30
zijn vastgelegd. Geen burgemeester of gemeenteraad kan dat op zich veranderen. Het is erg goed dat
de politie meer dan vroeger weet wat er in de samenleving leeft en, omgekeerd, dat degenen die voor
het locale bestuur verantwoordelijk zijn, weten hoe de politie kan, moet functioneren. Ik geloof stellig
dat door die wisselwerking beter kan worden ingespeeld op ontwikkelingen dan in het verleden het geval
is geweest. De politie was in het verleden toch immers een fenomeen dat tamelijk los stond van de ver
schillende bestuurslagen. De politie fungeerde als een nogal zelfstandig gegeven in de samenleving.
De heer Bijkersma stelt nog de vraag hoe ik zijn visie in mijn advies aan de minister denk over te
brengen. Het klinkt wellicht een beetje cru, maar gelet op datgene wat ik tot dusver van de raad heb
gehoord, zal ik zijn visie in het document, dat aan de minister wordt gestuurd, niet gedetailleerd weer
geven. Ik heb de indruk dat een groot deel van de raad, althans wat de algemene benadering betreft,
staat achter de inhoud van de raadsbrief en de opmerkingen daarover in de Commissie voor de Openbare
Orde, waarbij duidelijk wordt verwezen naar de filosofie die de VNG op tafel heeft gelegd, zonder dat
alles zonder meer is overgenomen. De heer Bijkersma heeft daarover een andere mening. Tenzij er straks
uit de raad heel andere geluiden komen, zal ik niet zo'n moeite hebben met mijn brief aan de minister,
naar het mij toelijkt.
Een algemeen punt is nog de kwestie of het al of niet nodig is dat beheer en gezag in één hand
zijn. Vanuit de raad zijn hierover opmerkingen gemaakt. Ik verzeker u dat hij de zeggenschap over de
politie heeft, die het beheer erover heeft. Dat is zo zeker als tweemaal twee is vier. Als u mij dan de
vraag zou voorleggen of een burgemeester van een kleine gemeente in feite weinig invloed op de politie
heeft, dan antwoord ik bevestigend. Inderdaad heeft zo'n burgemeester nauwelijks invloed ten aanzien
van bij voorbeeld de vraag hoeveel mensen moeten worden ingezet voor bepaalde taken. Het beheer ligt
bij heel iemand anders. Dit is niet een stelling van mij, mijnheer Bijkersma. Ik adviseer u om daar de
diverse publicaties van ter zake zeer deskundige mensen op na te slaan. Ook zij geven de verzekering
dat degene, die het beheer over de politie heeft, in feite ook de zeggenschap over de politie bezit.
Wanneer het beeld in Nederland zo zou worden dat het beheer over de politie bij de commissaris
der koningin ligt, dan zou hij het beheren zelf in belangrijke mate moeten overlaten aan ambtenaren.
Het is namelijk een zo groot geheel dat de commissaris zich daarmee alleen fysiek al niet kan bezighou
den. Wanneer de verantwoordelijkheid voor de openbare orde bij de burgemeester ligt en de verant
woordelijkheid voor de opsporing en vervolging bij het Openbaar Ministerie, dan moet u er in feite van
uitgaan dat in een groot aantal gevallen de mensen die verantwoordelijk zijn, zich kunnen en ook zul
len verschuilen achter beslissingen die anderen hebben genomen. Ik zal Amsterdam dan ook als voor
beeld noemen. Ik kan mij niet indenken hoe een burgemeester van Amsterdam verantwoording kan af
leggen in een gemeenteraad over het functioneren van de politie, wanneer hij niet het beheer over die
politie zou hebben. Hij zal dat niet kunnen. Hij kan wel een verhaaltje vertellen, maar dat is wezen
lijk iets anders dan verantwoording afleggen. Hiermee raken wij een essentieel punt. Het is niet voor
niets dat althans in de grotere gemeenten reeds commissies voor de openbare orde zijn ingesteld. Het is
ook niet voor niets dat in de wet is vastgelegd dat de burgemeester verantwoording moet afleggen in een
gemeenteraad. Ik neem aan dat het voor een burgemeester onmogelijk is om bij belangrijke dingen een
zodanig beleid te voeren dat hij bij voortduring in conflict zou komen met de gemeenteraad. Die burge
meester zou dan niet kunnen functioneren. Dat geldt overigens niet alleen voor het politiebestel, maar
ook voor andere zaken waarvoor men verantwoording verschuldigd is. Natuurlijk zal er een wisselwer
king tussen burgemeester en gemeenteraad komen. Dat dit tijd vraagt en dat het niet van de ene dag op
de andere dag kan worden gerealiseerd, is een ander probleem. De tendens om tot een wisselwerking te
komen is aanwezig.
