In de raadsbrief wordt gesteld dat bij het opstellen van het globale bestemmingsplan niet is uitge
gaan van vestigingen als die van het PEB in Camminghaburen-Zuid, maar ook dat het college een derge
lijke vestiging niet strijdig vindt met de voorschriften, in die zin dat die zich er niet tegen verzetten.
Voorschriften zijn een vertaling van ideeën die omtrent de invulling van bepaalde gebieden leven.
Naar de letter van het bestemmingsplan kan het PEB daar nu niet bouwen, omdat de goothoogten voor
het grootste deel van dit gebied zijn vastgelegd op 7i meter en voor 10% van de bebouwing op 10 me
ter. Het college stelt daarom ook een wijziging van de voorschriften voor.
Welke ideeën waren er dan omtrent dit gebied? Dit is natuurlijk veel belangrijker dan de voor
schriften. Voorschriften kan men gemakkelijk wijzigen, over ideeën heeft men waarschijnlijk veel lan
ger nagedacht. Het achterliggende idee was althans bij ons kleinschalige bebouwing ten dienste van
de wijk. Dat niet alleen wij daar zo over dachten, wil ik u graag even laten horen. De heer Geerts
wijdt hieraan op 20 april 1976 - het is dus al aardig lange tijd geleden dat wij over de modeliennota
Camminghaburen spraken - maar een paar zinnen, juist omdat zijn visie aansloot bij de visie van b. en v
Hij zegt dan volgens de notulen van die vergadering: "Wij achten het zinvol dat u in het plan, ook in
verband met de integratie van werken en wonen, gebieden voor kleinschalige werkgelegenheid hebt
opgenomen en wij kunnen ons vinden in de door u daarvoor aangegeven gebieden." Wethouder Rijpma
antwoordt daarop: "Sommigen hebben gezegd akkoord te gaan met het aanleggen van een terreintje
voor bedrijven. Ik dacht dat dit ook wel zinvol was. Als wij naar de verschillende bestemmingsplan
nen kijken, dan zien wij dat bij voorbeeld garages zich zo maar ergens vestigen, midden in een wijk.
Op zichzelf is dat voor hen niet ongunstig, maar aan de andere kant blijkt telkens weer dat garagebe
drijven meer ruimte in beslag nemen dan van tevoren bekend is. Als je een bepaald gebied hebt dat
aan de rand van een plan is gesitueerd, dan zou je dit soort bedrijven en ook andere geschikt kunnen
opvangen. Dit betekent dat ik het plezierig zou vinden dat de raad zou zeggen: Goed, houd in ieder
geval rekening met een terrein of met enkele terreinen aan de rand van het plan die voor zulke bedrij
ven, die wel in de wijk horen maar er eigenlijk niet binnen geplaatst kunnen worden, bestemd zijn."
Dat was dus het uitgangspunt dat toen in de raad gold en waarmee wij het eens waren.
Onze bezwaren tegen de nu voorgestelde bebouwing zal ik omschrijven. Uit de van de maquette
gemaakte dia's bleek ons dat het hele gebied omringd wordt door water. Het is een afgesloten terrein,
niet toegankelijk voor de buurt. Een grondoppervlakte van plm. 1.000 m2 mag 19 meter hoog worden
bebouwd en een grondoppervlakte van 2.000 m2 mag 12 meter hoog worden bebouwd en de rest 8 me
ter hoog. Ons staat in die randgebieden van het plan iets voor ogen dat interessant is voor de buurt:
het moet dienstverlenend zijn, er moet wat te beleven zijn, er moet wat te zien zijn, men moet er
doorheen kunnen lopen, kortom, een gebied met een openbaar karakter. Aan dit soort terreinen is in
Leeuwarden veel behoefte, ledereen zal zich de vervelende en langdurige discussies herinneren naar
aanleiding van de kantorennota en van Huizum-Bornia, waarbij de wethouder ons steeds heeft voor
gehouden dat de ruimte voor kleine bedrijven en kantoren uiterst krap was en dat alle kleine stukjes
in de wijken al waren volgebouwd. Kortom, men verdrong zich bij de wethouder op de stoep.
