Gemakshalve zal ik het commentaar van mijn fractie op de diverse aspecten geven in dezelfde volg orde als vermeld in de raadsbrief. Allereerst de relatie met de woningbouw in Camminghaburen. Om het tempo van de woningbouw in deze wijk zoveel mogelijk op peil te houden, is onlangs besloten tot aanpassing naar financiering van enkele woningbouwtypen. Zulks in verband met de sterk gewijzigde economische omstandigheden. Een inpassing van de aanleg van stadsverwarming onder deze omstandigheden heeft, vooruitlopend op een beslissing inzake toepassing van stadsverwarming, het college doen besluiten om aansluiting van de deelplannen VI en VII zeker te stellen. De genomen maatregelen hebben onze instemming, omdat de continuïteit in de woningbouw van primair belang moet worden geacht. Ook het gewijzigd stand punt met betrekking tot de keuze van brandstof - gas in plaats van olie voor de hulpwarmteketel (hwk) - kunnen wij delen. Vervolgens het vuilaanbod. Het aan het rapport van de Kema ontleende tijdschema voor de tech nische uitvoering van de warmwatervoorziening geeft de indruk geen problemen op te zullen roepen. Uitgangspunt daarbij is stellig geweest een goed op elkaar aansluitend geheel van woningbouw en tech nische voorzieningen, mede tegen de achtergrond van het exploitatieverloop. Te meer klemt daarom de vraag of tijdig en in voldoende mate vuil kan worden aangeboden. Van belang is dan ook de pas sage in de raadsbrief over het door de rijksoverheid voorgestane beleid met betrekking tot de afval stoffen. De in dit kader aan de provincie opgelegde taak van regionalisatie van de vuilverwerking heeft inmiddels geleid tot een positieve uitspraak van provinciale staten ten aanzien van de capaci teitsvergroting van de vuilverbrandingsinstallatie. Hoewel geen volledige zekerheid is gegeven over een hoger vui laanbod - de provinciale staten dienen het zogenaamde afvalstoffenplan immers nog vast te stellen -, mag redelijkerwijs worden aangenomen dat dit college niet op de genomen maatregel zal terugkomen. Dit aspect is voor mijn fractie dan ook geen reden uw voorstel af te wijzen. Ik zal nu ingaan op de rijksbijdrage. Los van de voorwaarden, waaronder de minister van Econo mische Zaken bereid is een subsidie voor dit project te verstrekken, is de hoogte van het subsidie rond uit teleurstellend te noemen. Omgerekend op ruim 5%, steekt dit percentage wel schril af tegen de percentages die bij voorbeeld beschikbaar worden gesteld in het kader van de WIR-regeling. Ook al mocht qua karakter een vergelijking tussen beide vormen van subsidiëring een omstreden zaak zijn - het zijn ten slotte beleidsmaatregelen -, dan nog dringt zich de vraag op of de toezegging van 3.500.000,-- subsidie in 1980 in overeenstemming is met het streven naar energiebesparing op nationaal niveau. In Leeuwarden - op locaal niveau dus - krijgt de energiebesparing nog meer accent door de specifieke si tuatie van koppeling van de stadsverwarming aan de vuilverbrandingsinstallatie. Het bijzondere karak ter komt hier naar voren door een optimale besparing, omdat het afvalproduct - warm water - vrijwel volledig kan worden benut. Niettegenstaande het feit dat de subsidiebijdrage gezien moet worden als een component van de exploitatie en naar verluid bepaald is door kapitalisering van gederfde winst op gas, zou volledige dekking van de aanloopverliezen van rijkswege gewaarborgd dienen te zijn. De subsidievoorwaarden alsmede de (gedeeltelijke) financiering middels een risicodragende geldlening van de Neom, geven ons geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De exploitatielasten. Een belangrijk, zo niet het belangrijkste, aspect van dit project. De voor uitberekeningen door de Kema van de exploitatieresultaten over een periode van 25 jaar, steunen op aannames, bij wijze van voorbeeld nader geanalyseerd indien zich wijzigingen mochten voordoen op de geldmarkt en op de oliemarkt. Dat het college dan ook geen harde conclusies wil verbinden aan het cijfermateriaal, lijkt ons een objectieve benadering van de problematiek. Gegeven ons standpunt in de raadsvergadering van 28 januari 1980 betreffende een nadere uitwerking van het toen aan de orde zijnde voorstel en de resultaten van het onderzoek naar de haalbaarheid van stadsverwarming in Leeu warden, zijn wij, hoewel niet in een hoera-stemming verkerend, van mening dat dit project een kans van slagen moet hebben, mits aan twee hierna te noemen voorwaarden wordt voldaan. De verbruikersaspecten. Het belang van stadsverwarming wordt door toekomstige bewoners stellig anders beoordeeld dan door overheid en deskundigen. De keuze van "stadsverwarmd wonen" wordt pri mair bepaald door de kosten en de mate van comfort, waaronder beheersing van het temperatuurniveau. Ten aanzien van het kostenaspect delen wij het standpunt van het college dat de kosten van stads verwarming niet hoger zullen zijn dan bij conventionele verwarming. Ook de besluitvorming behoort uit oogpunt van rechtszekerheid van de burger in het besluit te worden opgenomen. Een daartoe strek kende motie luidt als volgt. "De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 22 september 1980, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 