21
20
die commissie gebeurt. Als men daar zelf geen prijs op stelt, dan is het ook niet zo belangrijk of de
commissie al dan niet openbaar vergadert. Wij willen dus in principe openbaar vergaderen. Wij stel
len ons dus voor dat de commissie in het openbaar vergadert, maar als er bijzondere omstandigheden
zijn, dan moet de mogelijkheid, na een discussie in de commissie, aanwezig zijn om over te gaan tot
een besloten vergadering. Dat al of niet besloten vergaderen moet ook steeds in de commissie ter dis
cussie kunnen worden gesteld.
Ik wil meteen nog even een misverstand wegnemen. Ook onze fractie heeft beweerd dat welstands-
zorg een autonome taak van de gemeente is. Mevrouw Visscher heeft alleen gezegd dat daarvoor niet
nodig is dat de advisering ook in een gemeentelijke commissie zal plaatsvinden. Het is immers alleen
maar een adviescommissie en de uiteindelijke beslissing komt de gemeente toe. Daarin zit ook de au
tonomie van die taak, namelijk in de beslissingsfase. (De heer Van der Wal: De praktijk is dat b. en w.
zich in negen van de tien gevallen conformeren aan het advies van de Welstandsadviescommissie.)
B. en w. hebben ook de vrijheid om dat niet te doen.
Mevrouw Visscher-Bouwer: Bij de wet is het zo geregeld dat het vragen van een welstandsadvies
een autonome taak van de gemeente is. Waar het college dan gezeteld is, doet er niet toe. Waar men
ook advies vraagt, al is het in Zeeland, men tast dan nog niet de autonomie van de gemeente aan. Ik
heb ook niet beweerd dat wij bij de provinciale commissie of bij het Oversticht moesten, ik heb ge
zegd dat ik het betreurde dat niet onderzocht is of dit mogelijk was. Ik denk namelijk dat de commis
sie in dat geval onafhankelijker kan opereren. Natuurlijk is welstandszorg een autonome taak van de
gemeente, want dat is wettelijk zo geregeld.
De hear Miedema: Ik soe mei tastimming fan de foarsitter noch ien fraech yn earste ynstansje oan
de hear Geerts freegje wolle. It giet hjir oer de iepenbierheit fan de kommisje. Hoe tinkt men oer de
forgaderingen fan de subkommisjes?
De Voorzitter: Het college heeft zojuist even overleg gepleegd over de kwestie van de openbaar
heid van vergadering. Wellicht kunt u beter even de reactie van wethouder Rijpma afwachten. Wij
komen namelijk met een nader voorstel.
De heer Rijpma (weth.): Ik sluit mij graag aan bij hen die hun waardering hebben uitgesproken
voor de kwaliteit van de nota. Ik ben het daar volledig mee eens.
De opmerking van mevrouw Visscher dat zij het betreurt dat niet gepoogd is om aansluiting te
vinden bij de provinciale commissie of bij het Oversticht, mag niet zo door haar worden geïnterpre
teerd dat er geen gesprekken tussen degenen die in die provinciale club aanwezig zijn en de gemeen
te hebben plaatsgevonden. Er zijn herhaaldelijk gesprekken geweest, die ons echter niet hebben kun
nen overtuigen van de wenselijkheid om in het Friese verband, zoals dat hier functioneert, te partici
peren.