Het soort terrein, waarover wij vandaag een discussie voeren, kan onzes inziens dienen om in die
behoefte te voorzien. Wij hebben dan ook naar ons oordeel terecht in de bestemmingsplannen Trans
vaal- en Vogelwijk zodanige regels opgesteld dat uitbreiding van kantoren in woonstraten wordt tegen
gegaan. Wat voor ons onbegrijpelijk is, is dat b. en w. al op 23 maart 1979 aan de directie van het
PEB schrijven dat het college in principe akkoord gaat en de DSO al heeft gemachtigd de nodige plan
voorbereidingen te treffen. Die brief lag oorspronkelijk niet ter inzage. Ik heb hem opgevist en ik heb
gevraagd of hij ter inzage kon worden gelegd. Dat is gebeurd. In wezen was er dus al een besluit door
b. en w. genomen. En dan de leden van de Commissie RO maar in besloten zittingen adviseren aan het
college!
Wat had dan volgens ons met het verzoek om bouwgrond van het PEB moeten gebeuren? Het PEB
had voorkeur voor Camminghaburen, maar had ook Hemrik en Wijlaarderburen op het lijstje. In het
in voorbereiding zijnde plan Hemrik zijn terreinen voor kantoren gepland langs de spoorlijn in de buurt
van het geplande NS-station. Daar zouden wij geen bezwaar hebben tegen een grootschalige vestiging
op een afgesloten terrein. Om het gebied daar vol te laten lopen, is een grote vestiging nodig, juist
omdat wij uit de praktijk weten dat andere vestigingen om deze grote vestiging heen ontstaan; zo werkt
dat. Zo'n beleid zou ook de halte van de NS eerder binnen bereik brengen. Echte industrie - fabrie
ken dus - moet naar onze mening een plaats krijgen op het gebied aansluitend op het westelijk in
dustrieterrein. Dat is ook de reden geweest waarom wij bij de gemeentelijke herindeling aangedrongen
hebben op een grenswijziging met Menaldumadeel
Ik wil nog even ingaan op de brief die wij van het personeel van het PEB hebben gekregen. Het
personeel heeft zich via een enquête uitgesproken voor vestiging in Camminghaburen. Er zijn eisen ge
formuleerd en volgens de commissie huisvesting voldoet alleen Camminghaburen daaraan. Ik ben het
daar niet mee eens. De bereikbaarheid - een van de op papier gezette eisen - van de Hemrik is eer
der beter dan slechter. De Hemrik is bereikbaar via de zuidelijke ontsluitingsweg van Camminghabu
ren, via de oosttangent dus. De Hemrik is ook bereikbaar via de ontsluiting over de Greuns; gemak
kelijk voor mensen die ten zuiden van Leeuwarden en in het Aldlan wonen. In beide gevallen - Hem
rik en Camminghaburen - wordt op eigen terrein een brede beplanting aangebracht, waarachter zowel
in Camminghaburen als in Hemrik een soort eigen klimaat zal ontstaan. Weinig visuele relatie rpet de
omgeving dus. Vanaf de hoger gelegen verdiepingen is het uitzicht hetzelfde: een woonbuurt, een indus
trieterrein en sportvelden en hopelijk een NS-station. Er komt een tunnel onder de spoorbaan door, zo
dat de winkels, de banken en het park hoogstens een 100 of 150 meter verder verwijderd zijn. Voor wat
het openbaar vervoer betreft, zijn de mogelijkheden voor beide plannen identiek. Ik denk dan ook dat
zo'n keuze van het personeel meer gevoelsmatig is bepaald. Industrieterrein roept beelden op als Pernis,
maar daarvan is hier geen sprake. Voor wie er is gaan kijken: de Hemrik ziet er op het ogenblik onaantrek
kelijk uit, dat geef ik onmiddellijk toe. Het is een rommelig geheel De heer Miedema heeft bij de
begrotingszitting dit probleem aangekaart en hij pleit voor een snelle beplanting en een selectief
vestigingsbeleid op de Hemrik. In de Commissie RO ismeegedeeld dat dit in studie is.
Dan wil ik nog even ingaan op de prijs van de grond: 125,per m2. Ik heb begrepen dat de
leden van de Commissie voor het Grondbedrijf unaniem van mening zijn dat deze prijs moet worden
opgetrokken naar 150,per m2. Ik wacht wat dit betreft dan ook het verloop van de verdere dis
cussie af.
