16
in incidentele gevallen van tevoren te mogen aankondigen dat een ander vanuit de fractie in zijn of
haar plaats wordt gestuurd? Men kan dubbele vergaderingen voorkomen, men kan aanwezig zijn, men
kan op tijd eventueel zaken in de commissie aan de orde stellen, men hoeft in de raad niet te zeggen
dat men niet aanwezig is geweest omdat men immers een plaatsvervanger heeft kunnen sturen. In an
dere gemeenten komt het ook voor en hier is het al eens door een vergissing voorgekomen. Ik zal geen
naam of plaats noemen, maar niemand heeft zich er dacht ik aan gestoord. Dat functioneerde prima,
want de betreffende plaatsvervanger had een heleboel te zeggen, omdat hij toevallig ook nog specia
list was in het vak waar het om ging. Of het toeval is geweest, wenste ik op dat moment te betwijfelen,
maar wens ik op het ogenblik aan te nemen. Het functioneerde prima. Ik zal besluiten met voor te stel
len dat deze mogelijkheid in de toekomst wordt onderzocht.
Ten aanzien van de motie van de Partij van de Arbeid kan ik zeggen dat wij instemmen met punt
a, punt b lijkt ons op het ogenblik een vrome wens - of een gewone wens, al naar gelang uw achter
grond - en punt c willen wij wel onderzocht hebben, maar het is niet zo dringend dat dit in een mo
tie moet worden vastgelegd. Ik kom wat dit nader onderzoek naar een regeling voor het verlenen van
advies en bijstand door het ambtelijk apparaat betreft terug op het feit dat het hier om een interim
nota gaat. Als men in de richting van een regeling wil gaan, dan vraag ik mij af of het nodig is om
dit in een motie te verwoorden. Als een grote partij als de Partij van de Arbeid, terwijl ook het CDA
niet helemaal nee heeft gezegd en ook wij het niet afwijzen, in deze richting denkt, dan lijkt het
mij toe dat men de komende twee jaar op die weg verder zou kunnen gaan.
De heer Knol is inmiddels ter vergadering gekomen.
Mevrouw Van der Werf: Door sommige woordvoerders is ingegaan op hetgeen ik tijdens de informa
tieve raadsvergadering van 8 mei jl. naar voren heb gebracht. Met het oog op de tijd en omdat het
bekend mag worden verondersteld, zal ik niet het hele verhaal van toen nog eens gaan herhalen. Toch
wij ik de wezenlijke punten, met het oog op hen die 8 mei niet aanwezig waren, samenvattend nog
eens uit de doeken doen.
In het rapport van de Commissie Een goede raad gaat het alleen om het democratisch functione
ren van de raad als onderdeel van het parlementaire stelsel. De besluitvorming inde gemeenteraad strekt
zich echter niet uit tot de economische sector en dat vinden wij een belangrijke, zelfs fundamentele
beperking van het werk in en van de gemeenteraad. Als men tot een democratische planeconomie wil
komen die volgens ons een voorwaarde is voor het rechtvaardig verdelen van inkomen en werk, een
drastische verbetering en, waar nodig, uitbreiding van de collectieve voorzieningen, een sociaal en
op de behoefte gericht woningbouw- en volkshuisvestingsbeleid, dan moet de economische macht ook
op locaal niveau onder politieke controle komen. Dat was, naast het opsommen van de beperkingen
ten aanzien van het democratisch gehalte van parlementaire organen - in het onderhavige geval de ge
meenteraad -, de strekking van mijn verhaal. Als beperkingen noemde ik het maar één keer in de vier
jaar kunnen stemmen, de niet terugroepbaarheid van raadsleden, het ontbreken van een plicht tot last
of ruggespraak en de collegevorming die zich aan de invloed van de kiezers onttrekt.
