16
zullen een duidelijk omschreven programma moeten aanbieden dat structureel zekerheden geeft dat
het in deze vorm tot stand kan komen. Ik sluit met deze opmerking aan bij hetgeen de heer Geerts
hierover heeft gezegd. De financiële onderbouwing van het geheel moet die structurele elementen
bevatten. De detaillering komt pas tot stand nadat met het uitvoeringsmodel is begonnen. Ik denk bij
detaillering aan bochten van een weg, waar die ook ligt, en aan het inbouwen van elementen in een
weg om de weg voor te bereiden op zijn toekomstige functie. Dat zijn dus de vrijheden die overblij
ven, nadat het structuurmodel is vastgesteld, maar de financiële onderbouwing moet met de structure
le elementen rekening houden. Wij zullen ten opzichte van het bedrijf Smeding in het plan moeten
aangeven wat, als de voorzieningen niet zo gemaakt kunnen worden dat het bedrijf kan blijven be
staan, de verhoging van de kosten zal zijn die met een verplaatsing van het bedrijf gepaard gaan. Van
tevoren zal dus bij de aanvaarding van dit model zeker gesteld moeten zijn dat de minister deze alter
natieve kosten alsdan nog zal willen aanvaarden.
Vervolgens zal ik ingaan op de verkleining van de tuinen achter de panden Achter de Hoven 191
en 193. De negen woningen zijn duidelijk gebaat bij het vergroten van het achtererf. Ik ben er zelf
ook van overtuigd dat de subsidies die beschikbaar zijn en de bedragen die de bewoners bereid zijn
te investeren, het duidelijk mogelijk zullen maken dat men van deze achtererven een goed gebruik
maakt. Het lijkt mij een heel bescheiden toevoeging die het functioneren van de tuinen, waarvan die
toevoeging wordt afgehaald, niet zal belemmeren. Ik hoop dat door goede gesprekken de eigenaars
van die bezittingen dit zullen willen inzien en dat zij bereid zullen zijn om deze structurele verbe
teringen aan de bewoners, aan wier erf men grenst, te gunnen.
Met betrekking tot het tweede gedeelte van de motie van de PvdA over het leggen van de buurt-
ontsluitingsroute aan de oostzijde van de achtererven van de bebouwing aan de le Vegelindwarsstraat
het volgende. Ik heb u heel duidelijk gezegd dat het college meent dat het model, zoals dat door het
college is gepresenteerd, het beste model is. Wij hebben dus geen behoefte aan de motie.
De Voorzitter: Het is weliswaar bijna negen uur, maar toch stel ik voor even te wachten met de
pauze en eerst deze spreektermijn af te ronden. Dit lijkt mij het verstandigst. Ik verleen wethouder
Ten Brug het woord.
De heer Ten Brug (weth.): Er is gevraagd hoe het zit met de toestemming voor de nieuwbouw van
de Van SytzamaschoolDe toestemming daarvoor is wel aangevraagd maar nog niet verkregen. Over
leg tussen ons college en het ministerie moet gebeuren wanneer men overweegt om de toestemming niet
te verlenen; dat is nog niet het geval. Ik heb omtrent de nieuwbouw wel goede hoop, omdat wij zelf
hebben ervaren dat vernieuwbouw van scholen in gebieden die zijn aangewezen als ISR-gebied voor
rang heeft boven vernieuwbouw van scholen in andere gebieden. Ik wijs hiervoor op de ervaring die
wij met de St. Anthonyschool hebben gehad. Zodra de aanwijzing afkomt, hebben wij de toestemming
ook binnen.
Met betrekking tot de bouw van een nieuw gymnastieklokaal tussen de Willem de Zwijgerschool
en de Van Sytzamaschool ben ik minder optimistisch. Er is op die plaats namelijk nog een vrij nieuw
gymnastieklokaal - ongeveer een jaar of tien oud - dat ten behoeve van het lager onderwijs is gebouwd.
Wij moeten voor een gymnastieklokaal als bedoeld in het kader van de regeling toestemming vragen.
Inruilen van het nog vrij nieuwe lokaal voor een lokaal ten behoeve van het voortgezet onderwijs is
niet gemakkelijk, omdat het lokaal niet voldoet aan de maten voor het voortgezet onderwijs. Er is ove
rigens maar één school die gebruik kan maken van het lokaal, namelijk de Greydanus-mavo. De in de
zelfde omgeving liggende meao heeft een eigen gymnastieklokaal. Ik kan hieromtrent dus geen posi
tieve mededelingen doen.
De heer De Pree (weth.): Moet de wijkaccommodatie vier ton of acht ton kosten, is de vraag.
Naar mijn mening gaat het op dit ogenblik niet om het precieze bedrag. Er is evenwel ook niet spra
ke van een sprong in het duister, want twee dingen liggen redelijk vast. In de eerste plaats wijs ik
dan op de accommodatienota, waarin aan de hand van een aantal vuistregels het benodigde aantal
vierkante meters wordt vermeld. Nu weet ik wel dat deze vuistregels een ruwe benadering zijn, eni
ge differentiatie aan de hand van plaatsvindende activiteiten is mogelijk, maar het is een gegeven.
