooit uit elkaar houden. (De Voorzitter: Maar dat ligt niet aan ons.) Dat zeg ik ook niet.Wij hebben in het verleden een afspraak gemaakt over verkoop. Daarbij is niet over erfpacht gerept. Men kan uitgifte in erfpacht dus alsnog invoeren. Het is kenne lijk niet in de gedachtengang van het college opgekomen om de grond in erfpacht uit te geven op het moment dat de raadsbrief in eerste instantie werd geconcipieerd. Na een verhaal dat gisteravond in de raad is gehouden, vindt vanavond een wijziging plaats. Ik vind het nog steeds een ad hoc-beslissing, of u het nu lang of kort hebt overwogen. Ik vind het best als in het collegeprogram wordt opgenomen dat in overweging zal komen welke gronden wel en welke gronden niet in erfpacht zullen worden uit gegeven. Ik blijf erbij dat men hiervoor eerst met een hecht doortimmerde nota moet komen, waarin de uitgangspunten op een rij worden gezet. Ik verklaar mij dan ook tegen het feit dat van gisteren op vandaag in deze raadsbrief van vrije verkoop wordt overgegaan op verkoop in erfpacht. De heer Eijgelaar (weth.): Het lijkt mij dat wij de opmerkingen van de heer Schaafsma voor ken nisgeving kunnen aannemen. Hij kan natuurlijk zeggen dat het hier om ad hoc-beslissingen gaat, maar het is maar net hoe men dat beoordeelt. Ad hoc-beslissingen hoeven bovendien niet slecht te zijn. Door bepaalde opmerkingen vanuit de raad, waardoor dingen nog eens even in de herinnering worden geroe pen, zou ook de opvatting van sommige raadsleden kunnen worden gewijzigd. Een van de overwegingen voor ons aanvankelijke standpunt om tot verkoop over te gaan zonder dat de grond in erfpacht werd uit-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 28