- 4 - Op bladzijde 8 wordt de spreektijdrantsoenering aan de orde gesteld. Wij zijn het in principe wel eens met het standpunt dat de spreektijd niet aan tijd moet worden gebonden. Aan de andere kant vinden wij het feit dat er vaak heel lange verhalen worden gehouden een probleem op zich. Als het mogelijk is, dan willen wij graag dat zowel door het college als door de raad wordt bekeken in hoeverre men hier regelingen voor kan treffen. Vervolgens een opmerking over de volgorde van de raadsagenda. Wij willen graag dat er criteria voor het opstellen van de agenda worden ge maakt. Agendapunten, die politiek belangrijk zijn, zouden wellicht voor aan op de agenda moeten worden geplaatst en hamerstukken aan het eind van de agenda. De agendapunten zouden dus niet volgens het nu gebruikelijke patroon moeten worden opgesteld, waarbij bij voorbeeld alle punten die be trekking hebben op de ruimtelijke ordening vooraan op de agenda worden ge plaatst. Ik vraag dit mede met het oog op de mensen op de publieke tribune. De heer Van den Eist: Terecht heeft de commissie het herstellen van de monistische structuur tot hoofduitgangspunt verklaard. Er worden daar toe enkele heel concrete aanbevelingen gedaan, terwijl daarnaast wordt opgemerkt dat hieraan in een aantal deelrapportages nog meer zal worden gedaan. Dit- rapport moet als een tussenstap en tevens als een raamwerk worden beschouwd. De vraag die daarbij opkomt, is of men in het verdere onderzoek niet tevens het functioneren van het college van b. en w. in relatie tot de raad als onderwerp van studie moet nemen. Op diverse plaat sen in het rapport, maar met name op bladzijde 4» wordt gesteld dat het college professioneel is. Er wordt niet gezegd dat de raadsleden niet professioneel zouden zijn, maar het college is dit in ieder geval wel. Op diverse momenten is er toch wel sprake van een enorme informatie- kloof. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw De Haan, als ik vraag of het niet mogelijk is dat wij naast het besluitenlijstje van de vergaderingen van b. en w. ook de agenda daarvan en de ambtelijke advie zen ter inzage krijgen. Het gaat dus eigenlijk om de versterking van de positie van de raad, door middel van een bestudering van de werkwijze van het college van b. en w. in de richting van de raad. In het laatste gedeelte van het rapport wordt wel voorgesteld om het hele functioneren van raden en adviescommissies onder ogen te zien. Het is dan de vraag of men het belangrijkste professionele college kan laten liggen. Een van de punten die in ieder geval in het begin van het rapport een rol spelen, is de vraag waartoe wij dit nu allemaal doen en waartoe de raad dient. Een van de dingen waaraan de raad een hoge prioriteit zou moeten geven en waarop het college zijn werkzaamheden zou moeten richten, - 5 - is het geven van zodanige instrumenten aan de raad dat deze de controle op het reilen en zeilen in het college zo goed mogelijk kan uitoefenen. De vraag is dan of criteria kunnen worden aangegeven om de controlebe voegdheid van de raad zo optimaal mogelijk te doen zijn. Voor het college gaat het dan om vragen als: Hoe presenteren wij het beleid in hoofdlijnen? In welk stadium? Wie worden daarbij ingeschakeld? Welke commissies? Wat voor inspraak en participatie? Kortom, wat voor criteria zijn er eventu eel te ontwikkelen om aan die controlefunctie van de raad meer inhoud te geven, zowel voor wat betreft het functioneren van de raad als het func tioneren van het college? Op bladzijde 8 wordt namelijk gezegd dat een goed gebruik wordt gemaakt van die controlemogelijkheid. Over het effect ervan kan men echter verschillend denken. In hoofdstuk 4» "Gemeenteraadsfracties en individuele raadsleden", wordt een uitvoerig betoog gehouden over twee onderdelen, namelijk de assistentie aan raadsleden in de vorm van fractie-assistenten en de uit werking van artikel 108 van de Gemeentewet ten aanzien van de behulpzaam heid van het ambtelijk apparaat aan individuele raadsleden, in termen van informatie, advies en bijstand. De navolgende vraag zou in dat verband kunnen worden gesteld. Is het niet mogelijk dat men artikel 108 van de Gemeentewet zo ruim interpreteert en zodanig uitlegt dat het een vanzelf sprekendheid is dat de fractie-assistenten vallen onder een ruim begrip van de term advies dan wel bijstand? Wij hebben ook nog niet een oordeel over het precieze karakter van assistentie door fractie-assistenten. Wij stellen de niet geheel rhetorische vraag of er een uitleg van artikel 108 mogelijk is waarbij dit artikel als kapstok wordt gebruikt om te bewerk stelligen dat de fractie-assistent in feite een ambtenaar met een bijzon dere status wordt. In de Relatienota van de gemeente Eindhoven worden drie deelbegrippen genoemd, namelijk informatie, advies en bijstand. Wat dit betreft is de duidelijkheid van de nota een duidelijkheid die nog ter discussie kan staan. Het is naar mijn gevoel niet vanzelfsprekend dat het bij informatie en ad vies in een bepaalde vorm zou moeten blijven. Ik denk dat er een nader on derzoek nodig is om te bekijken in welke vorm en op welke wijze inhoud kan worden gegeven aan bepaalde vormen van advies en bijstand voor raads leden. Ik grijp even terug naar het begin van mijn verhaal, toen ik zei dat er toch sprake was van een informatiekloof tussen b. en w. en de raad c.q. individuele raadsleden. Deze kloof zou kunnen worden gedicht door het adviseur-zijn van het ambtelijk apparaat voor enkelvoudige raadsleden, die tevens wethouder zijn, uit te breiden door te zeggen: meerdere raads leden dan alleen wethouders zouden ambtelijke bijstand en advies moeten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 3