8
M
de discussies met deze provinciale Stadsvernieuwingscommissie. Welnu, voor zover het aan deze frac
tie ligt, is u dat argument graag in handen gegeven. Immers, het standpunt, althans het voorlopige
standpunt van enkele provinciale en rijksvertegenwoordigers - zoals de raadsbrief zegt -, ten aanzien
van de concrete vertaling van onze uitgangspunten, doet bij onze fractie angstige voorgevoelens ont
staan over de kans van slagen van onze plannen.
Afgezien van het feit dat de veelgeroemde decentralisatie er voor de zoveelste keer toe dreigt
te leiden dat de gemeente bij de hand wordt genomen en daar wordt gebracht waarheen zij niet wil,
is onze fractie zonder meer van mening - ik merkte het al even op - dat een wenselijke stedebouwkun-
dige structuur alleen te schraal, te kil en te klinisch is om als toetssteen te fungeren. Dit doet gewoon
te weinig recht aan de belangen van de bewoners, om wie het toch zeer direct gaat, en die - dat lees
ik toch ook ergens - in de wijken moeten kunnen blijven wonen. Amoveren en vervangen zijn boven
dien volledig in tegenspraak met de resultaten van de inspraakprocedure, die ook nog heeft plaatsge
vonden. Zoals wij weten, hecht het ontwerp van wet op de stadsvernieuwing juist grote waarde aan
die inspraak. Bij onze fractie leeft dan ook de vrees dat de plannen, eenmaal op ministerieel niveau
aangeland, met name gevaar zouden kunnen lopen wanneer mocht blijken dat deze inspraakresultaten
te "rücksichtslos" genegeerd zouden zijn. De verwachting dat in de niet te verre toekomst het aantal
kleine huishoudingen belangrijk zal zijn toegenomen, wettigt bovendien het instandhouden van flinke
aantallen kleine woningen tegen betrekkelijk bescheiden prijzen.
In de hoop wat meer stevigheid onder de voeten te vinden voor de Leeuwarder uitgangspunten, heb
ik mij bij de voorbereiding onder meer vastgeklampt aan de Nota Alternatieven. In het deel Toelich
ting, hoofdstuk 4.2, dat over de stads- en dorpsvernieuwing gaat, lees ik bij de inleiding onder meer:
"Het wegnemen van gebreken van woningen, zowel op het gebied van onderhoud als op dat van de in
deling, zodanig dat de woningen weer voldoen aan de eisen van de tijd, is een van twee factoren
waarop de stads- en dorpsvernieuwing is gericht." Onder 2, Algemeen, vis ik het volgende zinnetje
op: "Meer groen in wijk en buurt kan soms inhouden dat enkele woningen zullen moeten worden afge
broken." Gezien het belang van een plezierige en leefbare woonomgeving kan worden gesteld dat ten
behoeve hiervan in beperkte mate kan worden afgeweken van het algemene streven de woonfunctie te
handhaven. Onder 3, Steden, centra en oudere woon- en overgangsgebieden, wordt gezegd dat alter
natief 2 een wat minder zwaar accent geeft aan de centrumontwikkeling van de steden, zodat het wo
nen in de centrumgebieden en oudere woonwijken daaromheen van grotere betekenis kan zijn. Aantas
ting van de woonfunctie zal dan ook slechts bij uitzondering mogen plaatsvinden. De bestaande wo
ningvoorraad moet bij aanpassing zoveel mogelijk het oorspronkelijke beeld blijven vertonen. De na
druk ligt op behoud en herstel. De stadsvernieuwing zal dan ook slechts voor een beperkt deel door
middel van reconstructie en nieuwbouw tot stand kunnen worden gebracht. Alleen indien werkelijk
noodzakelijk, komt deze vorm van stadsvernieuwing in aanmerking. In het deel Introductie en beschrij
ving, treffen wij bij hoofdstuk 4, het Wonen, dit alles nog eens gecomprimeerd aan op de bladzijden
62 en 63, respectievelijk alternatief I en 2 beide: "In beginsel zal bij stads- en dorpsvernieuwing het
uitgangspunt gehanteerd moeten worden dat de kwantitatieve woningvoorraad ongeveer gelijk blijft
In alternatief 2 wordt nog gesteld dat, slechts indien werkelijk noodzakelijk, kan worden overgegaan
tot reconstructie en nieuwbouw.