Dan blijft nog één punt over. De heer Bijkersma zal na het voorgaande kunnen opmerken dat het
Openbaar Ministerie ook alleen maar gezag over de politie heeft. Dat gezag strekt zich echter uit over
een heel ander gedeelte van de politietaak dan het gedeelte waarover de burgemeester het gezag heeft.
Het gezag van de burgemeester heeft betrekking op de hulpverlening en de handhaving van de openbare
orde, kortom, het dagelijks functioneren van de politie in de samenleving. Ik geef wel toe dat een zo
danige uitbreiding van de taak van het Openbaar Ministerie dat dit ministerie ook in andere stadia zeg
genschap zal krijgen, alleen maar een toenemende verwarring teweeg zal brengen. Men zal niet weten
wie waarvoor verantwoordelijk is. De situatie ontstaat dan dat bepaalde mensen op een te "warrig" vlak
met elkaar verantwoordelijk zijn. Dit is ook de kritiek, die in diverse documenten naar voren komt, op
het voorstel van de ministers om het Openbaar Ministerie een ruimere bevoegdheid te geven.
Als u mij dan vraagt waarom dit toch gebeurd is en of die mensen in Den Haag zo dom zijn dat zij
dit niet onderkennen, dan kan ik slechts dit zeggen: U moet niet vergeten dat dit voorstel het karakter
draagt van een compromis tussen twee centrale machten die aan de politie trekken, namelijk Justitie en
Binnenlandse Zaken. Dit blijkt uit vele punten van het voorstel dat thans aan de orde is. Er wordt bij
genoemde ministeries nogal het een en ander ondernomen om te proberen de zeggenschap over de politie
31
te houden. Gesprekken daarover leiden weieens tot voorstellen die niet altijd even logisch zijn. Dat
geldt echter niet alleen voor dit geval, het komt vaker voor.
Waar staan wij nu met dit wetsvoorstel? Ik moet u zeggen dat men sterke twijfels moet hebben ten
aanzien van de vraag of de tijd rijp is om zo'n drastisch voorstel op dit moment in deze situatie op tafel
te leggen. Ik noem twee redenen waarom men twijfels moet hebben. Ten eerste is er volstrekt geen dui
delijk beeld over wat er gebeurt met de reorganisatie van het binnenlands bestuur in Nederland. Ten
tweede moet worden uitgekristalliseerd in hoeverre taak en functie van de politie nader moeten worden
omschreven. Het zal nog een lange tijd duren voor men op die vraag een antwoord heeft gevonden. Het
is echter niet aan ons om te beoordelen of de tijd rijp is voor zo'n drastische wijziging. Wij hebben te
maken met het feit dat twee bewindslieden een dergelijke wijziging op tafel hebben gelegd. Op dit
ogenblik zullen wij daarop moeten reageren. In dat kader meen ik dat het juist is dat de VNG een moe
dige poging heeft gedaan om niet alleen kritiek uit te oefenen maar ook suggesties te doen over de rich
ting waarin de VNG denkt dat oplossingen bij voorkeur moeten worden gezocht.