Mevrouw Visscher zegt dat de autonomie van de gemeente hierin berust dat waar ook advies wordt
ingewonnen, de gemeente ja of nee kan zeggen. Het is lijkt mij wel een zaak van de gemeente om na
te gaan op welke wijze de commissie moet functioneren, hoe ze samengesteld moet zijn en aan welke
punten ze getoetst moet worden enzovoorts. De gemeente kan dus aan een eigen commissie en aan ra
den duidelijk een eigen beleid en eigen toetsingscriteria en dergelijke opleggen, terwijl die in
vloed op een provinciaal werkende commissie met een heel andere bestuurssamenstelling veel en veel
minder zal zijn. Wanneer de Commissie voor Welstandszorg, zoals die mogelijkerwijs tot stand komt,
na twee jaar functioneren toch bepaalde gebreken zou vertonen, dan is het aan de raad om dat bij te
stellen. Wanneer men deelneemt in een andere club, is het veel moeilijker om als raad invloed te heb
ben op verandering van statuut of werkwijze. Vandaar dus dat ik mij best kan vinden bij degenen die
zeggen: in de gemeente is de invloed van de raad het best verzekerd. Gezien de positie die Leeuwar
den inneemt, is het niet nodig om in dit geval de verantwoordelijkheid met anderen te delen.
Ik zal het vervolgens hebben over de samenstelling van de commissie. In onze nota worden nogal
wat disciplines genoemd die bij het welstandstoezicht kunnen worden betrokken. Wij hebben geen uit
spraak gedaan met betrekking tot de vraag hoe de commissie precies zal moeten zijn samengesteld. In
onze nota is duidelijk aangegeven dat wij aan meer disciplines denken dan alleen architecten. Op blad
zijde 21 wordt heel duidelijk aangegeven dat wij aan een veel breder en gevarieerder kader denken
met daarbij de mogelijkheid om in specialistische gevallen ook de deskundigen erbij te betrekken die
op het ogenblik buiten ons gezichtsveld liggen. Ik denk onder meer aan landschapsdeskundigen. Wat
wel voorop moet staan, is dat de commissie een deskundig advies moet geven. Dit betekent dat naast
de belangstellende burger, de goedwillende burger, de geïnteresseerde burger, toch.ook een goede
mate van deskundigheid in de commissie aanwezig moet zijn. Als men het aantal architecten beperkt
tot drie, dan vraag ik mij toch wel iets af. Op het ogenblik zitten er vijf architecten - vroeger waren
het er zes - in de commissie. Al deze vijf architecten kunnen niet iedere week opdraven. Er is ziekte,
er is afwezigheid, er is vakantie en dat betekent dat het, als u maar drie architecten hebt, niet onmo
gelijk is dat er maar één en in ongunstige gevallen zelfs niet één aanwezig is. Vandaar dat ik een aan
tal van drie architecten minder dan het minimum vind. Ik zou mij kunnen voorstellen dat u dan wat an
ders moet zeggen: de commissie heeft drie architecten als deskundigen, maar iedere architect moet
zijn plaatsvervanger hebben. Dan moet u dus in tegenstelling tot wat wij nu hebben - vijf architecten
die beurtelings verschijnen - naast drie architecten ook drie plaatsvervangers aanwijzen, opdat het
zeker is dat ook drie architecten bij de beoordeling aanwezig kunnen zijn. Anders heb ik toch wel
wat zorg over de deskundigheid, zeker als u het aantal burgers sterk wilt uitbreiden. Ik moet erbij
zeggen dat op dit ogenblik ook al twee mensen zitting hebben in de commissie, die niet een specifie
ke deskundigheid hebben. De een is gekozen uit de bestuurlijke sector en de ander is gekozen uit het
meerv maatschappelijke leven. Toevallig heeft de laatste wel een opleiding in de technische sfeer ge
had maar niet in de bouwkundige sfeer, zodat er op dit moment twee burgers in de commissie aanwezig
zijn die daar niet direct zitten vanwege hun architectonische of bouwkundige deskundigheid. Zij
zitten er als burger, in het verleden is dit ook vaker voorgekomen.
Of er twee burgers of één burger in de commissie moeten zitten, is nog een vraag. 'Wij noemen
expliciet één burger die door een bepaalde groepering wordt aangewezen. Zoals iemand terecht heeft
opgemerkt staat er niet dat deze burger uit die groepering afkomstig is, maar dat hij op voordracht van
die groepering wordt aangewezen. Ik kan mij voorstellen dat er nog wel een groepering is die moge
lijk geraadpleegd kan worden ten behoeve van de aanwijzing van een burger. Ik denk wel dat het dan
een organisatie moet zijn die redelijk stabiel is en waarop wij regelmatig een beroep kunnen doen.