Uitgebreide citaten, dat wel. Maar het gaat om de conclusie en die kan slechts zijn dat de grond
gedachte, waarvan in Leeuwarden wordt uitgegaan, nooit en te nimmer in strijd kan worden verklaard
met provinciale gedachtenvorming op het gebied van de stadsvernieuwing. Als simpel raadslid zou je
dan ook denken dat men ten provinciehuize dus enthousiast achter de Leeuwarder plannen gaat staan.
Vooral ook, omdat zelfs in Achter de Hoven-Vegelin op dit moment de noodzaak tot afbraak op grote
schaal zich nog niet voordoet. Integendeel, als wij in staat worden gesteld er ook daar op tijd bij te
zijn, dan kan inderdaad de kwantitatieve woningvoorraad ongeveer gelijk blijven. De grote vraag is
echter al weer: Welke van de twee zal de strijd winnen? Dat afschuwelijke centralisme of de oprechte
wil om èn met argumenten èn met inzet van krachten en talenten in Leeuwarden de goede dingen tot
stand te brengen?
Nu ik zoeven de inspraak noemde, zou ik nog willen opmerken dat, naar de mening van de PvdA-
fractie, de planontwikkeling ook in de toekomst op de inspraakresultaten gebaseerd moet zijn. Dit al
weer, omdat het verlangen naar herstel en behoud daaruit zo duidelijk naar voren is gekomen. In
dit verband wil ik nog even teruggrijpen naar een discussie in de Commissie RO van enige weken ge
leden, waarin de wethouder onder andere vertelde dat het zeker mogelijk mag worden geacht om, na
dat de plannen zijn ingediend, nog wijzigingen in de uitvoering aan te brengen. Althans, wanneer
daarvoor goede argumenten worden aangevoerd, zonder dat de plannen als zodanig daardoor in gevaar
worden gebracht. Ik stel dit nog even met zoveel woorden, omdat het ons, onder andere wat de ver-
keersoplossingen betreft, niet onwaarschijnlijk lijkt dat het wel eens noodzakelijk zou kunnen zijn
dat hier en daar de plannen nog worden aangepast. Mede daarom is het van groot belang dat er voor
de verdere stadia van planontwikkeling, politieke beoordeling en inspraak meer tijd beschikbaar zal
zijn dan nu het geval is geweest. Onze fractie heeft er begrip voor dat in deze operatie tot nu toe
domweg te weinig tijd beschikbaar was. In de toekomst mag tijdgebrek echter niet de oorzaak zijn van
kwaliteitsverlies. Overigens zal het naar de mening van onze fractie voortaan een eerste vereiste zijn
dat de inspraak gestalte krijgt in de geest zoals onlangs namens onze fractie in de Commissie Een goede
raad is bepleit. Daarover hopen wij in de nabije toekomst een nota in de openbaarheid te brengen die
kan bijdragen aan de discussie over de nota's inzake het functioneren van project- en contactgroepen
en de inspraak stadsvernieuwing, die van gemeentewege zijn uitgebracht.
Ik wil nu nog een aantal opmerkingen en vragen kwijt, die betrekking hebben op bepaalde onder
delen van de raadsbrief. Ik begin dan op bladzijde 6, punt 2B, het parkeren. Met de daar genoemde
norm zijn wij het wel eens en in het algemeen ook wel met de manier waarop men zich de oplossing
van het parkeerprobleem heeft gedacht. Wij zitten echter een beetje met het feit dat voor het parke
ren moet worden betaald. In die zin zitten wij daar wat mee, omdat in bepaalde andere wijken dan
die welke nu aan de orde zijn parkeervoorzieningen zijn of nog worden aangelegd ten laste van de al
gemene middelen, die de gebruikers dus niets kosten. Hierdoor ontstaat een vorm van ongelijkheid,
waarmee onze fractie het wat moeilijk heeft. Ik zou u dan ook willen vragen of er eens kan worden na
gedacht over een regeling, waarin voor meerdere gebieden in de stad een gelijk beleid wordt gevoerd.
