29
veronderstellingen enz. Wij zullen nooit een volledige zekerheid krijgen. Wij zullen bij de opzet
van dit project zeker met bepaalde aannames moeten blijven werken, maar ik ben het met de heer
Miedema eens dat dit tot het minimum zal moeten worden beperkt. Energiebesparing moet voorop
staan. Als de raad ons vanavond machtigt om deze verdere studie te verrichten, dan ga ik ervan uit
dat de raad, wanneer straks een en ander haalbaar blijkt te zijn, daarmee akkoord gaat.
De heer Van den Eist heeft nog een aantal adviezen gegeven. Hij zei dat de prijs van de warmte
wel tot uitdrukking kan worden gebracht, omdat men per slot van rekening daarvoor een zekere inves
tering heeft gedaan in de vuilverbrandingsinstallatie. Daar zal wat voor berekend moeten worden. De
heer Van den Eist noemde de organisatievorm. Hij heeft ook gewezen op de garantie van de vuiltoe-
voer. Natuurlijk moet die garantie er zijn, want anders kan het project geen doorgang vinden, maar
het zou wel kunnen starten voordat in voldoende mate in de vuiltoevoer is voorzien. Ook de erva
ringen van de consumenten noemde hij nog. Dit zijn allemaal dingen die beslist in de nadere uitwer
king van een en ander aan de orde zullen komen. Er is goede nota van genomen en wij zullen probe
ren daarop te zijner tijd een bevredigend antwoord te geven. Dit komt zeker in de Commissie voor
het Energiebedrijf en dus voor de energiebesparing aan de orde.
De heer Miedema heeft nog de openbare verlichting genoemd en gezegd dat wij als gemeente het
goede voorbeeld moeten geven, al gaat het dan niet om een erg grote besparing. Een psychologisch
effect heeft het zeker wel, zo zegt hij. Op dit moment wordt er door ons energiebedrijf een plan ge
maakt om tot invoering van de zogenaamde energiebesparende Son-verlichting te komen. In dat kader
wordt het hele verlichtingsplan, zoals dat hier in deze gemeente bestaat, nader bekeken. Niet alleen
zal worden bekeken of er een andere energiebesparende verlichting kan worden toegepast, maar ook
zal worden bekeken of een en ander nog moet op de wijze zoals het tot nu toe gebeurt of dat het wel
licht in meer beperkte mate dan nu het geval is kan gebeuren.
De heren Miedema en Van den Eist hebben op spoed aangedrongen en ik verzeker u dat zal wor
den getracht om op zo kort mogelijke termijn - dat is echter een rekbaar begrip, geef ik toe - hierop
terug te komen, om niet, zoals de vorige keer is gebeurd, onder een te grote druk een beslissing te
moeten nemen. Wij proberen dan ook om in ieder geval dit jaar en als het kan vóór de zomervakan
tie de zaak af te ronden. Dit jaar nog kan het punt dan opnieuw in de raad aan de orde worden ge
steld.
Hiermee heb ik ook antwoord gegeven op de vragen van de heer Bijkersma. Uiteraard zal aan
dacht worden geschonken aan de geluidshinder van de installatie die op olie zal worden gestookt. De
hinder zal niet groot zijn. Dat deze installatie op olie kan worden gestookt, is mogelijk, omdat op
dit moment nog een plaats kan worden gevonden die geen hinder veroorzaakt. In de wijken, waar de
andere opwarm-ketels moeten komen, is dit waarschijnlijk moeilijker.
De heer Van der Wal heeft opnieuw zijn teleurstelling uitgesproken over het niet doorgaan van
het vorige project. Hij heeft gezegd dat de kans groot is dat het ook nu weer niet haalbaar is. Die
kans zit er inderdaad in, het is niet alleen een kwestie van tijd, maar ook een kwestie van hoe men
er tegenaan kijkt. Op zich is dit een heel interessante zaak. Het moet echter nog worden bewezen
of stadsverwarming in de toekomst inderdaad tot een grotere besparing aanleiding geeft. Dat is in het
algemeen waar: met het vorige project was dit ook het geval, maar met dit project ligt het waarschijn
lijk aanmerkelijk gunstiger, omdat men nu energie gebruikt die anders volledig verloren gaat. In de
vorige conceptie moest energie eerst worden opgewekt om die vervolgens efficiënter te benutten.
