32 Van één opmerking van de voorzitter ben ik enigszins geschrokken, ik vroeg de voorzitter hoe hij ons standpunt denkt te verwoorden in zijn advies aan de minister. Gezien de standpunten in de raad, zei de voorzitter, had hij daar geen moeite mee. Nu is dat niet een antwoord op mijn vraag, hij kan daarmee alle kanten nog uit. In de raadsbrief vraagt de voorzitter duidelijk naar de mening van de raad over deze kwestie en niet naar een standpuntbepaling. Er zal niet worden gestemd over deze raadsbrief, neen, het ging om de mening van de raad. Wij hebben gedacht die mening naar voren te moeten bren gen. Ik begrijp best dat het merendeel van de raad het niet met ons oordeel eens is, maar ik vind wel dat de voorzitter, als hij om onze mening vraagt, al is het maar met een enkele zin onze mening moet verwoorden. Anders vind ik dat geen recht wordt gedaan aan de vraag die in de raadsbrief wordt gesteld. De Voorzitter: De heer Bijkersma heeft mij gevraagd hoe ik met betrekking tot zijn mening zal han delen. Ik heb in antwoord daarop gezegd dat ik daar geen grote problemen mee zou hebben, naar het mij toeleek. De heer Bijkersma wijst op het feit dat in de raadsbrief staat dat één lid, de heer Bijkersma, zich op een ander standpunt stelt in de vergadering van de Commissie voor de Openbare Orde. Hij zegt verder dat het niet aan hem maar aan mij is om dit nader te verwoorden. Ik weet niet door hoeveel le den van de raad deze mening wordt gedeeld, maar ik zal deze mening natuurlijk willen vermelden. Het is echter niet mijn taak om in te vullen wat er moet komen te staan, dat is de taak van de heer Bijkersma. Zijn voorstel is om een andere zin op te nemen, misschien deze: "Twee (of drie) leden van de raad zijn van mening dat zij zich achter het voorstel van de ministers kunnen scharen." Het is niet aan mij om dit in te vullen, maar aan de heer Bijkersma. Als hij vraagt of ik ook de mening van de minderheid ken baar wil maken, dan zou het inderdaad onelegant zijn als ik zei dat ik dat niet van plan ben te doen. Ik zeg dit ook gegarandeerd niet. (De heer Bijkersma: Ik spreek namens mijn hele fractie.) Dat zijn vier leden, dus niet veel meer dan drie. (Gelach) (De heer Bijkersma: In een democratie is het kleine getal juist essentieel.) Zijn wij het dan nu eens over dit punt? (De heer Bijkersma: Inderdaad.) Mevrouw Willemsma maakte bezwaar tegen het gebruik van het woord "staatspolitie". Ik ben best bereid om dit woord te vervangen door "door de centrale overheid geleide politie", ledereen kan dan, als hij dat wil, een ander woord daarvoor invullen, maar wij gebruiken het woord "staatspolitie" dan in ieder geval niet. Als uw fractie de voorkeur geeft aan een wijziging van dit woord, dan ben ik daartoe best bereid. Als ik mevrouw Willemsma goed heb begrepen, dan stelde zij de vraag hoe ik denk dat het systeem met twee soorten politie - rijks- en gemeentepolitie - efficiënt kan werken. Heb ik dat goed begrepen? (Mevrouw Willemsma—de Jong: Wij pleiten voor het behoud van gemeentepolitie. In de kleinere gemeen ten blijft dan toch de rijkspolitie functioneren. Hoe ziet u dan de doelmatige samenwerking tussen beide soorten politie? Als wij ergens voor pleiten, dan moeten wij toch ook zeggen hoe wij dat zien?) Dan is er toch sprake van een misverstand. Wij pleiten in de raadsbrief, in overeenstemming met het commentaar van de VNG, niet voor het laten voortbestaan van rijkspolitie, naast handhaving van de gemeentepolitie. Wij pleiten voor gemeentepolitie. De VNG heeft een voorstel gedaan over de manier waarop de kleine ge meenten zouden kunnen samenwerken. Ik heb in eerste instantie overigens al gezegd dat dit