12
hand daarvan verwachtten b. en w. dat er een inhoudelijke discussie zou plaatsvinden over de vraag
of dit bedrijf er wel een plek zou kunnen vinden of dat dit naar het oordeel van de raad een onmoge
lijkheid zou worden. Het college is unaniem van mening dat deze vestiging op die plaats met de rand
voorwaarden, zoals die in de stukken voorkomen, verantwoord is.
Een ander discussiepunt is nog de prijs. Er is, dat moet ik wel formeel stellen, noch aan GS noch
aan de directie van het PEB op dit moment een offerte gedaan. Er is aan het bedrijf, aan GS, monde
ling meegedeeld dat b. en w. aan de raad zullen voorstellen om voor deze terreinen een grondprijs
te vragen van gemiddeld 125,—— per m2. (De heer Van der Wal: Wanneer is die mondelinge toezeg
ging gedaan?) Deze toezegging is gedaan voordat de tweede keer in de Commissie voor het Grond
bedrijf is gediscussieerd. Die prijs is als richtprijs al in een vrij vroeg stadium genoemd, maar met geen
andere intentie dan om GS een indicatie te geven van de vraag in welke orde van grootte zij moes
ten denken bij hun berekeningen. Welnu, in de Commissie voor het Grondbedrijf zijn twee discussies
geweest. De laatste discussie heeft plaatsgevonden aan de hand van de nota, die is uitgegaan van
bruto vloeroppervlakken en van de mogelijkheden in de totale bouwcapaciteit van het terrein wat de
kostprijs betreft. Ik moet zeggen dat het een zeer nuchtere en zakelijke beschouwing was. De kost
prijs is niet gebaseerd op een exacte kostencalculatie van het betreffende gebied. In de calculatie
van heel Camminghaburen wordt een gemiddelde grondprijs genoemd voor de terreinen die onder be-
drijfsbestemming maar ook onder bestemming tot centrumgebied vallen. Het is een gemiddelde prijs
die naar een aantal factoren kan worden gedifferentieerd, waarbij ook de bebouwing en de kosten,
die nog extra aan het gebied ten laste moeten worden gelegd, factoren zijn. Bij een terrein met klei
ne vestigingen moet een intensiever stratenplan worden aangelegd dan bij dit terrein het geval is.
Hier is een terrein van 4? ha aan de orde, waarop het PEB zelf alle voorzieningen treft. Dit bete
kent dat wij ervan zijn uitgegaan dat deze prijsstelling, ook al mocht de bebouwing boven het ge
middelde uitgaan, op zich niet ontoereikend behoefde te zijn voor een differentiatie zoals die ver
der in het gebied zou moeten plaatsvinden. Als men andere factoren in rekening brengt dan op elk
moment voorzienbare kosten, dan komen er elementen in het geding die een afweging zijn van wel
zakelijke argumenten maar tegelijk ook argumenten die aan andere factoren gerelateerd zijn dan uit
sluitend de kostprijs van het gebied. Op basis van een aantal argumenten, die door de commissie zeer
zakelijk beredeneerd zijn, is men gekomen tot een advies aan b. en w. om van die 125,die
als indicatie aan GS is genoemd, af te wijken en te gaan naar een prijs van 150,per m2. De
raad kent de overwegingen, in de fracties zal ook over nog gedifferentieerder zaken zijn gediscus
sieerd dan ik hier op dit moment in grote lijnen aan de orde stel. Het lijkt mij dat de raad ter zake
zijn besl issing zal kunnen nemen. Ik dacht niet dat er factoren waren waardoor die verantwoordelijk
heid te moeilijk zou zijn.
