34 verlening, voorstellen nu al van gemeentewege een analyse te maken van het functioneren van de stich ting. Hierdoor kan dan worden vastgesteld met welk aantal formatieplaatsen de stichting adequaat kan functioneren en welke de optimale verhouding tussen apparaatskosten en kosten voor de functionarissen zal moeten zijn. Ik steun de motie van de heer Jansma en vind ook dat wij voor het jaar 1980 niets moeten zeggen, maar dit afhankelijk moeten stellen van die analyse. Mevrouw De Jong: Ik heb mij in de vergadering van de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden uit gesproken voor een eenmalig subsidie, waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Ik ben nog steeds van mening dat het tekort van 39.000,moet worden weggewerkt. Mijn motivering is dezelfde als die van de heer Meijerhof, namelijk dat dit nu nog is onder te brengen onder sociale zorg. Ik ben het eens met mevrouw Van der Werf dat hier een analyse moet plaatsvinden over het functioneren van de MadiIk zou geen enkele verdere toezegging voor het jaar 1980 willen doen. De heer De Vries (weth.): Dit is een verhaal in vele afleveringen en wij moeten proberen er vanavond met elkander uit te komen. Ik zou graag willen beginnen met even aan te sluiten bij wat de heer Jansma heeft gezegd ten aanzien van het functioneren van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening. Er mag zeker niet het misverstand bestaan dat wij vanuit de gemeentelijke optiek een tekort aan waarde ring zouden hebben voor het werk van deze stichting. Wel stel ik met zeer veel klem dat het moeilijk is om inhoudelijk nauwkeurig te kunnen beoordelen wat er binnen een dergelijke hulpverleningsinstel ling wordt gedaan. Ik betwijfel zelfs of een bestuurder van zo'n stichting in staat is om het werk inhou delijk op de juiste merites te beoordelen. Het gaat hier om zaken die zich volkomen in de vertrouwens sfeer tussen cliënt en maatschappelijk werker afspelen. Of er efficiënt wordt gewerkt en of er ten aan zien van de taakstelling aan bepaalde normeringen kan worden beantwoord, zijn zaken die in de prak tijk bijzonder moeilijk zijn te toetsen en waarmee zelfs het Ministerie van CRM al jarenlang stoeit, zonder dat dit ministerie nochtans tot een verantwoorde oplossing is gekomen. Op het ogenblik worden er proeven gedaan voor de zogenaamde cliëntenregistratie. Overal in het land probeert men enig ver gelijkingsmateriaal, een toetsingsnorm, te ontwikkelen, maar ik verzeker u dat dit in de praktijk niet zo gemakkelijk is. Ik ben hiermee meteen gekomen bij de opmerkingen van mevrouw Van der Werf en mevrouw De Jong, die ik de illusie moet ontnemen dat wij vanuit de gemeentelijke keuken in staat zouden zijn om deze zaak inhoudelijk'zo goed door te lichten dat tot een beoordeling wordt gekomen zoals beide spreeksters die wellicht voor ogen hebben. Ik wil graag datgene oppikken wat de heer Jansma heeft gezegd. In tal van opzichten komen wij de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening tegen en wij hebben de volledige overtuiging dat men op positieve wijze inspeelt op en ook op positieve wijze meewerkt aan het oplossen van talrijke indi viduele problemen van gezinnen. Wat de begeleiding vanuit de gemeentelijke afdeling SZW betreft, moet ik opmerken dat deze afdeling zich zowel in het verleden als ook vandaag de dag beperkt heeft tot, laten wij zeggen, een veel meer passief bekijken van de situatie vanuit de koppelsubsidiestructuur, die wij nu eenmaal kennen. Het is zo dat deze instelling rechtstreeks door het rijk, althans tot nu toe, wordt gesubsidieerd, voor 50% in de personeelskosten plus een genormeerd bedrag voor apparaatskosten. De gemeente Leeuwarden legt precies hetzelfde bedrag erbij. In zijn