10 mening dat iemand, die op deze plaats een bedrijf heeft, geen boodschap heeft aan de opmerking van de wethouder dat niemand de snackbar kan bereiken. De ondernemer denkt dat hij zijn bedrijf daar wel kan uitoefenen. Hij heeft dan het recht en moet ook de kans hebben om dit te doen. Ik dien de motie wel in. De motie luidt: "De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 13 oktober 1980, behande lende punt 6 van de agenda (bestemmingsplan Oldegalileën) besluit: de bestemming kantoren en woningen voor het nieuw te bouwen pand op de plaats van het huidige pand Willem Sprengerstraat 1 te vervangen door winkels, kantoren en woningen." De motie is ondertekend door mij zelf en door de heer Bijkersma. De heer Bijkersma: Ik heb toch nog een vraag over de omschrijving die de wethouder van de aan duiding "jachthaven" heeft gegeven. Ik weet niet of zo aan betrokkene wel helemaal recht wordt ge daan. Ik heb voor mij liggen de inschrijving van de heer Corée bij de Kamer van Koophandel. Daar in staat dat de heer Corée het door hem geëxploiteerde bedrijf "Jachthaven Corée" heeft genoemd. Wat voor soort bedrijf is dat? Wat dat betreft staat er: het verhuren van ligplaatsen voor boten en ka no's, de reparatie van boten en kano's alsmede de exploitatie van een scheepshelling. Nu heb ik Koe nen-Endepols geraadpleegd en als betekenis van het woordje "alsmede" wordt in dat woordenboek ge geven "daarenboven". De wethouder koppelt een en ander aan de schiphuizen. "Daarenboven" is dui delijk iets anders, het gaat dan namelijk om een andere zaak. Een scheepshelling is een plaats waar schepen worden gebouwd. Uit de woorden van de wethouder begrijp ik dat de situatie zo lijkt te zijn dat de heer Corée wat bootjes uit de schiphuizen repareert. Volgens mij is hij echter gerechtigd om op die plaats een complete helling te hebben waarop hij nieuwe schepen, wat voor soort ook, maakt. Daarom dacht ik dat de omschrijving van de wethouder niet geheel voldoet aan wat de heer Corée op het ogenblik bezit. Daarom dacht ik ook dat de heer Corée geen recht werd gedaan. De heer Rijpma (weth.): Als ik met het laatste begin, dan zeg ik dat de omschrijving moet zijn: schiphuizen, reparatiewerkplaats alsmede een hellingbaan. (De heer Bijkersma: Daarmee kan ik akkoord gaan.) Vervolgens iets over de snackbar. Het gebouw, dat volgens het bestemmingsplan op die plaats moet verschijnen, heeft een heel andere bestemming, namelijk kantoren en woningen. Dit betekent dat het pand, dat niet ons eigendom is, verworven moet worden. Dat betekent ook dat met eigenaars c.q. ge bruikers onderhandeld moet worden over schadeloosstelling dan wel verplaatsing. Daarom, dacht ik, is er geen behoefte aan de motie van de heer De Beer, ook al gezien het feit dat ik de functie ter plaat se onverenigbaar heb verklaard met de bestemming die wij aan dat gebied ook ten opzichte van het verkeer hebben gegeven. De Voorzitter: Ik constateer dat wij hiermee de discussie kunnen beëindigen. De motie van de he ren Miedema en De Jong wordt overgenomen, met daaraan toegevoegd een omschrijving in de bestem mingsplanvoorschriften van het begrip "jachthaven", zoals wethouder Rijpma die in laatste instantie heeft geformuleerd. Een en ander vormt dan verder een onderdeel van het voorstel van b. en w. Wij ontraden de motie van de heren De Beer en Bijkersma. Deze motie breng ik in stemming. De motie van de heren De Beer en Bijkersma wordt verworpen met 33 tegen 4 stemmen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de over genomen motie, waaraan is toegevoegd dat onder "jachthaven" wordt verstaan "schiphuizen, reparatie werkplaats alsmede een hellingbaan", hetgeen in de bestemmingsplanvoorschriften zal worden opgeno men. Punt 7 (bijlage no. 414). De Voorzitter: Dit agendapunt betreft het vaststellen van de toekomstige structuur en stedebouw- kundige uitwerking voor het gebied Molenpad. Voordat ik dit punt in discussie geef, wijs ik erop dat inmiddels nog een brief is binnengekomen van het accountantskantoor ECAD. Deze brief kan mede on derwerp van discussie zijn, omdat de brief aan de raadsleden is uitgereikt. De heer Buising: Wat de stadsvernieuwing betreft zit ik "yn noed", om een Friese term te gebrui ken, en het grootste deel van mijn fractie met mij. Op het eerste gezicht lijkt de keuze, waarvoor de 11 raad ten aanzien van het gebied Molenpad wordt gesteld, heel gemakkelijk: akkoord gaan met het afbreken van 22 huizen en 15 miljoen gulden in de wacht slepen of de huizen niet afbreken en 15 mil joen gulden verspelen, zodat er in het gebied Molenpad tot in lengte van jaren niets kan gebeuren. Zo is het evenwel toch wat te simplistisch gesteld. De noodzaak om deze keus te maken is immers ge legen in de opstelling van de provinciale stadsvernieuwingscommissie. Dat blijkt uit het feit dat een eerder ingediend plan in de ogen van deze commissie geen genade kon vinden. Wat het college nu aan de raad voorstelt, is een aanpassing die het