28
ontwikkeling van de omzet die door plaatsvindt. Het feit dat in Hippo een huisdealer aanwezig is,
wil natuurlijk niet zeggen dat daardoor de omzet vergroot zou zijn. Als de huisdealer er niet was,'
hadden wij geen zicht op de omzet en daarmee ook minder greep op het gebeuren. Dat laatste is na
tuurlijk de hele achtergrond achter het huisdealerschap, namelijk greep krijgen op het gebruik van
hennep-producten door in te grijpen in de handel en controle uit te oefenen op de kwaliteit. Overi
gens zou volgens mijn fractie die greep en controle het best te waarborgen zijn door de legalisering
van soft-drugs, maar dat is op dit moment natuurlijk niet aan de orde.
Wij zijn van mening dat het experiment, zoals dat in Hippo plaatsvindt, de volle medewerking
moet hebben en dat de ervaringen die daar worden opgedaan ook zeker een belangrijke rol moeten spe
len in de beleidsadviezen zoals die door de coördinatiecommissie straks op tafel zullen worden gelegd.
Mevrouw De Jong: Ik ben blij dat wij met deze nota de aan de orde zijnde problematiek hier kun
nen behandelen. Op bladzijde 9 van de nota staat: "Drugsgebruik is een slechte en riskante vorm van
probleemoplossing." Evenwel, deze problemen zijn ontstaan door een aantal in de maatschappij ver
ankerde sociaal-structurele en sociaal-culturele factoren; zie de bladzijden 3 en 4 van de nota. Ech
te preventie moet dus gericht zijn op deze factoren. De verandering daarin kan mijns inziens alleen
tot stand komen via politieke keuzen met betrekking tot verandering in de samenleving. Met andere
woorden, het gaat om de slachtoffers van deze maatschappij en hun kneuzingen zijn vaak zo ernstig
dat zij afzonderlijke aandacht behoeven. Daarbij zal dikwijls blijken dat er sprake is van niet alleen
een ernstige maar ook een ontoegankelijke stoornis in hun ontwikkeling, zodat de gebruikelijke bena-
derings- en behandelingsmethoden wel moeten falen. Wij zien dat ook in de Amsterdamse situatie, waar
in een aantal drugsgebruikers noodgedwongen aan hun lot worden overgelaten. Het is voor ons dan ook
de vraag of één preventiewerker met een zo uitgebreide taak in staat is, gezien de ernst en de omvang
van de werkelijke problemen, meer te zijn dan een druppel op een gloeiende plaat. Ik vraag mij af of
wij de werkelijke problematiek niet zacht willen toedekken onder die schijnoplossing.
Wat mij verder in het rapport opvalt, is dat alleen vanuit de hoek van het jeugd- en jongerenwerk
en het gespecialiseerde maatschappelijke werk - het CAD - een inbreng is gevraagd. Wij hebben in
Friesland maar weinig deskundigen op het gebied van aanpak en behandeling van drugsgebruikers. Van
uit de medisch-psychiatrische hoek is er dr. A. Wijnand, werkzaam bij de Sociaal Psychiatrische Dienst
te Leeuwarden. Hij heeft onder andere een aantal jaren in een kliniek voor drugsverslaafden gewerkt
en is nu ook betrokken bij de methadon-projectenWat ik graag wil weten, is of aan hem ook een in
breng is gevraagd. Zo nee, waarom niet?
Van de kant van de Jeugd Psychiatrische Dienst is het aanbod gedaan ad hoe advies te geven bij
de samenstelling van nota's over deze problemen. Daar is tot nu toe geen gebruik van gemaakt. Waar
om eigenlijk niet? In de nota kiest men voor een drugsvrije therapie en tegelijkertijd onderkent men
dat daarmee niet alle drugsgebruikers zijn te helpen. Er blijft dus een grote groep niet te behandelen
mensen over volgens deze normen van drugsvrije therapie. Niet ter sprake komt de verstrekking van
gratis en gecontroleerde drugs, bij voorbeeld heroïne, aan deze groep. Daardoor zouden allerlei scha
delijke neveneffecten kunnen worden voorkomen, zoals criminaliteit, ziekten en lichamelijke verwaar
lozing. Bovendien is er dan een ingang tot contactneming en sociale begeleiding, hoe summier ook.
