7 geduurd hebben en dat de overeenstemming met zeer veel moeite is bereikt. Wanneer de raad van me ning is dat dit voorstel niet op deze wijze moet worden uitgevoerd, dan is het vrijwel voor honderd pro cent zeker dat in de eerstvolgende maanden op dit terrein geen acties van welke aard dan ook onder nomen kunnen worden. Op het moment dat aan ons gerapporteerd werd dat hier misschien op een ande re basis toch onderhandelingen moesten worden gevoerd, hebben wij heel nadrukkelijk gemeend dat de hier in het spel zijnde belangen zo zwaarwegend waren dat een heroverweging van de transactie zeer bezwaarlijk was; vooral omdat het een ruiltransactie is, waarbij door beide partijen grond wordt inge bracht en in feite tussen beide partijen overeenstemming is bereikt over het verschil in waarde. De heer Van den Eist: Ik dacht dat ik mijn zinnen in eerste instantie al erg voorzichtig geformuleer: had; ik wil de hele boel namelijk niet op losse schroeven zetten. De wethouder is echter in het geheel niet ingegaan op het bestuurlijke punt. Het advies van de Commissie voor het Grondbedrijf kon naar mijn mening niet honderd procent zijn, omdat de informatie onvoldoende was. Ik zou in tweede instan tie nog willen vragen of de 83 ca impliciet een onderdeel is van de ruiltransactie. (De heer Rijpma (weth.): Ja.) Dank u. Overigens heb ik wel begrip voor de argumenten van de wethouder. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 10 (bijlage no. 363). De Voorzitter: Dit agendapunt betreft de vaststelling van het bestemmingsplan Langemarktstraat- Noord. De heer Geerts: Over het bestemmingsplan Langemarktstraat-Noord zijn de afgelopen jaren nogal wat discussies gevoerd. Met de discussies is naar ik meen al in 1975 begonnen. Het bestemmingsplan heeft ter visie gelegen en van verschillende kanten zijn bezwaarschriften binnengekomen. Deze be zwaarschriften zijn afkomstig van toekomstige bouwers maar ook van mensen die zich als bewoners heb ben gepresenteerd. Ik zal de bezwaarschriften in alfabetische volgorde behandelen en daarbij enige kanttekeningen maken ten aanzien van de hele gang van zaken. Ik begin met het bezwaarschrift van het Onderling Pensioenfonds CV u.a. Het Pensioenfonds heeft een bouwplan laten maken. De tekeningen en de maquette die daarvan zijn gemaakt, hebben wij kun nen zien. De algemene indruk is dat het bouwplan voldoet aan de wensen die wij voor het gebied Lange marktstraat-Noord hebben. De eerste drie bezwaren van het Pensioenfonds kunnen naar mijn mening worden opgevat als bezwaren tegen het bestemmingsplan, omdat het bouwvolume van het bouwplan niet past in de voorschriften van het bestemmingsplan. Het college stelt dat het in ieder geval de parkeer- norm van 1 parkeerplaats op 60 m2 bruto kantoorvloeroppervlak wil handhaven. Dat lijkt ons een erg goede zaak. Ik geloof niet dat wij voor de parkeerbehoefte in dat gebied een beroep moeten doen op de aanwezige ruimte van de Oude Veemarkt. Een dergelijk beroep zou een te sterke claim op de Oude Veemarkt leggen en zou verder onze mogelijkheden voor dit gebied sterk beperken. Een ander bezwaar van het Pensioenfonds richt zich tegen het uitgesloten zijn van winkels In het ontwerp-bestemmingsplan. Het Pensioenfonds wil het kantorencomplex doordringbaar maken en heeft plannen voor enige kiosken. De gedachte om het gebied doordringbaar te maken, zodat men tussen de gebouwen door kan lopen vanaf de Oude Veemarkt tot aan de Prins Hendrikstraat, spreekt ons wel aan. Wij hopen echter wel dat van dit idee meer terechtkomt dan er van de doordringbaarheid van het ge bied Sint Jacobsstraat/hoek Gouverneursplein terechtkomt, omdat de plannen in het laatste geval nog al op losse schroeven staan. Wij hopen dus dat dergelijke plannen wel in het gebied Langemarktstraat- Noord worden gerealiseerd. Een heel principiële vraag kan hieraan ten grondslag liggen. Ik bedoel dan een soort "de-kip-en- het-ei-vraag": Wat is er het eerst, het bouwplan of het bestemmingsplan? Principieel moet worden ge zegd dat men zijn eigen doelstellingen via allerlei fasen - onder andere het bestemmingsplan - moet uitspreken. Het bouwplan moet vervolgens aan het bestemmingsplan worden aangepast. Dat is principi eel gezien een correcte stelling. Toch is bij de behandeling van juist het bezwaar tegen het uitgeslo ten zijn van winkels in het ontwerp-bestemmingsplan gebleken dat de aanwezigheid van een bouwp an een goede steun is om te kunnen bekijken hoe het vrij abstracte bestemmingsplan - dat immers alleen maar uit kaarten en voorschriften bestaat - er, in een bouwplan vertaald, uit gaat zien. Het is ook op vallend dat dit aspect de discussie vrij zwaar bei'nvloedt. Nogmaals, principieel gezien zal de juiste stellingname moeten zijn: eerst moet het bestemmingsplan klaar zijn en vervolgens komen de bouwplan nen. Toch valt niet te ontkennen dat er een relatie tussen deze twee bestaat, die het erg plezierig maakt dat er een bouwplan aanwezig is. Als voorbeeld kan dienen het feit dat er voor het terrein van het Pensioenfonds wel en voor het terrein van de FBTO niet een bouwplan aanwezig is. Vanuit mijn fractie kwam zelfs naar voren dat het plezierig was geweest als ook voor het terrein van de FBTO een bouwplan beschikbaar was. Dit is evenwel in strijd met het uitgangspunt dat eerst het bestemmingsplan moet worden gemaakt en vervolgens het bouwplan