september 1980 (bijlage no. 359), be sluit ontwerp-besluit no. 12819 als volgt aan te vullen: 4.a. dat voor verbruikers de kosten van stadsverwarming dezelfde of nagenoeg dezelfde zullen bedragen als de kosten van gasverwarming; 33 b. dat overeenkomstig vorenstaande te zijner tijd een voorstel aan de raad wordt voor gelegd tot vaststelling van het tarief van stadsverwarming." Deze motie is mede-ondertekend door de heer Miedema. Het vastrechtbedrag, een verleidelijke component in exploitatoire zin, zal bij de vaststelling van het tarief hoegenaamd geen drempel mogen zijn om stadsverwarmde woningen te betreden. Ik meen de ze opmerking te moeten plaatsen. De toepassing van stadsverwarming brengt verder mee dat bij gebrek aan kookgas de keukenapparatuur moet worden aangepast. Deze aanpassing in een nieuwe wijk en on der een moeilijke situatie op de bouwmarkt dient uit het oogpunt van volkshuisvesting met de noodza kelijke zorgvuldigheid te worden beoordeeld. Wij hechten hier bijzonder veel waarde aan en deze aan passing dient naar onze mening mogelijk te worden gemaakt door een redelijke tegemoetkoming in de kosten van vervanging, waaronder een fornuis. Uw principestandpunt omtrent een bijdrage van 100, kunnen wij echter niet volgen. Om eerder genoemde redenen en in relatie met de kosten van vervan ging dient deze bijdrage naar onze mening te worden verhoogd. Mogelijk zijn andere vormen van te gemoetkoming denkbaar. Vooralsnog hebben wij uw standpunt beoordeeld en in een voorstel vertaald, dat als volgt luidt. "De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 22 september 1980, gele zen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 september 1980 (bijlage no. 359), besluit a. de voorgestelde bijdrage aan de bewoners van 100,in de kosten van aanschaf van pannen te wijzigen in: een bijdrage aan de bewoners van minimaal 500,in de kos ten van aanschaf van keukenapparatuur; b. een desbetreffend voorstel van het college af te wachten." Vervolgens iets over het beheer. Om de financiële risico's, aan stadsverwarming verbonden, zo veel mogelijk te spreiden, zou het voor de hand gelegen hebben dat het college pogingen had onder nomen om het draagvlak van de risico's te verbreden. Wij hebben begrip voor een eigen gemeentelij ke opzet in de aanloopfase. De redactie van dit onderdeel van de raadsbrief - "voorshands gaan wij ervan uit - doet veronderstellen dat het college zelf de bezwaren van de risicolast onderkent. Daarom stellen wij er prijs op een uiteenzetting van de ovérwegingen van het collegestandpunt te ver nemen Resumerend het volgende. Mijn fractie is, ondanks een aantal onzekerheden doch op grond van eerder ingenomen standpunten en onder voorbehoud van de ingediende moties, bereid het voorstel van het college te volgen. Mevrouw Waalkens: Onze fractie is van mening dat het zeker de moeite waard is om een stadsver warmingsproject, met inschakeling van de vuilverbrandingsinstallatie, te overwegen. Energiebespa ring is ons inziens een nationale zaak, waarvoor een gezamenlijke inspanning moet worden geleverd. Wij hebben dan ook bezwaar tegen dit raadsvoorstel, met name tegen het gestelde onder punt VI, waar in wordt voorgesteld de exploitatie als gemeente zelf ter hand te nemen. Op enkele hoofdpunten zijn er nog te veel onzekerheden, waardoor het uit een oogpunt van risicospreiding beter is voor de gemeen te, met haar beperkte budgettaire draagkracht, risico's te delen en dus ook de eventuele winst. Het eerste hoofdpunt is het afvalstoffenplan van de provincie, dat in concept is goedgekeurd. Volgende week vindt de hoorzitting voor de gemeenten plaats, waardoor het plan wijzigingen kan ondergaan, voordat het wordt goedgekeurd door provinciale staten. Zowel het vuilaanbod als de ta rieven waarvoor het vuil verbrand zal worden, zijn dus nog onzeker. Het kan in de toekomst zelfs mo gelijk worden dat afvalstoffen grondstoffen worden. Al met al onzekerder dan uw stelling "niet volle dig zeker". Het tweede hoofdpunt wordt gevormd door het beleidsvoornemen op hoger niveau, zoals het Co- conut-rapport van het rijk. In dit rapport staat dat stadsverwarmingsproductiebedrijven naar provinci ale c.q. regionale eenheden moeten overgaan. Verder is er het provinciaal vuilverwijderingsplan, dat uitgaat van regionalisering van vuilverbrandingsinstallaties. Een derde onzekere factor is de ontwikkeling van de prijzen van olie en gas waarop de bereke ningen van het stadsverwarmingsproject zijn gebaseerd. Deze prijzen zijn op gemeentelijk niveau niet te beïnvloeden. De beslissingen daarover liggen mede op rijksniveau. Een vierde hoofdpunt wordt gevormd door het feit dat de opbouw van de tarieven voor de gebrui kers van stadsverwarming op het ogenblik in den lande in discussie is. Verwacht mag worden dat in on ze gemeente de vastrechttarieven voor de stadsverwarming die van het gas zullen benaderen, mede om de bezuinigingsprikkel bij de bevolking te stimuleren. Dit houdt in dat in geval van stadsverwarming, waarbij de vaste kosten vele malen hoger zijn dan bij gasverwarming, de risico's op financieel gebied vrij groot zijn, als vastrechttarieven in verhouding laag zijn.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 17