Ook de instelling van een begeleidingscommissie, die de preventiewerker zal moeten bijstaan, geeft
weinig garanties dat een objectieve en goed onderbouwde probleemoplossing mogelijk zal zijn.
Al met al vrees ik dat het aantrekken van één preventiewerker niet veel meer is dan een politiek
doekje voor het bloeden, waarmee wij de gapende wond van het werkelijke probleem trachten te stel
pen, en dat deze aanpak een knutselen in de marge blijft.
De heer De Pree (weth.): Ik ben blij dat het overgrote deel van de sprekers en spreeksters waar
dering heeft uitgesproken voor deze nota en voor het voorstel dat hier voor ons ligt. Het is een erg be
scheiden begin, dat is duidelijk. Het is niet een nota met een duidelijke beleidsvisie, maar een nota
die probeert een aantal wegen aan te geven om tot een beleidsvisie en een beleid voor instellingen en
gemeente te komen. Het gaat hier om hard drugs, dit ter voorkoming van misverstanden.
De heer Meijerhof vraagt hoe het komt dat op bladzijde 9 al wordt gekozen voor therapeutische
hulpverlening, als deze nota slechts bedoeld is als een aanzet om te komen tot een visie. Op bladzij
de 9 van de nota staan immers twee visies op de hulpverlening vermeld, namelijk de therapeutische
hulpverlening, hoogdrempelig genoemd, en de maatschappelijke hulpverlening, laagdrempelig ge
noemd. Men kan deze twee visies heel polariserend tegenover elkaar stellen, maar dat gebeurt in de
nota met opzet niet. Zoals hier al eerder is gezegd, is het gelukkig niet nodig dat overal "opnieuw
het wiel wordt uitgevonden"; ook op dit terrein niet. Er is duidelijk aansluiting gezocht bij deze heel
voorzichtige stellingname, want de nota is niet exclusief van Leeuwarden maar is, als het om hard
29
drugs gaat, gebaseerd op ervaringen in andere gemeenten. Deze voorzichtige keuze is gebaseerd op
met name de ervaringen in de gemeente Groningen. De achterliggende gedachte daarbij is dat men
over het algemeen bij hard-drugsgebruik machteloos staat wanneer men agogische middelen gebruikt.
Daarin zit de marge in deze nota. Wie ooit mensen heeft ontmoet die hard drugs gebruiken, kan niet
anders dan bevestigen dat deze mensen fysiek en psychisch volledig de vernieling in zijn gegaan. Bij
de hulpverlening is eigenlijk sprake van een soort vicieuze cirkel. Zolang mensen niet van de hard
drugs af zijn, zijn ze nauwelijks benaderbaar voor andere methoden en technieken. Het CAD gebruikt
bij voorbeeld methadon-programma's, maar ook worden andere medicamenten gebruikt. Wel vindt u in
de nota dat, wanneer hard-drugsgebruikers zich door de therapeutische methode bij voorbaat afschermen
voor elke vorm van hulpverlening, niets anders overblijft dan het op de andere manier te proberen; ook
dat komt voor in de praktijk. Deze andere manier heet dan laagdrempelig, maar dat is slechts een term.
In de nota vindt u dus de volgende stellingname: als eerste doel proberen mensen met alle aanwezige
deskundigheid en zelfs met een wat harde, medische, manier drugsvrij te krijgen en als tweede doel
proberen of, indien de patiënt of cliënt niet voor het eerste voelt, de andere manier mogelijkheden
biedt. In de praktijk blijkt trouwens dat soms geen van beide manieren iets uithaalt; dat is het trieste
van de hele zaak. Er is in de nota dus niet sprake van een dogmatische keuze voor het een of het
ander. Wij hebben ons daarbij gebaseerd op ervaringen in Groningen.
