28 De Voorzitter: Wij zijn toe aan de behandeling van punt 16. Ik stel voor dit punt nu niet te behan delen, maar eerst de overige punten van de agenda. Komen wij niet voor twaalf uur aan punt 16 toe, dan stel ik voor om het punt uit te stellen tot de volgende vergadering, in de stille hoop dat wij dan een wat kortere agenda hebben of iets korter kunnen praten. Punt 18 (bijlage no. 178). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. De Voorzitter: Ik stel voor de koffie in de zaal te laten rondbrengen, om een poging te doen althans door de overige punten van de agenda heen te komen. Ik constateer dat de raad hiermee akkoord gaat. Punt 19 (bijlage no. 175) De heer Van den Eist: Dit punt is een aflevering in vele bedrijven. Op 17 september van het vorig jaar spraken wij over het eerste advies van b. en w. ter zake van een vergunningaanvraag door de heer Drent. Anderhalve maand geleden is er opnieuw een uitgebreid preadvies gekomen en wij hebben nu het aanvullend preadvies van het college op tafel. Ik moet u zeggen dat men kan veronderstellen dat het college aan de motie, ingediend op 17 september en ondertekend door mevrouw De Jong en de heren Ten Hoeve, Miedema en Schaafsma en door mij - de motie is echter niet in stemming gebracht -, en aan de in de motie neergelegde gedachten toch wei op een merkwaardige manier uitvoering geeft. Mijn eer ste vraag is dan ook deze. Vindt u dat u uitvoering hebt gegeven aan deze motie? Ik zal nog een tweede punt naar voren brengen. Beleid is altijd aanwezig, om met wethouder Ten Brug te spreken. Ook geen beleid is beleid. Het beleid inzake het verlenen van vergunningen op het gebied van taxivervoer kan men op dit moment als volgt karakteriseren. Het college huldigt het stand punt dat slechts vergunningen moeten worden verleend aan binnen de Leeuwarder Taxicentrale samen werkende ondernemers en bij hoge uitzondering aan bestaande ondernemers - in Leeuwarden is dat er één -, voor zover zij al een vergunning hebben en meer vergunningen willen hebben, op basis van een bepaalde vorm van samenwerking met de LTC-bedrijven. De zeer grote meerderheid van mijn fractie deelt de opvatting van het college ten aanzien van de aanvraag van de heer Drent, namelijk de op vatting dat geen vergunning moet worden verleend. Namens een heel klein deel van mijn fractie zal ik ingaan op het algemene beleid. Aan het beleid mankeren naar mijn mening voor een ieder duidelijk waarneembare richtlijnen c.q. uitgangspunten voor het openbaar vervoer en meer in het bijzonder voor de plaats van het taxivervoer daarin. Ik voor mij vind dit jammer. Men stuit dan immers op het punt dat op basis van de door de twee in de Leeuwarder Taxicentrale deelnemende ondernemers gehanteerde uitgangspunten door het college wordt gereageerd op verzoeken om uitbreiding van het taxibestand. Eind november is de Taxi-adviescommissie bijeen ge weest. Bij monde van haar voorzitter heeft deze commissie nog eens nadrukkelijk aan de binnen de LTC samenwerkende ondernemers gevraagd waarom zij niet een uitbreiding van hun vergunningen vroegen, gelet op het aantal uitstaande vergunningen. Beide ondernemers achtten dit toen op grond van een goe de bedrijfsvoering niet noodzakelijk. Naast een goede bedrijfsvoering zijn er dunkt mij door de ge meente nog wel andere overwegingen aan te geven, op grond waarvan men een beleid ten aanzien van het taxivervoer kan voeren. Ik denk zelfs zo ver te kunnen gaan dat ik de uitspraak doe dat de gemeen te eigenlijk de verplichting heeft om een aantal uitgangspunten te formuleren ten aanzien van de orga nisatie, de omvang, de standplaatsen, de mate van samenwerking, het al of niet draaien van gemeen schappelijke diensten en wat dies meer zij. In andere gemeenten is het ook mogelijk gebleken om meer ondernemers binnen één samenwerkingsverband op basis van door college en/of raad geformuleerde uit gangspunten te laten werken. Ik dien daarom een motie in, ten einde een wat meer geprofileerd ge meentelijk beleid in samenhang met de ontwikkelingen op het gebied van het openbaar vervoer te ont wikkelen. Deze motie is mede-ondertekend door de heer Ten Hoeve en luidt als volgt: "De raad, in vergadering bijeen op 21 april 1980, overwegende dat - een duidelijk geprofileerd gemeentelijk beleid, in samenhang met een visie van de gewenste ont wikkeling binnen het openbaar vervoer voor de taxi, op aard, omvang en organisatie noodzake- lijk is; - de nu in de LTC samenwerkende bedrijven niet tot de huidige bedrijven beperkt hoeven te blij ven; - de daartoe ingediende motie bij de behandeling op 17 september 1979, punt 20, nog slechts één element voor het afgeven van vergunningen bevat; 29 - dat overigens door de gemeente randvoorwaarden en uitgangspunten als vorm van samenwerking, verdeling standplaatsen, tarieven enz. vastgelegd dienen te worden, spreekt als haar oordeel uit dat 1zo'n beleidsnotitie nog dit jaar aan de commissies en de raad zou kunnen worden voorgelegd." Het tweede onderdeel van deze motie betreft een principeverklaring voor het verlenen van een ver gunning. De heer Drent voldoet niet volledig aan een van de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning, namelijk aan de eis van vakbekwaamheid. Het ministerie is echter bereid om, indien door het college de principe-uitspraak wordt gedaan dat de heer Drent een of meer vergunningen kan krijgen, ontheffing van de vakbekwaamheidseisen te verlenen. Samen met de heer Schaafsma dien ik het tweede gedeelte van de motie in, die oorspronkelijk een geheel vormde. 