Nog één ding. Overleg met de Commissie voor het Grondbedrijf, voordat een en ander in de
Commissie voor de Ruimtelijke Ordening aan de orde is geweest. In het algemeen wordt dit niet juist
geacht en ik dacht dat het ook in dit geval niet had gemoeten, want op dat moment waren de relevan
te factoren ten opzichte van de randvoorwaarden en richtlijnen nog niet bekend. Vandaar dus dat heel
bewust is gekozen voor raadplegen van de Commissie voor het Grondbedrijf nadat de Commissie voor
de Ruimtelijke Ordening de randvoorwaarden had kunnen zien. Het is alleen een discussie in twee
termijnen geworden. Dit is een onvoorzienbare factor, die werd veroorzaakt door de grote deskundig
heid van de commissie die meer gegevens op tafel wilde hebben dan bij de eerste discussie aanwezig
waren
Ik heb niet alles beantwoord, maar toch wel de meest relevante punten.
De Voorzitter: Het lijkt mij dat wij de tweede instantie nog wel voor de koffiepauze af kunnen
handelen
Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Ik wil nog even op de kwestie van grootschaligheid of klein
schaligheid ingaan. Ik wil erop wijzen dat in de voorschriften van het bestaande plan staat dat de
bouwhoogte voor deze gebieden meter bedraagt. U wilt mij toch niet wijs maken dat u dan bent
uitgegaan van grootschaligheid? Dat klopt dus al niet. Ik vind bovendien dat u zich niet in honderd
bochten hoeft te wringen om aan te tonen dat wij wel grootschaligheid hebben bedoeld, want dat
hebben wij niet bedoeld. U mag best voorstellen om dat nu wel te doen. De raad moet er dan maar
op reageren: wil de raad dit wel of niet? (De Voorzitter: Dat doet het college ook.) Natuurlijk, maar
ik zeg nu aan de wethouder dat hij niet zoveel woorden hoeft te gebruiken om aan te tonen dat hij
in het begin al op het goede spoor zat, want dat was niet zo.
Dan heb ik begrepen dat er wat de prijs betreft geen officiële offerte is gedaan. Wij kunnen die
prijs dus gerust veranderen. (De Voorzitter: Daarover mag geen misverstand ontstaan, dat kan de raad
13
altijd doen. Alles wat wij aanbieden, is altijd onder voorbehoud van goedkeuring door de raad aan
geboden. Op zich kan hierover formeel nooit een probleem ontstaan.) Maar voor u is er dus zelfs niet
gezichtsverlies bij aan de orde? (De Voorzitter: Dit is van de zijde van het college ook niet in het ge
ding gebracht; dit voor de goede orde. Als u die opmerking maakt, dan wil ik dat wel zeggen.) (De
heer Ten Hoeve: De heer Miedema zei wel zoiets.) (De Voorzitter: Die zit niet in het college. Jammer
voor hem, maar het is zo.) (Gelach)
Er wordt vanavond ontzettend veel gelachen en ik heb wel vaker het idee dat, als er veel wordt
gelachen, dit gebeurt om iets anders een beetje te verhullen. Ik zal ook uitleggen wat ik nu denk dat
«hier onder de tafel blijft. Wat ik heel veel belangrijker vind dan die hele beslissing over de vestiging
van het PEB - de neuzen zijn geteld en wij weten allemaal dat het doorgaat; de prijs zien wij straks
nog wel -, is dat uit deze hele zaak is gebleken dat de raad in samenspel met het college niet goed
functioneert, althans naar mijn oordeel. De wethouder bagatelliseert de brief, misschien heeft de bur
gemeester dat ook wel gedaan, en daarom zal ik de brief voorlezen. Het gaat om de brief van 23 maart
1979.
"Onder verwijzing naar het ter zake gevoerde overleg tussen de heren Koelman en Bos en de Dienst
Stadsontwikkeling delen wij u mede dat wij in principe bereid zijn medewerking te verlenen aan de
bouw van het hoofdkantoor en de dienstkantoren van uw bedrijf op een gedeelte van het zuidweste-
I lijk bedrijventerrein in Camminghaburen." Er staat dus helemaal niet dat dit in principe wordt onder
zocht, nee, men is in principe akkoord met de bouw. Ik citeer verder: "Wij hebben de directie DSO
I inmiddels gemachtigd de nodige planvoorbereiding te treffen. Ik heb ook helemaal niet gezegd dat
ik het zo verschrikkelijk vind dat ik in de commissie documentatie krijg. Dat is zeer terecht, dan kun-
nen wij er ook beter over praten. Het gaat mij er echter om dat wij dit in besloten zitting bespreken.
