11 10 voort op de modificatie die wij hebben aangebracht in fase 2 van het noordelijk stadsdeel. Daardoor is het percentage woningen dat wordt gebouwd op een stuk grond met een goedkope prijs toegenomen, namelijk 30% woningwetwoningen, 5% huurwoningen - eventueel door anderen te realiseren, maar het zouden ook de woningcorporaties kunnen zijn - en 10% premiekoopwoningen A. Dit betekent dat wij in de goedkope grondprijzensector woningwetbouw, goedkope premiehuurbouw en goedkope premiekoopwoningen hebben. Het onderdeel goedkope premiekoop-A-woningen is nu juist het verkoop onderdeel waarin het vertrouwen op het ogenblik nog niet is weggezakt, omdat de subsidiëringsmoge- lijkheden voor de premiekoopwoningen A aanzienlijk afwijken van de subsidiëringsmogelijkheden voor de premiekoopwoningen B. Op dit moment wordt dus ingespeeld op een grotere groep mensen die het met een betrekkelijk goedkope woning moeten doen dan in de 40-40-20-verhouding het geval zou zijn. Deze variatie op de 40-40-20-verhouding is ten koste gegaan van de premiekoopwoningen B. Dit type woningen ligt op het ogenblik slecht in de markt. Als compensatie voor de financiële op brengst hebben wij evenwel het aantal woningen in de vrije sector moeten uitbreiden. Van 20% zijn wij in die sector dus gekomen op 25%. Aan de ene kant hebben wij het risico dus verkleind wat de premiekoopwoningen B betreft, aan de andere kant hebben wij het risico voor de gemeente vergroot door de vrije-sectorbouw uit te breiden. Ik dacht dat wij er op dit moment verstandig aan deden om de verhouding 30-5-10 in de goed kope sector en 30-25 in de wat duurdere sector te handhaven. Als wij nog meer aan deze verhoudin gen gaan sleutelen dan al is gebeurd, dan betekent dit dat de grondexploitatie mankementen gaat ver tonen en dat betekent weer dat de toezicht houdende overheden ons het vuur na aan de schenen zul len leggen. Dit kan op zijn minst betekenen dat er vertraging in de bouwplannen ontstaat. Ik moet daarbij zeggen dat het percentage woningwetwoningen in Camminghaburen in fase 2 is verlaagd. Dit heeft mede te maken met de stadsvernieuwing die wij plegen. In de stadsvernieuwingsgebieden wer ken wij hoofdzakelijk met woningwetwoningen en slechts voor een klein percentage met premiekoop woningen A. U bent ervan op de hoogte, het is althans aan velen bij een of andere gelegenheid al gezegd, dat het aandeel van Friesland in de nationale "woningwetpot" een van de kleinste is van het gehele land. Ik dacht dat wij door deze verschuiving in Camminghaburen ook de stadsvernieuwing van dienst waren geweest. Hierop aansluitend heeft de heer Miedema enkele opmerkingen gemaakt over het aandeel kleine woningen in Camminghaburen. In het rapport wordt gezegd dat een deel van de woningwetwoningen - als de totaliteit 30% is dan gaat het om een derde deel - in de sector van de kleine woningen moet worden gebouwd en daardoor waarschijnlijk gestapeld. In de vorige discussie hebben wij het percen tage kleine woningen verhoogd van 14 tot 25. Dit betekent dat er, als wij 10% van de woningen bou wen in de woningwetsector, altijd nog 15% moet worden gebouwd in de andere sectoren. Ook daar kunnen wij dus nauwelijks zeggen dat er een verschuiving plaatsvindt die onevenwichtig zou zijn. Het is nu eenmaal uitgesloten dat wij in de andere delen van Leeuwarden tot de bouw van grote hoe veelheden kleine woningen komen. U weet welke problematiek zich in de discussies met de wijk tel kens weer openbaart. Dus, opvoeren van het aantal kleine woningen in het binnenstadsgebied lukt niet. Wij moeten daarom naar mijn mening