plan naar het ministerie kan krijgen, vergezeld van een gunstig advies van de PSC. Degene, die het gebied Molenpad ook maar een beetje kent, zelfs degene die de moeite heeft gedaan de beide tekeningen eens met elkaar te vergelijken of een paar uurtjes door de wijk heen te wandelen met de ogen goed open, moet toch wel tot de conclusie komen dat het afbreken van 22 of 17 huizen - dat hangt er maar even vanaf hoe men rekent - nauwelijks ver schil maakt voor de mate waarin licht en lucht kunnen toetreden. Dat afbreken maakt nauwelijks ver schil in de mate waarin de voor zo essentieel uitgekreten open ruimten zullen ontstaan. Men heeft im mers ruwweg 60 6 70 jaar lang in deze wijk kunnen wonen zonder die open ruimten, of - nu draai ik het even om -, zonder dat de aanwezigheid van de omstreden woningen ooit iemand heeft gestoord. Nu opeens staan deze huizen voor de volgende 25 jaar in de weg. Het niet afbreken van de huizen en het iets anders arrangeren van de betreffende voorzieningen zou verder verschil maken voor het parkeren. Om het even precies te zeggen: de norm zou zakken van 1 0,93 of, volgens de projectgroep, tot 1 0,9. Dat kan niet, omdat voor de Schil-Oost de norm i 1 is aanvaard. Maar, vraag ik mij af, is het nu werkelijk zo naief om te denken dat iedere parkeer- norm, welke dan ook, een papieren norm is? Een norm die door alle mensen, met wie wij er de laatste tijd over hebben gesproken en die ook al wat verder zijn met de stadsvernieuwing dan wij - bij voor beeld Delft en Leiden -, als een te verwaarlozen factor wordt afgedaan. Zou er wel iemand in de stad en in de PSC zijn, die zich enige jaren, nadat de plannen zijn uitgevoerd, op de een of andere ma nier nog bezorgd zal afvragen: "Oh, oh, parkeren die mensen daar nu wel volgens de norm?" U merkt dat er in al deze zaken elementen zijn die ik absoluut niet kan rijmen. Nu loop ik hier lang genoeg rond om te weten dat een instelling als de PSC van mijn oordeel niet wakker zal liggen, maar daar gaat het niet om. Waar het wel om gaat, is dat naar mijn mening deze provinciale stadsver nieuwingscommissie zelf niet handelt zoals letter en geest van de ISR en van de Wet op de stadsver nieuwing en de provinciale belijdenissen in het Streekplan zouden doen verwachten. Toen wij enkele jaren geleden als ISR-gemeente werden aangewezen, heb ik onder andere door uit de Nota Alternatie ven te citeren aangetoond dat behoud, herstel, soberheid en inspraak de wezenlijke uitgangspunten wa ren voor stadsvernieuwing, ook op provinciaal niveau. Het enige, waar men als raadslid om zou moe ien hoeven vragen, is of men zich alstublieft aan door het rijk en aan zichzelf opgelegde criteria wil houden. De bottle-neck ligt immers op het provinciehuis en niet zozeer in Den Haag! Dat is duidelijk gebleken bij vorige gelegenheden, waarbij wij met dit bijltje hebben gehakt. Het gaat bij het gebied Molenpad niet om een groot gebied, althans betrekkelijk niet. Het gaat ook niet om een groot aantal woningen, dat geef ik graag toe, maar het gaat wel om woningen waar naar ook op de lange duur vraag zal zijn en bovendien is het gebied Molenpad niet de hele Schil-Oost. Wat ik bedoel, is het volgende. Als deze raad nu akkoord gaat met het aangepaste plan dat het colle ge voorstelt, dan gaat de gemeente Leeuwarden straks bij deze zelfde provinciale stadsvernieuwings- .ommissie met Vegelin hopeloos voor de bijl; dat geef ik u op een briefje! En dan moge het misschien om iets meer dan 15 miljoen gaan, maar dan gaat het zeker ook niet meer om afbraak van 22 of ^hui zen, maar misschien wel om het tienvoud daarvan. De vraag is: willen wij dat? Willen wij dan mis schien met ons geld in een kaalgeslagen gebied staan en gedwongen worden ons eigen kleine Almere te bouwen? Ik ben mij ervan bewust dat ik met deze opmerking buiten de orde ben, maar dat duurt niet zo lang meer. Er wordt nergens in Friesland aan stadsvernieuwing gedaan op de schaal waarop wij ermee bezig zijn. Met andere woorden, de provinciale stadsvernieuwingscommissie zal ook op lange re termijn alleen maar Leeuwarder plannen ter beoordeling krijgen voorgelegd en de minister toetst slechts marginaal. Er moet met de provincie een vergelijk te vinden zijn, op een redelijker basis dan nu in discussie is. Dat moet ook op dit moment gebeuren, want anders blijven wij in de toekomst helemaal nergens, daarvan ben ik heilig overtuigd. Ik denk voor mezelf wel eens: de stoerste verhalen in deze zaal komen haast altijd van de verlie zers. Welnu, ten eerste is mijn verhaal niet stoer maar serieus bedoeld en ten tweede hoop ik geen ver liezer te zullen worden. De zaak waarom het gaat, namelijk behoud, herstel, soberheid en inspraak, is van zo groot belang dat ik van harte hoop dat de moties, die ik bij dezen indien, het zeer ruim zul len halen. Ik heb twee moties, die gaan over de omstreden huizen en over de situering van de nieuw te bouwen school

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 7