totaliteit moet dit het bedrag zijn waarmee deze instelling zou moeten kunnen functioneren. Wanneer het anders is, dan betekent het dus dat de subsidieregelingen op zichzelf niet toereikend zijn. Dit zou de aanleiding moeten zijn om deze regelingen te herzien. Nu is het in de praktijk zo dat de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening, een gefuseerd instituut komende vanuit een veelheid van instellingen op levensbeschouwelijk terrein van zo wel kerken als Humanitas, een achterban had - dit geldt voornamelijk voor de kerken - die zo niet met kwistige hand maar toch bereid was om bepaalde zaken financieel mogelijk te helpen maken. Toen deze schaalvergroting op zeker ogenblik leidde tot fusie van al deze instellingen met elkaar, was een veel ge hoorde opmerking,deze: zijn de kerken nu wel gehouden om deze aanvullende subsidiè'ring aan deze instel lingen te blijven vérstrekken? Bij het bestuur van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening heerste al redelijk gauw de opvatting dat men ook voor deze extra inkomsten een beroep zou mogen doen op de gemeen telijke overheid. Men vond het niet passend dat in dat opzicht de rekening permanent gedropt werd bij de kerken en bij Humanitas. Dit zijn ook de achtergronden geweest van de gesprekken die wij in 1978 met de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening hebben gehad. Men heeft ons verteld dat de aanvullende hulp een aflopende zaak was en dat er een oplossing voor gezocht moest worden. Ik wil met nadruk stellen dat wij in dit opzicht vanuit het gemeentelijk beleid nooit enige toezegging hebben gedaan en ook niet konden doen, omdat wij te enen male in de koppelsubsidiestructuur waren gebakken; de Stichting Maat schappelijke Dienstverlening zou daaruit eigenlijk zelf de consequenties moeten trekken. Welnu, wij hebben ons dus ook niet bemoeid met de financiële besteding van de middelen. Men kreeg het subsidie 35 bedrag en of men nu de vergoeding voor de apparaatskosten voor de aankoop van briefpapier of voor ex tra administratieve hulp of voor de m.b.o.-krachten wilde besteden, behoorde uiteraard helemaal tot de verantwoordelijkheid van deze instelling zelf. Daarover is ook geen overleg gepleegd. Ons is niet ge vraagd of wij met deze situatie akkoord konden gaan, in het licht van de lasten die de gemeente dan extra zou moeten bijpassen bij de 50% subsidie in de personeelskosten en de lump sum in de apparaats kosten Ik dacht dat ik hiermee de opmerkingen van de heer Schaafsma meteen heb meegenomen. Het mo ment waarop de problemen acuut ontstonden, was toen het rijk aanvankelijk al in de periode van het kabinet-Den Uyl met een afgrendeling van de formaties en later met een verdere afbouw in hef kader van Bestek '81 begon. Er ontstond toen nadrukkelijk een andere situatie. Men zat met de apparaatskosten op dat moment op een hoger niveau en men kreeg daarvoor minder uitgekeerd van het rijk. Wij zijn toen in dat gat gestapt met het voorstel, zoals u dit hier op het ogenblik voor u vindt, namelijk het verlenen van een bedrag van 2,1 maal 8.000, Wij beseffen dat hierdoor de financiële problemen van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening door de gemeente niet zijn opgelost, maar wij vinden wel dat wij op dit stuk van zaken datgene hebben gedaan waarop men redelijkerwijs zou mogen rekenen. De constructie van 2,1 maal 8.000,is door de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening aangevoch ten. Men heeft namelijk gezegd dat de gemeente Leeuwarden op zeker moment zelfs bereid was om tot vijftien formatieplaatsen te gaan. Dat is inderdaad juist. Wanneer het rijk meegesubsidieerd zou heb ben, zou de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening een paar jaar geleden althans van de gemeente ruimte hebben gekregen om tot vijftien formatieplaatsen te komen. Het is op zichzelf een trieste zaak voor deze stichting dat eerst bevriezing van het aantal formatieplaatsen en later het vervallen van vacatures tot een verdere reductie van de maatschappelijke dienstverlening hebben geleid. Dit is maat schappelijk een schadepost. Wanneer mevrouw Van der Werf echter van de botte bijl spreekt, dan is dat een zaak die helemaal moet worden toegerekend aan de rijksoverheid. Wij menen dat op dit stuk van za ken de gemeente vandaag niet verder moet gaan dan de norm die in deze raadsbrief is aangegeven. Mevrouw Van der Werf: Ik wil nog ingaan op de opmerking van de wethouder dat het functioneren van de instelling moeilijk zou zijn te toetsen. Ik vind ait op zich een te gemakkelijk gemaakte opmer king, waarmee wij straks met die rijksbijdrageregeling nog wel zullen worden geconfronteerd. De ach tergrond van decentralisatie is, naast de financiële overwegingen die nu met name naar boven komen, toch ook de meer principiële overweging geweest dat er meer gemeenschapscontrole moet komen op de welzijnsinstellingen. De instellingen hebben zich tot nu toe aan de politieke controle onttrokken. Dit betekent dat wij straks toch in een situatie komen te verkeren zoals ik die heb voorgesteld. Wij zullen dan ook een analyse moeten maken naar aanleiding van vragen als: hoe functioneert de instelling, wat voor doelstelling hebben wij en op wat voor manier kunnen wij die doelstelling waar maken? Bovendien zal de Madi zelf zeker bezwaar gemaakt hebben tegen de vacaturestop toen die indertijd werd inge voerd. Dat zal de stichting toen zeker niet met de natte vinger hebben gedaan of op grond van de be wering dat men er niet veel over kan zeggen omdat het een kwestie tussen cliënt en maatschappelijk werker is. Op grond van feitelijke gegevens zal de stichting hebben aangetoond dat het functioneren niet haalbaar is met een beperkter aantal formatieplaatsen. Ook de gemeente kan straks in de situatie komen te verkeren dat zij zal moeten aantonen dat er meer geld moet komen, wil men een redelijk ni veau van maatschappelijke dienstverlening kunnen handhaven. Ook dat zal op grond van feitelijke ge gevens moeten gebeuren. De heer De Jong: Mijn excuses dat ik in eerste instantie niet heb gereageerd, maar de woorden van de wethouder geven mij aanleiding om toch een reactie te geven. Maatschappelijke dienstverlening ging vroeger heel duidelijk uit van de kerkelijke instanties. Wij moesten mede op advies van CRM naar schaalvergroting toe. Wij hebben een x-aantal maatschappelijk werkers in de Madi opgenomen. Daar mee was een vacaturestop noodzakelijk. Men kan dan twee dingen doen. Maatschappelijk werkers gaan de telefoon bedienen, waardoor men weer twee mensen voor her maatschappelijk werk in het veld kwijt is. Uit het aantal cliënten dat men moet bezoeken, kan men opmaken dat elk jaar het werk van de maatschappelijk werker veel zwaarder wordt. Als de vacaturestop wordt ingesteld en als er dienten gevolge twee maatschappelijk werkers telefoondienst moeten doen, dan krijgen wij nog minder mensen in het veld. Dit lijkt mij de reden van de situatie waarin de Madi op het ogenblik verkeert. Wij willen onze mensen dolgraag in het veld, want ze moeten in het veld. Ik vind het eigenlijk een beetje strak dat het college nu met een voorstel komt, zoals het nu is geformuleerd. Ik vind dit te meer betreurens waardig, daar de kerken al jaren volledig hebben bijgedragen aan deze stichting. Daarom vind ik het jammer dat de gemeentelijke instantie niet zo royaal over de brug komt als wij zo dolgraag hadden ge wild.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 18