Mevrouw De Jong heeft haar verontrusting uitgesproken, mede naar aanleiding van berichten over
de verontreiniging door de vuilverbranding. Ik kan u zeggen dat hieraan met betrekking tot de Leeuwar
der vuilverbrandingsinstallatie met name door TNO zeer nauwkeurig aandacht wordt geschonken. Er
worden regelmatig proeven genomen met de verbrandingsgassen die uit de schoorsteen komen. Tot nu
toe is wat deze installatie betreft de ontwikkeling zodanig dat er geen aanleiding tot enige veront
rusting hoeft te zijn. Of dit bij een toename van het te verbranden vuil van 50.000 ton tot 120.000
ton net zo zal zijn, zal zeker in de beschouwingen worden meegenomen. Als zal blijken dat dit in
derdaad tot problemen en onaanvaardbare verontreiniging aanleiding geeft, dan zal dat zeker worden
gezegd. U kunt ervan op aan dat dit punt de grootst mogelijke aandacht krijgt. Nogmaals, op dit
moment is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat dit een reden kan zijn waarom stads
verwarming niet door kan gaan.
De andere vraagpunten zijn uiteraard genoteerd. Voor zover mogelijk heb ik er iets van gezegd.
Soms heb ik er geen antwoord op gegeven; dat kan ik ook niet, omdat dit deel uitmaakt van een na
dere studie. Wij komen er echter zeker op terug.
De heer Van den Eist: Nog één opmerking. Er wordt alsmaar gesproken over de samenhang van het
tempo van de woningbouw met de capaciteit van de vuilverbrandingseenheid. Ik heb dat zelf ook ge-
aan. Het gaat mij dan om de capaciteit die wat het vuil betreft wordt aangeboden. Ik denk dat een
ndere variant ook nog de moeite van het doorrekenen waard is, namelijk de variant die uitgaat van
isen geringer aantal aan te sluiten woningen en een geringere capaciteit van de vuilverbrandingseen-
leid die wordt benut. De laatste zou men eventueel nog als buffer kunnen laten functioneren voor
Je afname in periodes dat wij met overcapaciteit van warmte zitten. Het is niet per se zo dat, naar-
nate het aantal aan te sluiten woningen nu maar groter wordt in verhouding tot de tamelijk vastlig
gende capaciteit van de vuilverbrandingseenheid, het project sneller rendabel wordt. Men moet ook
de andere richting uitkijken.
De hear Miedema: Ik soe it op priis stelle as de wethalder noch bisiket om op ien punt neijer yn
to gean. Hy stelt nammentiik dat men mei faesje wurkje sil en dat men probearje sil om foar de fakan-
sje mei neijere gegevens by de ried to kommen. It punt, dêr't alles mei stiet of fait, is in foldwaen-
de oanfier fan smoargens. Yn it riedsbrief wurdt sein dat der pas medio 1981 sekerheit oer komme kin.
Men kin slim forwachtsje dat Ljouwert miljoenen ynvestearret, sunder iennige sekerheit, sunder in ta-
sizzing swart op wyt fan al de gemeenten dy't dy smoargens leverje moatte. Ik freegje my dan of hwat
men üs medio 1981 oanbiede kin as dit eksakte gegeven bikend wurdt. Der woe ik graech dat de wet-
lalder op yngie.
Yn earste ynstansje haw ik frege oft de wethalder RO eat oer it tiidskema fan Camminghabuorren-
sód meidiele kin. Hwannear moatte de earste terreinen birikber wêze en hwannear wurde de wennin
gen boud en oplevere? Wy hawwe dan even in yndikaesje.
