20 De positie van de andere zakelijk gerechtigden. Wij hebben begrepen dat de onderhandelingen met de meesten van hen afgerond zijn. Daar, waar een en ander nog moet worden afgerond, moet mijns inziens wel centraal worden gesteld dat de gemeente toezicht houdt totdat het geheel is afgewikkeld. In ieder geval dient erop te worden gelet dat betrokkenen niet minder wordt geboden dan de rechten die zij nu reeds bezitten. Ik ben dan ook blij met de toezending van de erfpachtsvoorwaarden, die wij vandaag hebben gekregen. Daaruit blijkt al dat u ook op dat gebied ervoor hebt gezorgd dat de zake lijk gerechtigden echt niet minder krijgen. Ik kijk dan bij voorbeeld naar de erfpachtsvoorwaarden die een van de contractanten heeft ondertekend. Als ik dan zie wat de firma Brada deze contractant doet toekomen, dan lijkt mij dat deze meer krijgt dan in de huidige erfpachtsvoorwaarden staat. De toe gang is duidelijk geregeld. Centraal staat wel dat de gemeente bij de afronding van de overeenkom sten met de betrokkenen toezicht dient te houden. Dan zijn er nog de prijsbepaling en de verkoop. Daarbij moet naar onze mening rekening worden gehouden met de toekomstige positie van het slachthuis. Het is duidelijk een negatief punt dat het ge meentelijk slachthuis in een concurrerende positie komt te verkeren door de wijziging van artikel 26 van de Vleeskeuringswet. Mocht niet worden overgegaan tot verkoop, dan zullen wij een concurrentie positie moeten opbouwen, die grote investeringskosten met zich meebrengt. Op bladzijde 2 van de raadsbrief wordt daar reeds op ingegaan. Niettemin wil ik graag van u vernemen om welke bedragen het gaat als wij zelf nog een investering in het slachthuis moeten doen. Overigens ben ik van mening dat de lange weg die deze procedure heeft afgelegd, rechtvaardigt dat de besluitvorming nu niet meer wordt uitgesteld. De heer Van der Wal: Mijn fractie - hoewel die op het ogenblik maar uit één persoon bestaat - gaat in principe akkoord met de verkoop van het slachthuis voor de genoemde prijs. Een voorwaarde is wel dat er een goede regeling voor het gemeentepersoneel wordt gevonden en de bestaande rechten van derden - inclusief Vleesservice Friesland - worden gewaarborgd. Uit de ter inzage gelegde stukken heb ik begrepen dat de regeling voor het gemeentepersoneel in kannen en kruiken was. Toen ik van middag echter even op het slachthuis ben gaan kijken - het is niet de meest smakelijke plaats - kwam ik vrij toevallig in contact met een van de personeelsleden. Hij vroeg mij hoe het eigenlijk met hen kwam. Ik reageerde heel verbaasd met te zeggen dat ik uit de stukken begrepen had dat alles was ge regeld. (De Voorzitter: Was dat iemand van Brada?) Nee, het was een gemeenteambtenaar. Zijn vraag bracht mij nogal aan het twijfelen. Ik vraag daarom aan de wethouder of de positie van het huidige gemeentepersoneel naar volle tevredenheid - ook van de betrokkenen - is geregeld. Met betrekking tot de rechten van derden, inclusief Vleesservice Friesland, zijn door de vorige sprekers allerlei vragen gesteld. Ik wacht de beantwoording van die vragen door de wethouder eerst maar af. Evenals de heer Janssen vraag ook ik mij af welke middelen b. en w. na overdracht nog heb ben om eventueel sancties toe te passen voor een volledig waarborgen van de rechten - ook de gewoon terechten - die in en rond het slachthuis in de loop der tijd zijn ontstaan. Overigens vind ik het een vreemde zaak dat deze kwesties zo kort voor de raadsvergadering nog geregeld moesten worden. Af gelopen vrijdag zijn er bij voorbeeld nog gesprekken gevoerd tussen een vertegenwoordiger van het ge