Ik weet dat de stichting Moderne Architectuur een actieve groep is, het is alleen wei een betrekke
lijk kleine groep die ad hoc is ontstaan. Men zal toch wel even moeten aftasten of er representativi
teit en continuïteit in zo'n groep aanwezig is. Misschien dat in het uit te werken statuut een aantal
mogelijkheden kan worden aangegeven van groeperingen die ervoor in aanmerking komen om b. en w.
van advies te dienen over een advies aan de raad over de te benoemen mensen.
Voorts is nog gesproken over de kwestie adviserend lid of adviseur. Ik dacht niet dat er een dui
delijk verschil was. Op dit moment stemmen de adviserende leden, als er gestemd moet worden, niet
mee. Zij geven wel hun oordeel, maar als er gestemd wordt - dit komt sporadisch voor -, dan stem
men de adviserende leden niet mee. Welke formulering u dan ook gebruikt, adviserend lid of advi
seur, het is in beide gevallen niet de bedoeling dat zij nadrukkelijk stemrecht hebben.
Dan nu het vraagstuk van de subcommissies. De Welstandsadviescommissie heeft de verantwoor
delijkheid voor het uit te brengen advies. In het huishoudelijk reglement dat de commissie nieuwe stijl
zal moeten hebben, zal moeten worden geregeld welk soort plannen per se ook beoordeeld moeten wor
den door de "grote" commissie. U moet naar mijn mening wel ruimte laten voor het feit dat de grote
commissie de vrijheid moet hebben, om des tijds wille en ook om het nuttig gebruik dat van de des
kundigheid van drukbezette mensen moet worden gemaakt, om in bepaalde omstandigheden een totale
delegatie van beoordeling plaats te laten vinden, zij het dat de verantwoordelijkheid voor het uit te
brengen advies bij de commissie blijft. Feitelijk is de situatie dus zo dat de subcommissies geen beslui
ten nemen, maar dat het daarbij om een advies gaat en dat in de meeste gevallen de commissie zich
automatisch conformeert aan het oordeel. Alleen in speciale gevallen wordt dan voorgeschreven dat
iets de grote commissie in feite moet passeren. Als men het anders zou doen, dan maakt men naar mijn
mening het functioneren van de commissie moeilijk.
Ik zal nu de relatie met bestemmingsplannen, structuurplannen en dergelijke behandelen. In het
lijstje van criteria moeten nadrukkelijk bestemmingsplannen en structuurplannen, dus beslissingen van
stedebouwkundige aard, aanwezig zijn. Wij zullen daar misschien ook wel in moeten aangeven op
welke wijze die bestemmings- en structuurplannen in de commissie moeten functioneren, hoe ze beke
ken moeten worden, hoe ze ingepast moeten worden. In het reglement, of dat nu het huishoudelijk
reglement of de verordening is - ik vermoed het eerste -, zullen wij moeten vastleggen wie met name
de controle uitoefent op het feit dat stedebouwkundige plannen en structuurplannen inderdaad in het
advies van de commissie betrokken zijn. Uiteindelijk is het natuurlijk wel zo dat ook b. en w., die de
handtekening onder de bouwvergunning moeten zetten, in het advies duidelijk moeten kunnen zien
dat die facetten in de beoordeling meegenomen zijn. Bij dakkapellen zal een en ander op een andere
wijze worden aangegeven dan bij ingewikkelde plannen, maar het zal nadrukkelijk in het advies moe
ten worden vermeld. Dit betekent dus dat naast degene die een speciale taak op dit gebied krijgt - of
dat nu de directeur Bouw- en Woningtoezicht of de directeur Stedebouw van de DSO is, moet nader
worden bekeken - b. en w. verantwoordelijk blijven voor het feit dat het regelmatig en goed gebeurt.
Dit moet in het advies staan.