De heer Bijkersma: In het raadsvoorstel kan ik twee kernen onderscheiden. De eerste kern is de be
slissing die wij moeten nemen over het al dan niet toestaan dat er een vestiging van het PEB in Cam
minghaburen komt. De tweede beslissing die wij moeten nemen, gaat over de prijs die wij ervoor wil
len hebben.
Mevrouw Brandenburg heeft gezegd dat een bestemmingsplan een opsomming van voorschriften is,
die weer een vertaling van ideeën zijn. Zij zegt dat men voorschriften wel kan wijzigen, maar idee-
en niet. Ik ben niet zo dogmatisch als mevrouw Brandenburg dat ik ideeën altijd door zou willen trek
ken (Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Ik moet even interrumperen, want anders gaan wij op dit
chapiter door. Ik heb gezegd dat men voorschriften gemakkelijk kan wijzigen, maar dat men over idee-
en langer heeft nagedacht.) U onderbreekt mij nu, maar ik heb gezegd dat u uw ideeën niet zo ge
makkelijk wijzigde, ik ben het daar niet mee eens. Ik vind dat ideeën niet een dogmatisch karakter
moeten hebben, maar ook wervend moeten kunnen zijn; misschien is het dat wel voor de gemeente
Leeuwarden. Maar terzake. (Gelach)
Het bestemmingsplan ligt er en in dit bestemmingsplan zijn vastgelegd richtlijnen voor de bouwers,
rechten voor de bewoners en een vertaling van ideeën, zoals mevrouw Brandenburg zegt. Een bestem
mingsplan moet ook een zekerheid voor de burgers geven. Terecht heeft het college zijn beslissing uit
voerig onderbouwd. Het college is met een nota gekomen, waarin het alle voor's en tegen's van een
vestiging van het PEB in Camminghaburen heeft bekeken. Wij kunnen een en ander toetsen aan het
bestemmingsplan. Wordt de regels, zoals die in het bestemmingsplan vastgelegd zijn, geen geweld
aangedaan? Nu, het college is met een nota gekomen en heeft al deze aspecten bekeken. Dat maakt
het voor ons toch wel duidelijk dat een vestiging van het PEB in Camminghaburen zich wel verstaat
met het bestemmingsplan. Een en ander is uitvoerig besproken en wij kunnen ons best in deze conclu
sie vinden.
De tweede kern is de prijs. Mevrouw Brandenburg heeft al iets gezegd over de unanieme mening
van de Commissie voor het Grondbedrijf. Ik wil daar toch iets dieper op ingaan. In eerste instantie
hebben wij in de Commissie voor het Grondbedrijf gezegd dat een prijs van 125,per m2, gerela
teerd aan de zetting van de directeur van het Grondbedrijf dienaangaande en gezien tegen het licht
van de prijs van grond in Huizum-Sixma, ons als realistisch en echt niet te laag voorkomt. De discus
sie in de commissievergadering zette zich voort en op een gegeven ogenblik werd in tweede en mis
schien wel derde instantie naar voren gebracht dat men eigenlijk voor 25,per m2 meer - door
sommigen zouden de principes dan overboord worden gezet - wel wilde toestaan dat die vestiging er
kwam. De vertegenwoordiger van het CDA in de commissie besloot toen daarin mee te gaan. Op dat
ogenblik moest ik een beslissing nemen. Ik dacht: als ik nu tegen blijf stemmen en de zaak valt tussen
wal en schip, dan zou het weieens kunnen gebeuren dat het voorstel in zijn totaliteit niet doorgaat.
Ik heb toen ook duidelijk in de vergadering gezegd dat ik op politieke gronden, om het evenwicht
hierin te bewaren, mijn mening wel wilde herzien. Ik deed dit om de eenheid te bewaren en om de
vestiging van het PEB in Camminghaburen niet te blokkeren. Ik heb dit later ook nog weer uitgelegd.
Zo is het dus gegaan. Wat blijkt nu? Plotseling blijkt dat de eenheid van het CDA toch niet zo groot
is als in de commissievergadering verondersteld werd, althans door mij. U kunt het mij en mijn fractie-