meentebestuur en advocaten. Ik vraag mij af hoe de Commissie voor het Markt-, Haven- en Slachthuis- bedrijf in deze kwestie heeft gefungeerd. Ik lees daar in de raadsbrief niets van. Deze commissie lijkt mij toch de eerst aangewezene om er bij de onderhandelingen op toe te zien dat over de rechten van onder meer het gemeentepersoneel geen twijfel meer bestaat. Ik kan helemaal niets in de raadsbrief terugvinden van het functioneren van de commissie in deze. Ik vind dat wel wat vreemd. Ik wil het verzoek van de heer Janssen om niet binnen een jaar maar binnen drie maanden de re gelingen afgerond te hebben, wel ondersteunen. Ik wacht met belangstelling het antwoord van de wet houder af. Mevrouw De Jong: Ook in de Commissie voor de Financiën is deze overdracht vrij uitvoerig aan de orde geweest. Een van de punten die daarbij naar voren kwam, was de positie van Vleesservice Friesland. Uit de woorden van de wethouder, tijdens die vergadering gesproken, meen ik te hebben begrepen dat er in feite niets verandert aan de uitoefening van het bedrijf van Vleesservice Friesland. De heer Van Ruiten blijft de grond van de gemeente pachten. De gemeente heeft uiteraard de rechten vastgesteld. Alles is met waarborgen omringd. Daar ben ik ook van uitgegaan. Ik ben er ook van uit gegaan dat voor alle andere betrokkenen deze garantstelling geldt. Daarom kan ik wel met deze over dracht instemmen. Ik ben wel geschrokken van de opmerking van de heer Van der Wal over de positie van het gemeentepersoneel. Ik wil mij bij zijn vraag aansluiten. (De Voorzitter: Wacht u het antwoord van de wethouder maar af.) 21 De heer Eijgelaar (weth.): De heren Janssen en Sterk hebben al een overzicht gegeven van het hoe en waarom van deze overdracht. Overigens stond al duidelijk in onze raadsbrief vermeld op grond waarvan wij tot dit voorstel zijn gekomen. Ik heb met waardering Kennis genomen van de waardering van de heer Bijkersma. De heer Janssen heeft enkele vragen gesteld over deze overdracht. Hij heeft onder andere opge merkt dat Vleesservice Friesland in strijd met de erfpachtsvoorwaarden bepaalde activiteiten op het terrein van het slachthuis verricht. Hij vraagt dan waarom niet eerder is ingegrepen. Pas door de brief van de heer Van Ruiten heb ik vernomen dat er andere activiteiten dan volgens de erfpachrsbepalingen was toegestaan werden gepleegd. Misschien hebben anderen het wei geweten, maar ik niet. Dat is dan ook de reden dat er niet eerder aandacht aan deze zaak is geschonKen. De heer Van Ruiten heeft ons hierop gewezen. (De heer Ten Hoeve: Waarvoor dank.) De heer Janssen heeft verder gevraagd of het niet mogelijk is om de termijn van één jaar, waar binnen een overeenkomst tussen gebruikers van het terrein en toekomstige eigenaar tot stand moet zijn gekomen, in te korten tot bij voorbeeld drie maanden. Ik kan het niet met zekerheid zeggen, maar ik denk wel dat dit lukt. Ik zeg dit op gevaar af dat dit in de tijd wat moeilijkheden gaat opleveren, om dat bepaalde mensen daarvoor weer de nodige tijd moeten vrijmaken. Niettemin denk ik deze toezeg ging wel te kunnen doen. Vervolgens heeft de heer Janssen enkele vragen gesteld over het bezwaar van de heer Molendijk. Aanvankelijk had de heer Molendijk geen bezwaar, maar nu dus wel. Hij zegt namelijk dat zijn ei gendom zonder één cent vergoeding naar Brada's Vleeschbedrijf BV overgaat. Wat is het geval? De firma Molendijk heeft op het terrein van het slachthuis een perceel grond gehuurd. Misschien zeg ik het niet goed: een vorige gebruiker van het terrein heeft er een perceel grond gehuurd. Ik meen dat het de firma Jellema was. Ik spreek nu over