26
1971) is getracht op grond van een vrij uitgebreid onderzoek naar de diverse aspecten een totaalvisie te
geven op de toekomstige ontwikkeling van Leeuwarden, terwijl de locatiestudie zoals die thans is uit
gebracht van veel beperkter omvang is.Even verderop staat nog: het zoeken naar aansluiting op
de uitgebreide studie van mogelijke stadsmodellen, zoals die in 1971 heeft plaatsgehad, is thans minder
zinvol. Naast de gewijzigde taakstelling met betrekking tot de bevolkingsontwikkeling zijn de onder
zoeksresultaten van de nota van 1971 ook op andere punten niet meer actueel. Al met al geeft het leg
gen van relaties tussen de structuurnota 1971 en deze studie weinig concreet te gebruiken resulta
ten.
Ons enige, min of meer als structuurplan te beschouwen plan is hiermee definitief van de baan.
Geen actueel structuurplan voor de gemeente voorhanden, sterker nog, de raad en b. en w. weigeren er
zelfs aan te beginnen. Geen discussies over de vraag hoe de relatie tussen wonen en werken moet zijn.
Op de plaats waar dat zou moeten, geen discussie over de vraag waar wij met onze stad in ruimtelijke
zin naar toe willen of over wat dan ook. Geen beleidsvisie, maar toch doodleuk een nieuwe bouwloca
tie voorstellen en ons beleid voor de eerste vijftien jaar vastleggen! Zonder een behoorlijke procedure
naar de raad en de bevolking. Een keuze van vijf modellen naar twee modellen zonder raadscommissies
in te schakelen. Onvoldoende financiële onderbouwing. U zult zich kunnen voorstellen dat mijn fractie
niet op zo'n knullige wijze een zo belangrijke en vérstrekkende beslissing wil nemen. Het ordevoorstel,
gedaan namens de leden van de Commissie voor het Grondbedrijf, is afgestemd. Dit doet ons toch niet
van mening veranderen om vanwege voornoemde redenen tegen het nemen van een dergelijke beslissing
op dit moment te zijn.
Mevrouw De Jong: Hoewel ik in de tweede bespreking van dit plan in de Commissie voor de ruimte
lijke ordening niet tegen het plan heb gestemd, ben ik toch geschrokken van hetgeen er eigenlijk niet
aan de orde is geweest in de Commissie voor het Grondbedrijf. Ik ben ervan uitgegaan dat bij een der
gelijk plan toch op zijn minst deze commissie was ingeschakeld om de zaak financieel te onderbouwen.
Nu dit niet is gebeurd, vind ik dit geen uitgangspunt om op die basis met het plan in te stemmen.
De heer Rijpma (weth.): Ik dacht dat onze dienst een goede poging had gewaagd om enkele rele
vante factoren op een goede wijze te ordenen, zodat de raad tot een verantwoorde beslissing kan ko
men. Dit staat niet in relatie tot een totaal structuurplan, hoe wenselijk dit op zich ook mag zijn, maar
de argumenten en de keuze-onderwerpen, die in de nota zijn verwerkt, geven mijns inziens de raad
ruimschoots de gelegenheid om tot een afweging te komen.