reëel zijn en zeggen dat een kwart van de 3.000 nog in Camminghaburen te bouwen woningen uit kleine woningen bestaat. Ik spreek dan van 750 kleine wo ningen, waarvan de grootste helft niet in de woningwetsector wordt gebouwd. Er is een opmerking gemaakt over hoekoplossingen. Uit de ervaringen met het noordelijk plandeel blijkt wel dat in de ontwerpen van de woningen nog meer dan tot nu toe soberheid moet worden be tracht. Dit betekent dat verspringing van gevellijnen, zowel verticaal als horizontaal, waarschijnlijk tot een minimum zal moeten worden beperkt. Daarbij hoop ik met mevrouw Brandenburg dat het mo gelijk zal blijven om in alle sectoren als hoekoplossing toch voor meer te kiezen dan alleen voor ber gingen en carports. Ik dacht dat de betreffende opmerking van de heer Van der Ree een understate ment was en dat hij zelf ook heel goed weet dat dat de hoekoplossing voor het plan niet kan zijn. De woningbouwproductie mag niet inzinken, is verder gesteld. In het noordelijk plandeel zijn wij mijns inziens met enige dynamiek ingespeeld op de sectoren waarin wel kan worden gebouwd. Wij hebben de keuze van het in vlot tempo vol bouwen van de deelplannen VIII en IX. Als blijkt dat de premiekoopwoningen B zonder meer niet aan de man zijn te brengen omdat de toekomstige situatie van de koopmarkt niet wezenlijk zal verschillen van de huidige situatie - u moet dan wel beseffen dat er anderhalf tot twee jaar tussen zit, dus er kan nog veel veranderen -, dan hoop ik dat u met het col lege wilt instemmen met een naar mijn gevoel noodzakelijke overgang van premiekoopwoningen naar premiehuurwoningen. Een en ander echter in dezelfde sector wat de grondprijzen betreft, want an ders zitten wij op dat moment wat de exploitatie betreft omhoog. De suggestie van de heer Van der Wal om stortingen uit de exploitatieoverschotten uit Cammin ghaburen te doen ten behoeve van de stadsvernieuwing, is naar mijn mening niet helemaal reëel. Wij vragen van het rijk een bijdrage in de grondexploitatie voor 75% van de woningen. Nu is dat per wo ning niet een bedrag om te gillen, maar het is altijd nog een bedrag van 750,dat u dan weer met 3.000 moet vermenigvuldigen. Om te zeggen dat er maar opcenten moeten worden geheven, gaat te ver. Wij hebben al, meer dan misschien verantwoord is, geschoven van de goedkope kavelsector - woningwetsector, premiekoop-A-sector - naar de vrije sector, zodat onze grondprijzen voor de vrij staande woningen zeer hoog zijn. De liefhebberij om te bouwen blijkt echter gelukkig nog groot te zijn. De voortgang van de woningbouw moet niet alleen in deelplan VIII plaatsvinden, maar gelijktij dig ook in deelplan IX. Daarmee ben ik het volledig eens. Deelplan XI wordt tegelijkertijd ontwik keld, omdat de procedures die wij voor dat plan moeten doorlopen waarschijnlijk langer zijn dan voor de andere sectoren. In feite loopt deelplan XI dus extra mee met de deelplannen VIII en IX. Vervolgens een opmerking over de brief van de Nederlandse Spoorwegen. Wij hebben de NS al duidelijk laten merken dat wij niet zo bijzonder gelukkig zijn met deze brief. Gelukkig is ons geblgken dat ook andere afdelingen van de NS deze brief aan de voorzichtige kant vinden. Wij zul len de druk op de NS zeker niet verminderen maar doen toenemen. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat de NS het zich niet zullen permitteren om een stadsgebied met meer dan 10.000 inwoners en een industriegebied met honderden werkende mensen niet op het treinennet aan te sluiten, ik denk dat men een beetje voorzichtig is om de noodzakelijke wijzigingen ten behoeve van de aansluiting van Camminghaburen op de treinverbinding te publiceren, want dat zou misschien op andere plaatsen weer onrust gaan veroorzaken. De meeste sprekers hebben zich akkoord verklaard met de systeemwijziging. De heer Van der Wal niet. Hij geeft overigens wel toe dat de systeemwijziging meer in overeenstemming is met zijn wijze van benadering van de uitgifte van grond in Camminghaburen dan de voordien gevolgde werkwijze; dat wil ik onderstrepen. Ik heb echter ook al eens in vorige discussies gezegd dat het in de Leeuwar der situatie zeker niet reëel is om aan corporaties en aan bouwondernemingen expliciet voor te schrij ven wat zij in Leeuwarden in exploitatie mogen nemen, in de zin van: hier staat jouw huis, nou niks zeggen, jij draagt de verantwoordelijkheid voor de toekomst. Ik dacht niet dat dit althans in Leeu warden een goede werkwijze was. Ik betwijfel zelfs of het in andere gebieden een goede werkwijze zou zijn. Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Ik vraag niet het woord omdat de heer Rijpma mij niet naar ge noegen zou hebben geantwoord, maar omdat ik op enkele opmerkingen van andere raadsleden zal in gaan. De heer Miedema zei dat wij niet bij ieder zuchtje de koers moeten veranderen. Voor een zuchtje doen wij dat natuurlijk ook niet, maar ik vind deze omschrijving van de heer Miedema toch wel een bagatellisering van de huidige situatie. Als men in de krant leest dat landelijk maar 30% van de ver gunningen voor premiekoopwoningen B op dit moment is aangevraagd, dan geeft dat toch wel te den ken. Dat wij niet onmiddellijk gepleit hebben voor meer woningwetwoningen in Leeuwarden, terwijl de landelijke PvdA daar wel voor is, zal ik even uitleggen. Leeuwarden is een stad met erg veel wo ningwetwoningen. Na 1950 hebben wij bijna alleen maar woningwetwoningen gebouwd en dus heb ben wij een enorme hoeveelheid van deze categorie woningen. Wij hadden ook een bevolking waar bij dit type paste. Ik steek een oud verhaal af als ik zeg dat een en ander de suburbanisatie heeft bevorderd. Wij weten allemaal welke mensen wij na 1950 in onze stad hebben gekregen. Wij noem den dat de uitstoot uit de landbouw. Het ging niet om erg draagkrachtige mensen. Voor hen hebben wij woningwetwoningen gebouwd en daarna is er in de zestiger/zeventiger jaren een terugtocht ge komen naar het platteland. Het ging daarbij om een heel andere categorie mensen, namelijk de mid dengroepenen jonge gezinnen; die zijn wij dus kwijt geraakt. Wij hebben in deze raad besloten om een ander beleid te gaan voeren. Het gaat daarbij om een opvatting waar volgens mij de hele raad achter staat. Eerst hebben wij voor de woningbouw een verhouding 40-40-20 voorgestaan en later hebben wij gezegd dat het percentage woningwetwoningen 35 moest zijn om de koopsector wat meer binnen onze eigen gemeente te verwezenlijken. Nu gebeurt er iets onverwachts, namelijk de markt voor koopwoningen loopt in korte tijd terug. Wij hebben het volgende voorgesteld. Als mocht blijken dat de koop-woningmarkt hier dreigt in te storten, dan moeten wij maatregelen nemen en overstappen van premiekoopwoningen op premiehuurwoningen. Het is dus niet zo dat wij onder alle omstandigheden vast willen houden aan koopwoningen. Ik heb ook gezegd dat het jammer zou zijn als dit omschake len noodzakelijk wordt, want dat zou betekenen dat wij onze opvatting over de bevolkingsopbouw - een opvatting die door de gehele raad werd gedeeld - weer moeten loslaten. Die gewenste bevol kingsopbouw wordt dan moeilijker en pas later bereikt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 6