Anderzijds heb ik gezegd dat de gemeenteraad zijn positie moet versterken ten opzichte van de
rijks- en provinciale overheid, het college van b. en w., het ambtenarencorps, maar ook ten opzich
te van niet-ambtelijke deskundigen. Eenmaal deze sterke positie hebbend, zou de gemeenteraad moe
ten besluiten om beslissingsbevoegdheden over te dragen aan buurtorganisaties, wanneer en zodra die
de wens daartoe te kennen geven. Juist dit punt wekt bij andere fracties nogal kritiek. Ik beluister
bij de anderen een visie op democratie, die ik als volgt wil omschrijven.
Men is van mening dat door algemene verkiezingen op politiek terrein de democratie bereikt is
en dat een neutraal gemeentelijk apparaat ieder beleid kan uitvoeren dat de parlementaire meerder
heid wil uitvoeren. Hiervoor heb ik al aangegeven dat men dan buiten de waard van de sociaal-eco
nomische herberg rekent. Bovendien is datgene wat de parlementaire meerderheid, in dit geval de meer
derheid van de gemeenteraad, wil lang niet altijd hetzelfde als de wil van de meerderheid van de be
volking. Hoe vaak gebeurt het immers niet dat uitspraken uit het verkiezingsprogram worden afgezwakt
of helemaal niet uitgevoerd? Ook worden resultaten van inspraak terzijde geschoven met een beroep
op het algemene belang, dat volgens ons altijd het belang van de sterkste is, onder druk van economi
sche krachten of ten gevolge van rijksregelingen. Daarom vinden wij het belangrijk dat de buurten en
wijken en dorpen vooraf beslissingsbevoegdheden krijgen, maar ook om andere redenen vinden wij dat.
Ik wil hiervoor eerst wat nader ingaan op wat ik op 8 mei heb gezegd. In het rapport van de com
missie wordt de ontwikkeling van nachtwakerstaat naar moderne verzorgingsstaat geschetst. Daarbij
wordt aangegeven dat deze ontwikkeling haar stempel heeft gedrukt op de bestuursstructuur. In de
17
eerste plaats een toenemende centralisatie, die de autonomie van de gemeentebesturen sterk heeft in
geperkt. In de tweede plaats is er een verlegging opgetreden van het zwaartepunt in de besluitvorming
van gemeenteraad naar het professionele college van b. en w., dat daarbij de beschikking krijgt over
een steeds groter en deskundiger ambtenarencorps. Wij vinden het op zichzelf een goede zaak dat de
overheid zich op steeds meer terreinen verantwoordelijk weet, maar de bestuursstructuur is wezenlijk
niet aangepast aan deze ontwikkelingen. In de tijd dat de parlementaire democratie voor Nederland
een feit werd, was dat misschien voor Nederland de best denkbare vorm van democratie. Nu de over
heid en in het verlengde daarvan de gemeenten steeds meer taken naar zich toe hebben getrokken, vra
gen wij ons af of de huidige bestuursstructuur nog wel geschikt is. Het bestuur is verbureaucratiseerd.
De vorige keer heb ik gezegd - ik herhaal het - dat de overgang van nachtwakerstaat naar moderne
verzorgingsstaat ook met zich mee heeft gebracht dat de rijks- en locale overheid een steeds sterkere
greep op het dagelijks leven van de mensen heeft gekregen. Waren vele mensen in de vorige eeuw nog
direct afhankelijk van de nukken en grillen van hun werkgever, in de loop der tijd zijn de mensen daar
naast steeds meer in een positie van afhankelijkheid ten opzichte van de overheid gekomen. Enerzijds
heeft dit geleid tot een betere gezondheidszorg, een uitgebreide onderwijssector, een volkshuisvestings
beleid, een scala van welzijnsvoorzieningen waarover op zich ook wel het een en ander te zeggen
valt, anderzijds heeft dit niet geleid tot een grotere zeggenschap van de meeste mensen over het eigen
leven.
Op 8 mei stelde ik de vraag, die ik nu herhaal omdat ik toen geen antwoord kreeg, of u, om het
geen ik zonet heb gezegd, niet met ons van mening bent dat in het rapport van de commissie de vraag
gesteld had moeten worden of de parlementaire organen en de huidige bestuursstructuur nog wel vol
doen. Deze commissie is toch ingesteld uit onvrede over het huidige functioneren? Als wij de huidige
bestuursstructuur zelf niet ter discussie stellen, dan blijft het een ritselen in de marge.
