28
De Voorzitter heropent, om 23.00 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Ik stel voor eerst punt 14, de kwestie van de verkeerssituatie Willem Lodewijkstraat-
Achter de Hoven-Zuidergrachtswal, af te handelen. Ik heb zopas gezegd dat wij ons op uw in eerste
instantie gemaakte opmerkingen en de moties zouden beraden. Ik geef daarvoor wethouder Rijpma graag
het woord.
Punt 14 (vervolg)
De heer Rijpma (weth.): Het college heeft begrepen dat de raad verder wil gaan dan in de raads-
brief wordt aanbevolen. Als wij de voorstellen die ter zake zijn gedaan tegen elkaar afwegen, dan
hebben wij geen bezwaar tegen het volgen van het voorstel van de CDA-fractie. Dit voorstel is dui
delijk. Iedere auto die zich in, de verkeerde richting begeeft over het traject, is strafbaar. Dat betekent
dat de controle eenduidig is. Het betekent ook dat de interne circulatie van de Oranjewijk blijft be
staan. Men kan namelijk inrijden via de Willem Lodewijkstraat en men kan op een andere wijze het
gebied weer verlaten. Aan de bereikbaarheid van het gebied wordt dus geen geweld gedaan. Het eer
ste gedeelte van de motie die door mevrouw De Jong is ingediend, komt overeen met de doelstelling
zoals wij die nu willen. Bestemmingsverkeer verbieden over lange trajecten betekent dat controle on
mogelijk is. Iedere automobilist zal namelijk zijn verhaal klaar hebben. Een maatregel die niet tot
rechtsgevolgen kan leiden, is een maatregel waarvan men heel gauw weet dat die kan worden overtre
den. Dan heeft het geen effect. Naar onze mening is een eenduidige regeling, namelijk het verkeer
vanaf het Zuiderplein/hoek Zuidergrachtswal verbieden in te rijden in de richting van de rondweg, op
dit moment de beste maatregel. De raad zou dan ook dienovereenkomstig kunnen besluiten. (De heer
Janssen: De wethouder zegt het niet duidelijk, maar het betreft dan toch wel alleen vrachtverkeer?)
Uitsluitend vrachtverkeer, ja.
De Voorzitter: Ik breng allereerst de motie van mevrouw De Jong en mevrouw Van der Werf in stem
ming, want dat is de verst strekkende motie.
De motie van mevrouw De Jong en mevrouw Van der Werf wordt verworpen met 32 tegen 3 stemmen.
De Voorzitter: Dan breng ik nu de motie die de heren Boelens en Miedema hebben ingediend in
stemming.
De motie van de heren Boelens en Miedema wordt met algemene stemmen aangenomen.
De Voorzitter: Dan moet ik u nog vragen of u met de overige in de raadsbrief genoemde punten,
zoals asfalteren en dergelijke, instemt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de aange
nomen motie.
De Voorzitter: Voor de beantwoording namens het college in tweede instantie van het agendapunt
over de bouw van een evenementenhal, geef ik graag het woord aan wethouder Eijgelaar.
Punt 20 (vervolg)
De heer Eijgelaar (weth.): Ik denk niet dat ik hoef in te gaan op de discussie tussen de heer Van
den Eist en de heer Van der Wal. Het betrof een "onderlinge conversatie" tussen hen via u, mijnheer
de voorzitter.
Ik moet wel zeggen dat het mij spijt dat de heer Knol zegt van mening te zijn dat niet serieus op
zijn opmerkingen wordt ingegaan. Hij zegt dat het college, als de koppen eenmaal zijn geteld, dat
niet meer zo serieus doet, omdat het voorstel dan al aangenomen is. Deze opmerking vind ik volstrekt
misplaatst. Als een dergelijke houding van mijn kant zo overgekomen is, dan spijt mij dat bijzonder,
want het is de bedoeling niet geweest. Ik dacht ook dat ik enkele punten duidelijk had genoemd. Er
is ook opgemerkt dat de andere financiële aspecten van dit voorstel bij het beleidsplan nader aan de
orde kunnen komen, dat wil zeggen, als het gaat om bezuinigingen waarover de heer Knol zich uitge
laten heeft: de uitkeringen uit het Gemeentefonds, het niet verhogen van de onderwijsuitkeringen, de
uitbreiding van het aantal cliënten van de Sociale Dienst, de tegenvallende parkeeropbrengsten, enz.
Dat zijn aspecten waarover bij het beleidsplan kan worden gesproken. Dat is ook door de voorzitter
toegezegd. Op de andere punten die de heer Knol heeft genoemd, ben ik serieus ingegaan. Ik heb de
personeelslasten genoemd en uiteengezet waarom het bedrag daarvoor zo laag is gesteld. Hetzelfde
geldt voor de energiekosten. Ik zou bij dat laatste nog de aanvulling kunnen geven dat een deel van
de verwarming van de evenementenhal komt uit de warmteafgifte van de ijshal, waardoor de energie
kosten beperkt kunnen blijven. (De heer Knol: Dat zijn in mijn ogen bijkomstigheden. De essentie van
mijn verhaal was de relatie met het beleidsplan en het financiële drijfzand dat ik daarin aanwezig acht.
Daarop wordt nu niet ingegaan en dan krijg ik toch geen antwoord op de essentie van mijn verhaal?)