alternatief van de VNG niet het laatste woord kan zijn en dat er verdere studie zal moeten worden verricht over de vraag in hoeverre dit voorstel voldoende recht doet om te komen tot een genoeg efficiënt werkende politie. Dit punt zal naar mijn mening stellig nog ter discussie worden gesteld; dat zou binnen afzien bare tijd weieens kunnen blijken uit heel andere reacties. Ik zou dus eigenlijk antwoord moeten geven op de vraag of ik van mening ben dat het voorstel van de VNG met betrekking tot de kleine gemeenten voldoende mogelijkheden tot efficiency van de politie biedt. Efficiency is uiteraard niet het zwaarte punt, maar de politie moet natuurlijk wel voldoende efficiënt kunnen werken. Ik moet u zeggen dat ik op dit ogenblik op deze laatste vraag geen resoluut antwoord durf te geven. Ik baseer mij daarvoor op diverse gesprekken die zijn gevoerd. Wel kan ik zeggen dat deze problematiek nog heel wat studie zal vereisen. Ik vraag de raad of wij de discussies kunnen beëindigen over het preadvies, met inachtneming van de door mevrouw Willemsma voorgestelde wijziging en met de kanttekening dat vier leden van de raad (de VVD-fractie) een andersluidende mening hebben, in die zin dat zij achter het voorstel van de be windslieden staan. Tot besluit wil ik de gehele raad, maar speciaal mevrouw Van der Werf, nog het volgende zeggen. Het is de eerste keer dat wij, in het openbaar, in de gemeenteraad van Leeuwarden zo uitvoerig en diepgaand over het politievraagstuk hebben gesproken. Dat is een stap in de richting waarop ik doelde. De Raad stemt in met het preadvies inzake het ontwerp voor een nieuwe Politiewet, met uitzonde ring van de WD-fractie (vier leden) die zich achter het voorstel van de ministers van Binnenlandse Za ken en van Justitie stelt. Dit zal in de brief aan de minister van Binnenlandse Zaken worden verwoord. Tevens zal in het preadvies het woord "staatspolitie" worden gewijzigd in "door de centrale overheid geleide politie". 33 Punt 29 (vervolg) De Voorzitter: Wij keren nu terug tot de behandeling van de subsidiëring van de Stichting CSI In- door Friesland. Ik verleen wethouder De Vries het woord om te reageren op de opmerkingen die in eerste instantie vanuit de raad zijn gemaakt. De heer De Vries (weth.): De heer Meijerhof heeft enkele elementen uit de ter inzage liggende do cumenten genoemd, aan de hand waarvan hij tot een conclusie is gekomen die uitmondde in een ak koordverklaring met het verstrekken van subsidie voor dit jaar, maar ook in de kanttekening dat hij voor de beslissing voor de volgende twee jaren eerst graag meer gegevens boven water wilde hebben. Bij dat uitgangspunt heeft mevrouw Waalkens zich aangesloten. Ik zal beginnen met enkele opmerkingen te ma ken ten aanzien van de zojuist genoemde aspecten. Wij werden eind mei min of meer overrompeld toen het bericht van het bestuur van de Stichting CSI Indoor Friesland kwam dat men het niet meer zag zitten en in principe besloten had "de pijp aan Maar ten te geven". Op zo'n moment wordt er iets bij je losgemaakt. Men denkt dan: daar gaat weer een element uit het hele scala van evenementen in Leeuwarden, dat op een bepaalde manier toch een her kenning van Leeuwarden en Friesland was op het terrein van de paardesport. Nog jarenlang wordt de gemeenteraad achtervolgd door het feit dat men indertijd geen pogingen heeft gedaan om de Wilhelmi- nabaan op een andere plaats weer nieuw leven in te blazen. Als dit paardesportevenement ook weer ge- eümineerd zou worden, betekent dat toch wel een verarming van de paardesport in Leeuwarden en in de provincie. Dat is voor de voorzitter van onze raad aanleiding geweest om een aantal