Het gaat dan om een advies aan b. en w. Maanden eerder, in maart, is echter al een brief de deur
I uit, waarin in principe wordt meegedeeld dat men met de bouw op die plek akkoord is! Ik vraag mij
af waarom men ons daarover dan laat vergaderen. Waarom zegt men niet: wij hebben dat besloten,
hier zijn de gegevens en praat er maar in de raad over als men erop tegen is. Dat is een veel kortere
weg, maar daarvoor hebben wij niet een Commissie Een goede raad of een Commissie Merkx in het le
ven geroepen om uit te zoeken hoe wij dit alles hier met elkaar moeten regelen. Dit is iets dat ik
vooral de raad in overweging wil geven. Men moet hier niet alles maar weglachen en voor zijn ei
gen commissie opkomen door te zeggen dat het te laat in de Commissie voor het Grondbedrijf is ge
komen en dat het er in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening niet toe doet. Ik vind dat wij de
spelregels, die wij met elkaar hebben afgesproken, in acht moeten nemen!
Als mij dan ook nog blijkt - ik was het niet van plan te zeggen, maar omdat ik boos ben doe ik het
nu wel - dat een aantal leden van het college helemaal niets van die brief wist, dat dit hele punt
nooit als punt op de agenda van de b. en w.-vergadering is geweest en dat men het op heeft moeten
I vissen uit verslagen van de Commissie voor de Dienst Stadsontwikkeling, dan denk ik, waar zijn wij
in godsnaam mee bezig? Hoe functioneert de boel hier? Daar ben ik zeer boos over, dat wil ik u
wel vertellen. (De heer Ten Brug (weth.): U suggereert hier ook wel iets, ja.) Inderdaad, maar ik
heb dit allemaal boven water gekregen met behulp van het instituut van de gemeentesecretaris. (De
heer Ten Brug (weth.): Zo rot is het hier dus nog niet.) Ik krijg het wel boven water, maar het kost
mij wel veel moeite, in ieder geval veel telefoontjes.
Wij zijn altijd voorstanders geweest van kleinschaligheid, maar goed, men wil het anders en men
zal het anders hebben. Ik heb dan nog één verzoek. Als het dan toch doorgaat, wil ik graag dat het
college bij het PEB of bij GS - ik weet niet precies bij wie de besluitvorming daarover ligt - bepleit
dat het terrein doorloopbaar blijft. Het terrein zou voor het publiek toegankelijk moeten blijven door
fiets- of wandelpaden tussen de gebouwen door aan te leggen, zodat het niet zo'n verschrikkelijke
dooie hoek wordt. Misschien kunnen wij dit dan nog bedingen.
Verder is er ook niet meer gesproken over het feit dat wij van mening zijn dat de vestiging van
dit kantoor op de Hemrik een goede aanloop zou zijn voor het van de grond krijgen van kantoren, zo
als dit in het bestemmingsplan, dat nu in voorbereiding is en waarin de nieuwe ideeën over de Hem
rik zijn verwerkt, de bedoeling was. Daarop is niet gereageerd. Dit is voor ons een argument geweest
om niet voor vestiging in Camminghaburen te zijn. Wij vinden dat de gemeente haar eigen beleid
moet bepalen. Als wij vinden dat op een ander gebied, vlakbij Camminghaburen, de gemeentelijke
belangen beter tot hun recht komen, dan moeten wij daar ook voor pleiten.
De hear Miedema: Oer de priis haw ik neat mear to sizzen as hwat ik yn earste ynstansje sein haw.
Ik hoopje dat ik düdlik west haw.
Ik wol noch wol hwat sizze fan de proseduere. It muoit my dat mefrou Brandenburg li Ik is. Hja
docht nou krekt as hat hja hiel hwat boppe wetter helle, mar ik haw der myn twifels oer. It kin him