Dat er geen zwaardere financiële onderbouwing is, komt omdat die er niet kan zijn. Wanneer het
globale bestemmingsplan in wording komt, is een afweging mogelijk van terreinfactoren, van inrich
tingsfactoren en pas op dat moment is er een zinvolle optelsom en aftreksom mogelijk ten aanzien van
dit gebied. Wanneer men de twee locaties, Hempens en Goutum, ten volle zou willen vergelijken, dan
zou men ten opzichte van beide gebieden een plan moeten maken waaraan de grondexploitatie kan wor
den getoetst. Dat zou niet hetzelfde plan zijn, maar een plan dat is afgestemd op de plussen en minnen
van de locatie Hempens. Wanneer die twee plannen op vergelijkbare wijze financieel onderbouwd wor
den, pas dan heeft men een reële ondergrond om te zeggen: hier vergelijken wij alle relevante factoren
van twee locaties met elkaar. Welnu, als dat zou moeten gebeuren, dan garandeer ik u dat de financi
ële haalbaarheid van de keuze van een van de plannen niet tot stand zal komen dan met aanzienlijke
lasten ten opzichte van de algemene middelen, want dan zijn de plankosten van dat betrokken gebied
van een zo extreme hoogte dat die in de verkoopprijzen op geen enkele wijze mee te nemen zijn. Dat
betekent dat wij gewoon uit pragmatische overwegingen op een gegeven ogenblik moeten zeggen: er
zijn enkele zwaarwegende factoren die leiden tot de keuze van deze locatie - die zijn in het rapport
heel duidelijk opgesomd - en op basis van die factoren wordt de keuze bepaald en wordt straks ook de
grondexploitatie opgezet.
Mevrouw Brandenburg heeft een vraag gesteld over het ophogen van het gebied van de locatie Gou
tum, namelijk ophogen tot 0.8&+ of tot 1.50+. Er is wel een zekere indicatie in het rapport aangege
ven. Een maaiveldhoogte van 1.50+ betekent dat de wateren in het gebied in open relatie kunnen blij
ven met de boezem van Friesland. Dit betekent echter wel dat er een zeer aanzienlijke hoeveelheid kos
ten moet worden gemaakt om het gebied tot dat niveau op te hogen. Ik denk dus dat wij tot de conclusie
zullen komen dat ophogen tot 1.50+ te duur wordt. Ik zou die conclusie echter op dit moment nog niet
willen trekken. Een maaiveldhoogte van 0.80+ betekent dat er op sommige plaatsen niet hoeft te worder
opgehoogd. Op andere plaatsen zal dit wel, maar dan misschien in mindere mate, moeten gebeuren.
Het betekent ook dat het totale woongebied in een polder zal moeten worden gebracht, want een hoogte
van 0.80m FZP is te weinig om een scheiding te maken tussen oppervlaktewater, grondwater en het
niveau van woningen, straten, plantsoenen en pleinen. Bij de uitwerking van het globale bestemmings
27
plan zal dit onderwerp toch duidelijk aan de raad moeten worden voorgelegd, met een kostenindicatie.
Dit lijkt mij een zinvolle zaak, waarbij u voorlopig maar afstand moet nemen van mijn verwachting.
Vervolgens is nog een opmerking gemaakt over de inspraak in Goutum. Wij zullen heel duidelijk
met Goutum tot een bepaalde overlegstructuur moeten komen, want als de raad als locatie na Cammin-
ghaburen het gebied ten zuiden van Goutum aanwijst, dan heeft dat onmiskenbaar gevolgen voor het dorp
Goutum. Wij moeten derhalve in goed overleg met elkaar streven naar ontsluitingen die passend zijn.
Verder moet er overleg worden gepleegd over het tijdig structureren van toegangswegen voor bouwver-
keer, over een scheiding tussen de bestaande bebouwing en de te creëren bebouwing, over het op elkaar
afstemmen van school voorzieningen en zo kan ik nog wel meer dingen noemen. Dit zijn allemaal onder
werpen waarvan het duidelijk is dat er een goede overlegstructuur met Goutum moet zijn. Alleen, met
betrekking tot de keuze voor de locatie Goutum geloof ik niet dat Goutum in de gemeente Leeuwarden
zo'n bijzondere plaats moet innemen als uit uitlatingen van sommigen uit de locatie Goutum opgemaakt
zou mogen worden. Het zijn burgers van Leeuwarden, die betrokken zijn bij het afwegingsproces dat
door alle Leeuwarders zou kunnen worden gedaan; zij niet in speciale mate.
Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Ik zal nog ingaan op de ophoging van het terrein, en wel op de
vraag of dit moet worden opgehoogd tot 0.80+ of tot 1 .50+. De heer Muller, directeur van de DSO,
neeft mij verzekerd dat ook bij ophoging tot 0.80+ de Wirdumervaart in een open relatie kan blijven
met het boezemwater, zoals nu ook het geval is. Het verschil zit dus alleen in de aanleg van de vijvers.
'.Vanneer wij niet ophogen, dan moeten wij er wel op rekenen, zo heeft de heer Muller mij verzekerd,
dat er meer "waterbergend vermogen" in het plan moet komen. Dit houdt in dat er meer vijvers moeten
komen. Dat is dus weer een kostenverhogende factor. De wethouder zegt dat wij hier later wel een be
sluit over zullen nemen, maar ik vind dat een beetje aan de late kant. In de exploitatie maakt het een
verschil uit van ongeveer vijf miljoen gulden. Zoals de wethouder zelf al zei, wij hebben niet een erg
goed financieel onderbouwd plan. Daarom heb ik het hier toch wel wat moeilijk mee. Ik neem aan dat
in het rapport wordt gekozen voor een maaiveldhoogte van 0.80+. Ik vind dan dat u zwaarwegende ar
gumenten moet hebben om daarvan af te stappen.
Verder heb ik, enigszins los staand van het aanwijzen van de locatie na Camminghaburen, ge
vraagd of de wethouder in de Commissie voor de ruimtelijke ordening en later in de raad eens wil komen
met een notitie over het probleem rond het bouwen van 2.300 woningen. De wethouder ziet daarvoor al
gedeeltelijk een oplossing, maar ik wil toch graag een antwoord horen.
De heer Van der Wal: De wethouder noemt het rapport "Wat na Camminghaburen?" een goede po
ging. Daarin kan ik wel meegaan. Het is een goede poging maar ook niet meer dan dat. Het is niet aan
de opstellers van het rapport te wijten dat de beperkte taakstelling deze goede poging heeft opgeleverd.
Er staan trouwens ook wel goede en wetenswaardige dingen in het rapport. De wethouder noemt het ont
breken van een structuurplan en zegt daarbij "hoe wenselijk ook". Ik ben zo vrij om dat een schijnhei
lige opmerking te noemen. Keer op keer stemt ook de wethouder tegen zelfs een nota over de vraag hoe
tot een structuurplan moet worden gekomen. De wethouder moet dan niet later in de raad zeggen: "Een
structuurplan, hoe wenselijk ook, ontbreekt." Hij wil gewoon geen structuurplan. Dat is het, want an
ders had hij toen wel voor die motie gestemd. Ik aanvaard dit soort uitleggingen en "prietpraat", zou ik
haast zeggen, niet.
De heer Rijpma (weth.): "Hoe wenselijk ook" kan toch worden afgewogen tegen zaken die een be
paalde importantie hebben. Het is dan mogelijk om tot een standpunt te komen zoals dat door mij na
mens het college al bij herhaling is geformuleerd.
Wat de Wirdumervaart en eventuele andere met het boezemwater in verbinding staande waterlopen
betreft, merk ik het volgende op. Men kan het water in de Wirdumervaart natuurlijk via kaden, die
hoog en sterk genoeg zijn, op boezemhoogte houden. Het betekent wel dat er dan ten minste twee pol
ders aan weerskanten ontstaan, in Camminghaburen is het in feite zo dat de waterloop aan één zijde
loopt. Deze waterloop hebben wij ook via kaden zodanig opgehoogd dat het gebied niet wordt over
stroomd. De Wirdumervaart kan dus via kaden, als wij niet ophogen, wel beschermd worden. Ik denk
dat een maaiveldhoogte van 0.80+ de meeste kans heeft om gerealiseerd te worden. Dit zal echter in de
uitwerking van het globale bestemmingsplan nader worden geadstrueerd.
Het voorstel van b. en w. wordt bij handopsteken aangenomen met 27 tegen 7 stemmen.
(De heren Heere en Schaafsma bevonden zich tijdens de stemming niet in de zaal)