mensen om de tafel te brengen en toch nog eens bestek op te maken, voordat er definitief beslissingen zouden worden geno men. Welnu, een en ander mondde uit in de afspraak dat enkele sponsors nog eens benaderd zouden worden en dat gemeente en provincie ieder voor zich nog eens zouden nagaan of aan de wens om een extra dotatie in de subsidiëring tegemoet kon worden gekomen, ten einde dit evenement in stand te hou den. Daarbij kwam dat op dat moment een verzoek tot subsidie aanhangig was gemaakt bij de Stichting Fonds voor de Nederlandse Veefokkerij. Deze stichting was bereid om de bodem van de piste te leveren. Zoals u ook in de stukken hebt kunnen lezen, komt dit neer op een bijdrage van 31 .000, Wij hebben vanuit b. en w. gezegd dat wij bereid waren aan de raad het voorliggende voorstel te doen. Gedeputeerde staten hebben daarentegen gemeend een zelfde voorstel niet aan provinciale staten te kunnen doen. Wij hebben dat betreurd. Inmiddels was de vakantieperiode aangebroken. Midden in deze periode kwam ten tweede male het bericht - er gebeuren in de vakantie wel meer gekke dingen - dat het bestuur van de Stichting CSI Indoor Friesland het niet zag zitten en alsnog wilde afhaken, omdat de subsidietoezeggingen niet het gewenste resultaat leken te zullen hebben. Vervolgens hebben de col lega's Eijgelaar en Ten Brug, die nu uitrusten, zich ingespannen om de draad van de aanvankelijke be sprekingen weer op te nemen en geprobeerd om alsnog te komen tot een conceptie waarin het mogelijk is om de kar in het spoor te krijgen. Dat is gelukt. U zult er begrip voor moeten hebben dat dit alles zich afspeelde in een situatie, waarin dan de ene en dan de andere met vakantie was. Dit heeft tot gevolg ge had dat de voorbereiding voor deze raadsbrief erg moeizaam is verlopen. De heer Meijerhof zegt dat er heel wat is aan te merken op de situatie zoals die zich nu voordoet. Hij zegt ook dat er wat de eindafrekening over 1979 betreft alleen maar een voorlopige uitkomst bekend is. Wij onderschrijven dit. De heer Meijerhof heeft gelijk. Een en ander zou eigenlijk in een veel eer der stadium al moeten zijn afgewikkeld. Men kan slechts gissen naar de achtergrond van dit feit, maar vrij zeker heeft het te maken met het defaitisme dat op zeker ogenblik over het bestuur kwam. Men zag hei gewoonweg niet zitten, nadat men eerst dacht met de toezegging van een extra subsidie van vorig jaar uit de impasse te zijn. Als men dan toch weer de problemen ziet opdoemen, dan werkt dat demoti verend. Toch, als wij kijken naar de situatie dat er uit de particuliere sector een bedrag aan sponsoring komt van meer dan 120.000, dan betekent dat toch wel iets. Verder moet worden opgemerkt dat dit evenement, als wij het kwijtraken, nooit meer terugkomt. Bovendien is de bijdrage van de gemeente Leeuwarden niet een netto-bijdrage, want er staan inkomsten tegenover als bij voorbeeld de huur van de Frieslandhal, al moet daarvoor natuurlijk wel iets gebeuren. Er staat ook tegenover dat Leeuwarden en kele dagen in het brandpunt van de belangstelling staat. Dat element moeten wij zeker niet uit het oog verliezen. Wij moeten, als het kan - dat is de mening van b. en w. -, dit evenement hier houden, voorlopig voor een periode van drie jaar; daarop wil ik graag uw aandacht vestigen. Alle sponsors zijn eraan gebonden, mede door de interventie van de voorzitter van onze raad en de wethouders Eijgelaar en en Brug. Door de sponsors is een toezegging gedaan voor drie jaar. Daarom zou het wat inconse quent zijn als wij als gemeenteraad op dit moment slechts een toezegging voor één jaar doen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 18