daarop moet worden geënt. Wij kunnen ons vinden in de manier waarop het college de bezwaren van het Pensioenfonds heeft afgedaan. Als argument voor het gegrond verklaren van het bezwaarschrift van het Pensioenfonds han teert het college de bestaande relatie tussen de straatwanden van Willemskade en Snekerkade en de stadsgracht. Deze relatie heeft voorop gestaan, het bouwplan voorziet daarin en daarom kunnen wij de argumentatie van het college overnemen. Ook de FBTO heeft een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaar richt zich vooral tegen de voorge stelde hoogten van de bebouwing en de toegelaten vloerindexen in het ontwerp-bestemmingsplan. Uit een oogpunt van rechtsgelijkheid is er mijns inziens veel voor te zeggen dat voor de FBTO dezelfde voorwaarden moeten gelden als voor het Pensioenfonds. Het college stelt voor gevelhoogten mogelijk te maken van 11 meter tot 16 meter. Het college wil graag de mogelijkheid hebben om bouwhoogten van 2 meter hoger of lager - het zal wel hoger worden - goed te keuren. Het bouwplan zal dan in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening en in de Commissie voor de Monumentenzorg worden behan deld. Ik heb hierover een vraag. Als het toekomstig bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan, heeft u dan nog mogelijkheden om toch nee te zeggen tegen het bouwplan, als bepaalde dingen u niet aan staan? Wat is de garantie dat er door het college maar ook door de Commissie voor de Ruimtelijke Or dening en de Commissie voor de Monumentenzorg inderdaad wat te toetsen valt? Een andere zaak is dat wij in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening een kanttekening heb ben gezet bij de mogelijkheid dat het bouwblok ten westen van het huidige FBTO-gebouw een bouw hoogte van 18 meter zal hebben. Een en ander kan tot gevolg hebben dat er een vrij compacte kolos ontstaat op dat gebied. De wethouder gaf dit wel toe, maar zei ook dat de vloerindex van 3 verhindert dat deze mogelijkheid wordt gerealiseerd. In deze openbare vergadering wil ik dan toch nogmaals vra gen of er inderdaad een behoorlijke garantie is dat niet een zeer compact geheel wordt gemaakt, maar dat een bouwplan in de stijl van het door het Pensioenfonds ontworpen plan zal worden gerealiseerd. Dit is wat ik over de bezwaarschriften van de FBTO heb te zeggen. Over de panden aan de Sneker kade zal ik het bij de behandeling van de bezwaren van de bewoners hebben. Ik zal nu ingaan op de bezwaren van Pretty Home. Dit bedrijf wil, in tegenstelling tot het ont werp-bestemmingsplan, detailhandel mogelijk maken. Dit laatste is nu ook al min of meer het geval, maar door middel van de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan kan het huidige gebruik van de panden blijven zoals het is. Het college wil voor een in het toekomstig bestemmingsplan te treffen regeling het distributie-planologisch onderzoek afwachten. Uit dat onderzoek moet blijken hoe het er met het winkelbestand in Leeuwarden voorstaat en verder worden ook wenselijkheden geformuleerd. Van dat onderzoek wil het college een mogelijke goedkeuring van een winkelbestemming ter plaatse laten afhangen. Daarom stelt het college voor dit bezwaarschrift van Pretty Home vooralsnog af te wijzen. Wij kunnen ons in deze redenatie vinden. Vervolgens het bezwaarschrift van de bewoners van de Snekerkade. Deze mensen gebruiken een viertal argumenten. Ten eerste zegt men dat wordt afgeweken van het indertijd vastgestelde structuur plan voor de binnenstad. Dat is natuurlijk zo, dat wisten wij ook welWij hebben meer dan eens in de raad over dit aspect gesproken en hebben het op grond van een aantal argumenten nodig gevonden om van het structuurplan af te wijken. Ik zal nu niet al deze argumenten, die indertijd uitgebreid aan de orde zijn geweest, herhalen. Ik zeg alleen dat de raad een structuurplan voor de binnenstad heeft vastgesteld, dat daarna tot invulling is overgegaan en dat de raad het nodig heeft gevonden om van dat structuurplan af te wijken. Dat mag een gemeenteraad toch doen? Een structuurplan is een lei draad voor de ruimtelijke ontwikkeling. Als er echter argumenten zijn voor een wijziging van die lei draad, dan moet de mogelijkheid daartoe aanwezig zijn. De Wet op de ruimtelijke ordening verklaart een bestemmingsplan als bindend tegenover de burger. Ik ben van mening dat dit niet alleen een for meel standpunt moet zijn maar ook feitelijk moet worden ingevuld. Totdat het bestemmingsplan van kracht wordt, heeft de raad het recht - en zelfs de plicht - om kritisch te bekijken of datgene, wat in het structuurplan is vastgesteld, nog steeds opgaat. Dat zal dan wel op basis van een diepgaande discussie en op basis van argumenten moeten gebeuren. Naar mijn mening is aan die voorwaarden vol daan. Een logisch gevolg van onze beslissing over de Snekerkade is dat dit gebied uit zone-B van het beschermd stadsgezicht wordt overgebracht naar zone-C. De betekenis daarvan is in het verleden uit gebreid in de raad aan de orde geweest. Een volgend bezwaar van de bewoners is dat de rehabilitatie van de panden niet voldoende on derzocht zou zijn. Ik meen mij te herinneren dat wij over een mogelijke rehabilitatie op basis van cij- férs hier ook een beslissing hebben genomen. Die cijfers bevestigden wat wij gevoelsmatig al dachten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 4