De heer Jansma gaat akkoord met deze nota, maar wil niet iedere alinea, zeker niet de alinea's
uit de begin-hoofdstukken, voor zijn rekening nemen. Dat is ook niet de bedoeling. Ik ben het eens
met de interpretatie van de heer Bijkersma, namelijk dat er een aantal visies worden genoemd die door
sommige instellingen ten aanzien van drugs en drugsgebruik worden gehanteerd. Het betreffende hoofd
stukje heet ook zo. Naar onze mening was het goed om deze visies ter illustratie in de nota op te ne
men, opdat de raad weet welke visies er zijn, voor zover men het al niet wist. Als u de visies leest,
dan merkt u ook dat ze bepaald niet allemaal gelijkluidend zijn. Als zodanig staan de visies in de no
ta vermeld.
Het gaat om een allereerste aanzet. Het CAD heeft kort geleden een preventiewerker mogen aan
stellen, alleen, het probleem is dat het CAD niet specifiek voor Leeuwarden werkt. Men is wel bezig
om een decentralisatie door te voeren naar verschillende plaatsen in Friesland, waaronder ook Leeu
warden, maar deze preventiewerker is provinciaal geöriënteerd - Leeuwarden behoort overigens wel
tot zijn werkterrein - en werkt op een heel andere manier. Hij werkt niet volgens de manier waarop
naar onze bedoeling de in de nota voorgestelde preventiewerker zal moeten werken. De vakterm "out-
reaching worker" viel en daarmee wordt bedoeld dat de preventiewerker de straat op moet gaan. De
preventiewerker van het CAD legt veel meer de nadruk op voorlichting in het onderwijs, enz.
De heer Jansma zegt het een goed ding te vinden wanneer de aan te stellen preventiewerker aan
gehaakt kan worden bij het CAD. Dat ligt ook in de bedoeling. Wij hebben hierover een eerste ge
sprek met het CAD gehad en ik neem aan dat er van de zijde van het CAD geen bezwaren zullen wor
den geuit.
De heer Bijkersma vroeg hoe hoog het gebruik van drugs in Leeuwarden is. Hij had het daarbij
niet meer over hard drugs maar over soft drugs, als ik hem goed heb begrepen. Voor zover mij bekend
zijn over het gebruik niet zoveel exacte cijfers te geven. In de nota wordt wel verwezen naar een on
derzoek naar het alcoholgebruik, maar dat onderzoek strekte zich niet alleen uit over Leeuwarden maar
was een regionaal onderzoek. Het alcoholgebruik is overigens een probleem dat veel groter zorgen
baart bij allerlei deskundigen en ook bij onze eigen DGD dan het soft-drugsgebruik. Exacte gegevens
zijn niet bekend, behalve dan wat wij via verhalen horen. Men zou wellicht eens schoolfeesten moe
ten afreizen en zijn neus gebruiken, dan ruikt men het wel. Ik benadruk echter dat wij het dan hebben
over soft drugs. Dat is een punt apart, waarover verschillend wordt gedacht. Het is echter volstrekt
onvergelijkbaar met de gevolgen van het gebruik van hard drugs. In het laatste geval praat men over
een totaal andere situatie met heel andere effecten, niet alleen medische maar ook criminele effec
ten, geboren uit noodsituaties als gevolg van hard-drugsgebruik.
De heer Bijkersma gaat akkoord met de begeleidingscommissie, maar vraagt zich tevens af waar
om niet een zekere uitbreiding aan die commissie wordt gegeven. Hij doet met name de suggestie om
iemand uit het onderwijs erbij te betrekken. Ik wil toezeggen dat ik na zal gaan of dat zinvol is. Men
zal dan wel iemand moeten vinden die inderdaad een inbreng kan leveren. De heer Bijkersma vraagt
verder of het niet wenselijk is ook iemand van de kerken in de commissie zitting te laten nemen. Het
is niet dat ik daar zelf moeite mee heb, maar ten eerste moet zo'n commissie niet te groot worden en
ten tweede moet het wel om mensen gaan die ervaring hebben. In de voorgestelde samenstelling van de
commissie worden instellingen genoemd die ervaring met deze problematiek hebben en ik vraag mij dan
af of deze ervaring zomaar uit de kerkelijke wereld is te putten. Als de heer Bijkersma het onderwijs
noemt, dan vind ik dat toch een wat andere situatie. Het heeft aan de andere kant ook niet zoveel
zin om een erg grote club te vormen, want dat zou nauwelijks werkbaar zijn.