De heer Eijgelaar (weth.): De heer Van den Eist zegt dat ook bekeken moet worden of niet met
een kleiner aantal woningen en een kleinere capaciteit van de vuilverbrandingsinstallatie tot een be
hoorlijke exploitatie kan worden gekomen. Willen wij de vuilverbrandingsinstallatie geschikt maken
voor stadsverwarming, dan is het nodig dat er een derde unit wordt gebouwd. Men kan zich dan be
perken tot die ene unit en de voorgaande twee niet bouwen. Wij zullen het bekijken, maar ik denk
dat de exploitatie hierdoor beslist in ongunstige zin wordt beïnvloed. De heer Van den Eist zegt dat
men dan een groter deel aan de industrie kan afstaan. Dat is inderdaad waar, het is alleen wel zo dat
uit de onderhandelingen nu nog moet blijken in hoeverre deze industrie bereid en in staat is om althans
het surplus aan warmte af te nemen. Dit maakt deel uit van de komende studie. Hoewel het KEMA-
rapport uitgaat van ongeveer 3.700 woningen, is nu al bekend dat wij ervan uit dienen te gaan dat
dat aantal woningen niet wordt gehaald. In die nadere analyse zal dit aspect kunnen worden meege
nomen en hetzelfde kan gelden voor de investering in de vuilverbrandingsinstallatie.
De heer Miedema zegt dat er medio 1981 voldoende zekerheid moet zijn over een eventueel vol
doend aanbod van vuil. Hoe kunnen wij in 1980 dan al een beslissing nemen, vraagt hij zich af. Op
dit moment is door de provincie in het kader van de Wet op de afvalstoffen een rapport opgemaakt.
Daarin wordt nader uitgewerkt dat de provincie ons garantie moet geven ten aanzien van de vraag
of het een haalbare zaak zal zijn. Wij zullen in contact met de provincie proberen hierin duidelijk
heid te verkrijgen. Wij zullen dit dan bij de beschouwing betrekken. Het is natuurlijk zo dat dit he
le project staat of valt met voldoende vuilaanvoer. Weliswaar zijn ook de financiën belangrijk, maar
een voldoende aanvoer van vuil is zeker een van de belangrijkste onderdelen. Hierover is echter al
contact geweest met de gedeputeerde die in deze verantwoordelijk is. Ik verzeker u dat wij ook wat
dat punt betreft de grootst mogelijke zekerheid zullen trachten te krijgen. Ik kan eigenlijk niets an
ders zeggen dan dat wij hierop zo spoedig mogelijk terugkomen. Een en ander kan wel vóór de zomer
vakantie in de commissie aan de orde komen. Kan het op dat moment echter niet in de raad ter discus
sie worden gesteld, dan hopen wij zo spoedig mogelijk na de vakantie ermee in de raad te komen. Wij
zullen dit doen in overleg met de provincie, met EZ en met de Neom, die hier wat het financiële as
pect betreft bij is betrokken. De vorm, waarin het zal worden gegoten, zal ook een belangrijk onder
deel moeten uitmaken van de gesprekken. Nadat het in de commissie is geweest, komt een en ander
hier zeker terug.
De heer Rijpma (weth.)Als wij absolute zekerheid willen hebben over de vraag of het bouwpro
gramma niet wordt vertraagd, zal in september aan de dienst opdracht moeten worden gegeven om er
rekening mee te houden dat de voorzieningen moeten worden aangebracht. Het gaat niet om de datum
waarop de eerste paal de grond in gaat, het gaat om het moment waarop de planontwikkeling start. Bij
de vorige discussie waren al straten aangelegd en in ieder geval in bestek gereed en toen is heel dui
delijk gebleken dat men, als men rekening had gehouden met het buizenstelsel dat voor stadsverwar
ming nodig is, het anders gedaan zou hebben. Er was op dat ogenblik namelijk nauwelijks en op som
mige plaatsen helemaal geen ruimte om dit buizennet nog te leggen. Particuliere tuinen moesten