Wat op dit moment allerwegen wordt geprobeerd, is de bevolking via inspraak en participatie weer
meer bij de besluitvorming te betrekken, zonder de bestuursstructuur zelf als zodanig ter discussie te
stellen. Dat laatste hebben wij wel gedaan en wij zijn van mening dat de huidige bestuursstructuur veel
al averechts werkt met betrekking tot het stimuleren van inspraak en participatie van de bevolking. Wij
vinden dat de bewoners van buurten, wijken en dorpen beslissingsrecht moeten krijgen over bepaalde
terreinen, zodat de afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van een vervreemdend bestuur wordt verkleind
en men daarnaast zelf meer greep op woon-, leef- en zo mogelijk ook werksituatie krijgt. Het verschil
tussen ons en de rest van de raad zit hem in het feit dat wij de huidige bestuursstructuur niet meer ge
schikt vinden om een stad optimaal te besturen. Deze structuur werkt vervreemding en bevoogding in de
hand. Het gevaar is levensgroot aanwezig dat het bestuur in de positie komt dat het beter weet wat
goed is voor de mensen dan die mensen zelf. Dat willen wij bestrijden en daarom pleiten wij voor een
overdracht van bevoegdheden van de gemeenteraad naar bij voorbeeld buurt-, wijk- en dorpsorganisa
ties.
Naar aanleiding van de standpunten die wij tijdens de informatieve raadsvergadering over dit on
derwerp naar voren brachten, is ons, overigens niet tijdens die vergadering zelf, want toen vond nie
mand het nodig om te reageren, maar wel in de pauze en na afloop verweten'. "Wat jullie willen, is
veel te onduidelijk. Jullie hebben geen model, jullie kunnen geen proces in gang zetten als jullie niet
weten waar je naar toe wilt." Inderdaad hebben wij geen kant en klaar model. Dat pretenderen wij niet
en dat willen wij ook niet. Het gaat om het aangeven van een richting in de ontwikkeling en een plei
dooi om hiervoor in het gemeentelijk beleid alle ruimte te scheppen. De vraagstukken, waar de ver
schillende buurten mee zitten, lopen nogal uiteen. De bevolkingssamenstelling van buurten is ook nog
al verschillend. Dat zelfde geldt natuurlijk ook voor wijken en dorpen. Daarom is de mate van betrok
kenheid van bewoners niet overal even groot en zijn de verlangens verschillend. Een eenheidsmodel voor
de toepassing van directe democratie is dan ook ondenkbaar, omdat elke vorm van democratie ten dode
is opgeschreven als de zaken, waarover moet worden beslist, niet werkelijk leven onder betrokkenen.
Daarom is het noodzakelijk dat er een langdurige experimenteerfase wordt ingesteld, waarin de buurt-
democratie wordt gerespecteerd door het gemeentebestuur en zich zelfstandig kan ontwikkelen.
Ik heb de vorige keer gezegd dat wij willen aansluiten bij de bestaande vormen van buurtdemocra-
tie, waarbij bewoners zelf uit kunnen maken hoe zij zich willen organiseren. Wel zullen er bepaalde
voorwaarden moeten worden gesteld ten aanzien van de wijze van werken. Welke voorwaarden dat zijn,
zal nog nader moeten worden uitgewerkt, maar ik denk bij voorbeeld aan de verplichting voor de orga
nisaties op zijn minst vier keer per jaar en verder wanneer bij voorbeeld 50 bewoners dat willen een al
gemene vergadering bijeen te roepen. Ook denk ik aan de verplichting regelmatig informatie te ver
spreiden over plaatsvindende activiteiten, of de verplichting om in openbaarheid te vergaderen. De
taken, die bij een gemeentelijke decentralisatie worden overgedragen aan de buurten, kunnen ver-