Op de bladzijden 8 en 9 worden opmerkingen gemaakt over wat ik nu maar even de welzijnsplan
ning noem. Wij onderschrijven uw mening omtrent de soms tegenstrijdige relatie tussen de planopzet
ingevolge de ISR en die in de rijksbijdrageregeling sociaal-culturele activiteiten. Het moet overigens
bij een signaleren blijven, want wij weten op dit moment evenmin hoe dit zou kunnen worden opgelost.
Wat betreft het Molenpad heeft onze fractie voorshands bezwaar tegen het realiseren van een twee
de school op het terrein van de oude Ambachtsschool, als dat ten koste zou moeten gaan van het open
baar groen. In dit verband wil ik nog graag eens herhalen wat college Ten Hoeve al eens heeft bepleit,
namelijk het onderzoeken van de mogelijkheid tot bouwen in verdiepingen, waardoor misschien flink
wat ruimte kan worden bespaard. Het zijn tenslotte nogal uitgestrektheden, die nieuwe scholen in on
ze buitenwijken
Wat Achter de Hoven-Vegelin betreft vragen wij ons af in hoeverre niet toch op den duur de Ca-
solith een ongunstige factor voor de milieu-omstandigheden kan betekenen. Ik ga daar nu niet verder
op in, maar de aandacht voor dit probleem moet in ieder geval blijven bestaan.
In Oldegalileën is men het niet eens over het aantal te bouwen woningen op de Gemeentewerf
Ons uitgangspunt hierover is, kort gezegd, dat de structuur van het bebouwingsplan ons belangrijker
lijkt dan het aantal woningen op zich. Overigens wil ik erop wijzen dat door de raad het plan van ei
sen voor de bebouwing van de Gemeentewerf al is vastgesteld.
Met wat u schrijft over de verdere toepassing van de ISR zijn wij het graag eens, vooral waar het
de binnenstad betreft. Uw mening dat bij voorbeeld Huizum-West en Huizum-Dorp door de gemeente
zelf moeten worden gefinancierd, heeft ook onze instemming. Met name wil ik nog onderstrepen dat,
waar de ISR van toepassing is, de andere subsidiemogelijkheden, zoals bij voorbeeld de 80%-regeling,
worden ingeperkt. In de wijken weet men dit en er is onrust en bezorgdheid over ontstaan. Het is, dach
ten wij, van belang dat hierover zoveel mogelijk duidelijkheid wordt geschapen. Bovendien zou ik wil
len aandringen op het snel indienen van de plannen om eventuele verdere bezuinigingen voor te zijn.
Het inwerkingstellen van de noodremprocedure door de minister van Financiën kan natuurlijk nog wel
meer financiële tegenvallers tot gevolg hebben dan nu is te voorzien.
Tot slot nog een paar vragen. De eerste betreft een aspect bij punt lOf. Het gemeentelijk woning-
bezit, dat onder de Interim-Saldoregeling valt, wordt administratief ondergebracht bij de DSOEen
gedeelte van dit bezit wordt verhuurd op bijzonder contract. De vraag is dan: Hoe zal het de bewoners
vergaan wanneer hun de huur moet worden opgezegd?
Mijn laatste punt: De uitvoering van alle noodzakelijke werkzaamheden zal vermoedelijk leiden
tot enerzijds het aantrekken van meer mankracht en anderzijds het uitbesteden van werk aan externe
bureaus. Wat zijn uw concrete gedachten hierover? In tweede instantie zal ik hier eventueel nog even
op ingaan
De hear Miedema: Ut namme fan myn fraksje soe ik graech inkele opmerkingen meitsje wol Ie oer
dit agendapunt. Oer de foorstellen hwat de Ynterim-Saldoregeling oanbilanget moat joun yn dizze ried
in bislissing falie. Ik soe graech de hear Buising folgje wol Ie hwannear't hy syn tank ütsprekt oan it
apparaet en oan it kolleezje. Men hat yn in koarte tiid kans sjoen om dizze foorstellen sa fier klear
to krijen dat dy yn de ried bihannele en yntsjinne wurde kinne. Dit hat in protte wurk west, to mear
om't it foar it amtlik apparaet in nije matearje wie. Ik wol my dan ek graech oanslute by de wurden
fan de hear Buising en hulde bringe oan dizze minsken.