Dat betekent toch helemaal niet dat uw opmerkingen niet serieus worden genomen? Ik wil nog wel de
opmerking maken dat dit voorstel helemaal niet nieuw is. Het voorstel tot bouw van deze evenemen
tenhal had ook in mei aan de orde kunnen worden gesteld, als een en ander niet door een technische
storing was vertraagd. Als het voorstel in mei was behandeld, was dat ruim voor de behandeling van
het beleidsplan geweest. De heer Knol moet het nou niet doen voorkomen alsof dit een nagekomen stuk
is. (De heer Knol: In de zomer van dit jaar zijn de financiële omstandigheden toch duidelijk veran
derd?) (De Voorzitter: Er mag hierover geen misverstand komen. Als b. en w. zijn wij het er natuur
lijk mee eens dat het uitermate jammer is dat men een zo belangrijke beslissing met zoveel consequen
ties moet nemen, voordat de raad na afweging een volledige uitspraak over het beleidsplan doet. Dat
is reëel. Wij hebben in de raadsbrief echter omschreven - daar is dan wel serieus op ingegaan - waar
om wij toch gemeend hebben op dit moment, deze handicap erkennende en wetende, dit zware element
uit het beleidsplan te moeten lichten. Wij vonden dat verantwoord. Het is echter een probleem waar
over men verschillend kan denken.) Inderdaad, ook is aangegeven hoe dit voorstel kan worden geplaatst
in het kader van de hele begroting. Het is niet zo dat wij zeggen: stem hier nou maar voor en wij zien
straks weieens hoe het ingepast wordt, leder raadslid kan duidelijk zien hoe wij dit denken te doen.
In die zin is de onzekerheid niet zo groot. Men kan dan zeggen dat men niet meer met dit bedrag kan
schuiven in de begroting; welnu, dat is waar. Toch heb ik moeite met de opmerking dat wij niet serieus
zijn.
De heer Bijkersma heeft gesteld dat hier iets principieel fout zit. Daarover kan men natuurlijk best
van mening verschillen. Er is iets gebeurd, dat niet te doen gebruikelijk is, in die zin dat men zich
kan afvragen of het entameren van een project op deze wijze een goede zaak is. Het is weliswaar niet
gebruikelijk, maar ik wijs erop dat wij met betrekking tot de ijshal een soortgelijke procedure hebben
gevolgd. Wij konden toen op een gegeven ogenblik een totaal bouwpakket kopen en realiseren. Wij
meenden dat deze aanbieding vrij geschikt was en ook snel kon worden gerealiseerd. Wij hebben met
betrekking tot de realisering van de evenementenhal ook gekozen voor een andere wijze dan te doen
gebruikelijk, maar dat is niet gedaan buiten de commissies om; ook niet buiten de Commissie voor
Openbare Werken om. Men kan dit dan principieel fout vinden, maar men kan ook zeggen dat het prin
cipieel weieens goed is om een bepaald stramien te doorbreken, als de commissies en de raad daarmee
akkoord gaan. Dat is nu aan de orde. Het staat de heer Bijkersma volledig vrij om dit principieel fout
te vinden. Het is ook niet de bedoeling dat deze procedure bij ieder project steeds weer op deze
wijze zal verlopen. In voorkomende gevallen zal de heer Bijkersma ook in het openbaar zijn mening
in dezen kenbaar kunnen maken. Dat is volstrekt legitiem. (De heer Bijkersma: Toch heb ik het gevoel
dat u om de zaak heen draait en daar blijf ik bij.) U moet het mij niet kwalijk nemen, maar als ik hier
en nu tot'in detail moet uitleggen hoe een en ander is gegaan, dan voel ik daar helemaal niets voor.
De heer Bijkersma weet immers heel goed hoe alles in zijn werk is gegaan en ik dacht dat de heer
Bijkersma hier heel nadrukkelijk heeft gesteld dat hij de wijze, waarop het is gegaan, fout vindt.
Men zou er bezwaar tegen'kunnen hebben dat de heer Bijkersma op deze wijze deze zaak hier in de
discussie heeft gebracht. (De heer Bijkersma: Dan zou de voorzitter wel ingegrepen hebben en dat heett
hij niet gedaan.) Ik bedoelde mijn opmerking ook als een veronderstelling. (De Voorzitter: Ik stel voor
hier maar over op te houden. Wij denken er verschillend over en dat is helemaal geen drama.)
De heer Jansma heeft gesproken over een periode van een half jaar, waarvoor vaste afspraken moe
ten worden gemaakt. Ik heb in eerste instantie al gezegd dat ik daar niets voor voel. Men kan mijns
inziens niet een half jaar van te voren afspraken vastleggen, op grond waarvan een niet vroegtijdig
aangevraagd spektakel binnen dat halve jaar geen doorgang kan vinden. Naar mijn overtuiging zal het
overigens niet vaak voorkomen dat men niet vroegtijdig weet dat er een bepaald iets in de evenemen
tenhal moet plaatsvinden dat van een meer dan normale omvang is en waarvoor dus het sportgedeelte
nodig is. Misschien is een enige garantie biedende tussenoplossing dat het college, als het sportgedeel
te aan het sportgebeuren moet worden onttrokken, de beslissing daartoe neemt, gehoord de Commissie
voor de Dienst voor Sport en ReiCreatie. Daarmee is dan een veiligheid ingebouwd. (Dei Voorzitter: Ge
hoord beide commissies. Dus ook de Commissie voor het Marktwezen en de Frieslandhal.) Ik dacht dat
volstaan kon worden met de Commissie voor de Dienst voor Sport en Recreatie. (Dei Voorzitter: Nee, bei-