2. vooralsnog, onder nader door de gemeente te stellen voorwaarden van samenwerking tus sen LTC, De Vries-Tax en de heer Drent, aan laatst genoemde voor de tijd van maximaal twee jaar een beperkt aantal vergunningen wordt verstrekt c.q. verstrekt wordt na een principe-uitspraak op basis waarvan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een tijdelijke ontheffing ter zake van vak bekwaamheidseisen kan verstrekken." Er is nog een onderdeel, dat door het college hier min of meer aan is gekoppeld, namelijk het on derzoek naar de gewenste omvang van het taxibestand in Leeuwarden. De fractie valt ook nu in twee delen uiteen, zij het dat het om wat meer gelijke delen gaat. Een deel van de fractie vindt dat onder zoek helemaal niet nodig. Men zegt dan dat het in feite van belang is dat men een aantal uitgangspun ten voor het beleid formuleert, waaruit dan vanzelf wel blijkt of zich al dan niet ondernemers melden en of zij aan de geformuleerde eisen willen voldoen. Een ander deel van de fractie zegt dat zo'n onder zoek best eens zinvol zou kunnen zijn, maar zegt ook dat de omvang van het taxibestand niet het enige is dat onderzocht moet worden. Als men als gemeente beleidsuitgangspunten formuleert en regels stelt ten aanzien van de ontwikkeling die het openbaar vervoer zal moeten doormaken met daarbij het aan deel van het openbaar vervoer respectievelijk het semi-openbaar vervoer respectievelijk het particulier vervoer daarin, dan moet daaruit blijken welke omvang van het bestand men wenst. Men stelt daarna maatregelen op om die omvang te bereiken. Mevrouw Van der Werf: Het gaat hier om twee dingen. Ten eerste de vergunning voor de potentiële taxi-ondernemer, de heer Drent. B. en w. zijn van mening dat deze aanvrager geen vergunning moet worden verleend. Zij hebben dit standpunt in de laatste raadsbrief gemotiveerd met te stellen dat het verlenen van een bedrijfsvergunning aan de heer Drent in strijd is met het algemeen vervoersbelang. Het tot nu toe voorgestane beleid, samenwerking in de LTC, zou worden doorkruist door het toelaten van het bedrijf van Drent, omdat er dan geen sprake is van samenwerking met de LTC of samenwerking in het kader van de LTC. Wij vinden nog steeds dat er in de hele discussie tot nu toe weinig argumenten zijn genoemd die duidelijk maken dat de instandhouding van de monopoliepositie van de LTC de juiste en de enige manier is om het algemeen vervoersbelang te dienen. De laatste jaren heeft het voorgestane beleid van het college, uitbreiding van het taxibestand te doen plaatsvinden binnen de LTC, weinig problemen opgeleverd, omdat aanvragen alleen afkomstig waren van de in de LTC samenwerkende ondernemers. Nu zich het geval voordoet dat een aanvraag wordt ingediend door een ondernemer van buiten de LTC, komen de problemen. Het zou het mooiste zijn als gezegd kon worden: u krijgt wel een vergunning, mits u gaat samenwerken in de LTC. Uit het gevoerde overleg blijkt echter wel dat dit moeilijk zal worden, hoewel dit natuurlijk nog niet hoeft te betekenen dat die samenwerking ook van de baan moet zijn. De gemeente kan middels voorwaarden voor de vergunningen, ook voor de nu bin nen de LTC samenwerkende ondernemers, hierop wel degelijk invloed uitoefenen. Het gemakkelijkste is om te zeggen: Nu, dan krijgt u geen vergunning. In feite betekent dit echter dat het college een aanvrager afwijst, zich daarbij beroepend op het algemeen vervoersbelang, omdat de nu in de LTC samenwerkende ondernemers niet met deze ondernemer wensen samen te werken. Ik kan het niet anders zien dan dat het college hiermee de ene ondernemer steunt ten koste van de ander. Dat zou dan het faxibeleid van de gemeente Leeuwarden zijn. Hiermee ben Ik het niet eens en wij vinden dan ook dat b. en w. de aangevraagde vergunning wei zouden moeten verlenen. De motie van de heer Van den Eist en de heer Schaafsma, die aan het verlenen van de vergunning nog een aantal voorwaarden stelt, kan door mijn fractie worden ondersteund. Vervolgens het tweede punt, het onderzoek. In de raadsbrief van 7 februari 1980 wordt gesteld: "Omtrent het in deze gemeente te voeren taxibeleid zijn wij, mede op advies van de Taxi-adviescom missie, van oordeel dat het aanbeveling verdient daarover een nota op te stellen. Hiervoor is onzes

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 15