omstreeks 1930. Deze firma heeft op dit perceeisgedeelte een bedrijfsgebouw geplaatst, dat later is overgenomen - ongeveer 1939 - door de firma Molendijk. Het betrof een huurovereenkomst die voor een aantal jaren gold. De mensen, die een opstal op die ge huurde grond plaatsten, was het bekend dat na verloop van tijd en zeker na afloop van de periode waar voor de huurovereenkomst gold deze opstal zou moeten worden verwijderd. Het ging niet om recht van opstal dat daar was gevestigd, maar om het plaatsen van opstal op een gehuurd stukje grond. Daarmee verviel de eigendom al op het moment van plaatsing aan de eigenaar van de grond. Dit was de firma Molendijk ook bekend. Toen een paar jaar geleden bleek dat de firma Molendijk dit pand niet meer hoefde te gebruiken, is tegen deze firma gezegd dat de huurovereenkomst niet zou worden ver lengd, mede omdat ten gevolge van de uitbreiding van het slachthuis dit terreingedeelte voor andere activiteiten van het slachthuis nodig was. De activiteiten, die aanvankelijk in het betreffende pand werden verricht, werden ook niet meer toegestaan. Ik heb hierover ook een gesprek gehad met de fir ma Molendijk. Hij vertelde mij toen dat hij op het gedeelte van het slachthuisterrein, dat hij ook in erfpacht heeft, niet eerder vervangende nieuwbouw zou plegen aan wanneer hij wist wat de toekom stige bestemming van het slachthuis werd. Dat de heer Molendijk het aepouw niet meer voor zijn ei gen activiteiten nodig had, moge blijken uit het feit dat zijn buurman, de firma Van Buren, mij heeft, meegedeeld de opstal van de heer Molendijk te hebben gekocht. Dit kon niet, wanr her gebouw stond op gemeentegrond en was dus eigendom van de gemeente en niet van ae firma Molendijk. Als gemeen te hadden wij dit stukje grond echter wel nodig voor uitbreiding van bepaalde activiteiten op het slachthuisterrein. Daarom werd de huurovereenkomst niet verlengd. De mogelijkheden voor uitbrei ding van activiteiten zijn op dit moment ongewijzigd gebleven. De heer Janssen heeft ook nog gevraagd om een dwangsom aan de termijn van drie maanden te verbinden. Ik weet niet of dit mogelijk is, maar ik wil het wei nagaan. Het iijkt mij echter niet no dig, omdat ik er eigenlijk van overtuigd ben dat wij een en ander binnen drie maanden rona hebben. De heer Van der Wal vraagt in dit verband welke middelen b. en w. hebben om de regeling af te dwin gen. Ik denk dat het de heer Janssen daar ook om begonnen was, toen hij* een termijn van drie maanden voorstelde. Een van de verkoopvoorwaarden is dat er binnen een jaar en zo u wilr binnen drie maanden een overeenkomst moet zijn. (De heer Geerts: Wat is dan de sanctie fAls dit niet gebeurt, dan kunnen wij twee dingen doen. Wij zullen vorderen dat deze voorwaarde wordt nagekomen dan wel dat tot ont binding van deze overeenkomst wordt overgegaan. Deze mogelijkheid om ons rechtens van naieving van deze voorwaarde te verzekeren lijkt mij afdoende. (De heer Knol: wat verstaat u daaronder? Wordt het slachthuis dan weer door de gemeente teruggekocht?) (De Voorzitter: Als ik even mag interrumperen. Naleving van de voorwaarde kan aileen maar civielrechtelijk worden afgedwongen, cr komt een overeenkomst, waar zowel wij als de heer Brada een handtekening onder zetten omdat anders de over eenkomst niet doorgaat. Wij gaan ervan uit dat Brada, evenals wij, zijn handtekenina zet. Ais deze overeenkomst door een van beide partijen niet wordt nagekomen, dan wordt dit civielrechteli|< afge dwongen; het wordt dus een rechtszaak.) (De heer Knol: Het is dan wei gemakkelijk als er een sanctie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 11