In dit verband is het ook boeiend te lezen wat de heer mr. J.M. Polak schrijft over het voorontwerp
van een nieuwe Politiewet in een artikel in De Gemeentestem van 15 augustus 1980. De leden van de
Commissie voor de Openbare Orde hebben dit artikel toegestuurd gekregen. De heer Polak is degene
geweest die de aanzet heeft gegeven tot het wetsvoorstel dat nu ter tafel ligt. Ik zal twee zinnen uit
zijn artikel citeren. Hij stelt dat de fundamentele aanpak tot herziening van de Politiewet er thans
"niet in zit" en dat we er goed aan doen "de wijzigingen waarover wel overeenstemming bestaat, zo
spoedig mogelijk aan te brengen; dan is alle werk niet voor niets geweest." Deze conclusie trekt de
man, die de aanzet heeft gegeven tot dit ontwerp van een nieuwe Politiewet. Opmerkelijk is ook wat
de heer mr. J. Bokma in het Tijdschrift voor Openbaar Bestuur van 21 augustus 1980 heeft geschreven.
Hij komt na een interessante beschouwing tot de volgende conclusie: "Het zal mij niet verbazen, als de
ministers uiteindelijk toch geen wetsontwerp indienen, opnieuw een regeringscommissaris zoeken en ons
over een aantal jaren met een nieuwe (vraagpunten)nota verrassen."
Ik kan nog verder ingaan op andere punten die u hebt genoemd, maar ik geloof niet dat het erg
zinvol is. Ik heb enkele hoofdpunten nader toegelicht. Uit mijn laatste woorden hebt u wel begrepen
waartoe ik wat deze kwestie betreft zou overhellen. Op dit moment wordt evenwel uitsluitend aan ons
gevraagd wat wij denken van een ontwerp dat twee bewindslieden op tafel hebben gelegd. Hiermee zal
ik in eerste instantie volstaan. Ik stel voor na een korte koffiepauze de raad de gelegenheid te geven
voor een tweede instantie.
De heer Rijpma (weth.) heeft inmiddels de vergadering verlaten.
De Voorzitter schorst, om 23.10 uur, de vergadering voor de tweede pauze.
De Voorzitter heropent, om 23.30 uur, de vergadering.
Mevrouw Wiilemsma—de Jong: Aan het eind van mijn betoog in eerste instantie heb ik gepleit voor
het behoud van zowel rijkspolitie als gemeentepolitie. Ik vroeg u hoe u denkt dat deze beide soorten
politie in de toekomst doelmatig kunnen functioneren.
Enkele leden van mijn fractie hebben moeite met het gebruik van het woord "staatspolitie". Zij
vragen of dit woord niet gewijzigd kan worden in bij voorbeeld "op rijksniveau georganiseerde politie".
Het woord "staatspolitie" vinden wij erg krampachtig klinken. Men denkt bijna als vanzelf aan een dic
tatuur. Het komt ons onsympathiek over.
De heer Bijkersma: De voorzitter heeft gezegd dat snel en efficiënt optreden en specialisatie zich
niet altijd verdragen met een zo dicht mogelijk bij de burger staan van de politie. Op dit punt lopen
onze meningen dan uiteen. Wat er vandaag de dag in de maatschappij gebeurt, vereist in onze ogen in
de eerste plaats een snel en efficiënt optreden en een specialisatie van de politie. Vandaar dat wij juist
deze punten als criterium aannemen.
Ik besef dat ik de oorzaak geweest ben van het ter sprake komen van de situatie in Amsterdam. Ik
erken dat dit onderwerp in wezen niet in de discussie van vanavond thuishoort. Men heeft echter wei
eens behoefte om voorbeelden te noemen, opdat iedereen het wat sneller en beter begrijpt. Vandaar het
noemen van Amsterdam als voorbeeld. De voorzitter ging er niettemin op in en stelde de vraag wat er
gebeurd zou zijn in Amsterdam als de politie zonder controle van het plaatselijk bestuur was opgetreden.
Hij maakt het dan wel een beetje erg bont, want ik heb de woorden "zonder controle" helemaal niet
gebruikt. (De Voorzitter: Ik heb alleen maar een vraag gesteld.) Ik heb gezegd dat ik die controle graag
wat afstandelijker wil zien, omdat ik meen dat dit in zulke gevallen beter zou zijn.