CRM verwijst daar ook naar. Waarom? Omdat men in het kader van de ISR de garantie wil hebben
dat bij een als ISR-gebied aangewezen wijk gemeentelijk niet ineens met andere maten wordt geme
ten dan bij een niet als ISR-gebied aangewezen wijk het geval is. Dat is één. Punt twee is dat, zo
als mondeling is meegedeeld, een circulaire van CRM te verwachten is, waarin bedragen per vierkan
te meter worden genoemd van wat een accommodatie in ISR-gebieden mag kosten. Deze bedragen wij
ken niet zo bar veel af van de vierkante-meterprijs die wij in de accommodatienota hanteren. Voor
17
zover wij weten variëren de bedragen per wijk enigszins voor zover er sprake is van complicaties ten
aanzien van de bouw, enz. Als men deze twee gegevens met elkaar vermenigvuldigt, dan komt men
op een bedrag uit en weet men meteen welke claim op subsidie kan worden gelegd. Ik weet dit op dit
moment niet tot op de gulden nauwkeurig te zeggen, maar de indicaties zijn wel zodanig dat het be
drag dichter bij de vier ton dan bij de acht ton komt te liggen.
Een tweede opmerking is nog dat wij niet alleen moeten letten op wat CRM bereid zal zijn te be
talen. Als een accommodatie er staat en ook al zijn de kapitaal lasten betaald, dan is onder meer de
aard en de grootte van de accommodatie van invloed op de exploitatie. Wij hebben dat ook andere ke
ren hier in de raad aan de orde gehad. Ook wat dit geval betreft lijkt het mij goed om niet sterk af te
wijken van de normen die wij ten aanzien van andere wijken hanteren.
De Voorzitter: Ik zal enkele opmerkingen maken over de procedure. Ik zal daarbij ingaan op de
beslissingsmarge die wezenlijk aanwezig is voor de raad. Ten aanzien van de procedure lijkt mij dit
te meer zinvol, omdat er naar mijn mening geen onduidelijkheden moeten blijven bestaan, nu er na
de uitvoerige discussies tijdens de raadsvergadering van 13 oktober over het gebied Molenpad enkele
berichten in de pers zijn verschenen, mede naar aanleiding van door statenleden gestelde vragen en
de daarop door gedeputeerde staten gegeven antwoorden.
Ik merk in de eerste plaats op dat het voor het nemen van beslissingen door de raad politiek ge
zien de voorkeur zou verdienen dat binnen bepaalde bedragen zelfstandig beslissingen zouden kunnen
worden genomen ter zake van de stadsvernieuwing. In dat geval zou de raad zelf prioriteiten kunnen
stellen binnen het kader van de beschikbare, toch altijd beperkte, middelen. Zo is de situatie op dit
ogenblik niet. De minister neemt het totale nadelige saldo van een bepaald plan volledig voor zijn re
kening. Hij stelt daarbij eisen aan de uitvoeringsplannen alvorens die plannen goed te keuren. De mi
nister moet nu prioriteiten stellen binnen de hem beschikbare financiële middelen. Daarvoor heeft hij
procedures vastgesteld, die gevolgd moeten worden. Onder die procedures valt ook de advisering door
de provinciale stadsvernieuwingscommissie en het provinciaal bestuur, nadat - en niet eerder - door
de raad uitvoeringsplannen zijn vastgesteld.
Wij verkeren nu in de positie dat de raad het uitvoeringsplan bij besluit vaststelt, doch daarbij
dient meteen te worden gezegd dat, wanneer het fiat van de minister niet kan worden verkregen, geen
geld beschikbaar wordt gesteld en dus het plan niet kan worden uitgevoerd. Ik zou dienaangaande wil
len opmerken - de raad zou deze conclusie ook gemakkelijk kunnen trekken - dat dit lijkt op "rege
ren met de gouden koorden". Maar het is begrijpelijk, zolang de minister ook de volledige verant
woordelijkheid draagt voor de financiële consequenties en een raad dienaangaande niets behoeft af te
wegen tegen andere prioriteiten. Bij de nieuwe Wet op de stads- en dorpsvernieuwing zal deze situa
tie veranderen. Dan zullen aan bepaalde steden middelen beschikbaar worden gesteld, binnen welk
kader er een veel grotere beslissingsmarge - evenwel binnen bepaalde vastgestelde bedragen! - aan
de raad wordt toegekend. Zover is het vandaag de dag echter nog niet.
Gelet op de motiveringen die wij in de raadsbrief hebben gegeven, mag er niet op worden gere
kend dat de minister zal instemmen met een uitvoeringsplan, waarin wijzigingen zijn opgenomen zoals
thans door een deel van de raad met een motie wordt voorgesteld. Dan zouden te weinig structurele
verbeteringen kunnen worden aangebracht. De raad heeft naar onze mening dan ook slechts één keu
ze, namelijk de thans voorliggende voorstellen te aanvaarden, willen wij voor een vergoeding van de
tekorten door het rijk in aanmerking komen. Meent de raad, om hem moverende redenen, die voorstel
len niet te kunnen aanvaarden, dan zal de consequentie zijn dat verbetering van de wijk van de baan
is. Daarbij wil ik er met de meest mogelijke klem op wijzen dat de modellen tot totale afbraak en tot
gedeeltelijke afbraak zijn afgewezen en dat na de inspraak en na het nadere overleg het op handhaving
gerichte model nu uitgangspunt is. Wel zal daarbij een aantal structurele verbeteringen moeten wor
den aangebracht en dat is het kardinale punt. Het daaraan vasthouden door de minister kan naar mijn
mening moeilijk worden aangemerkt als "koehandel".
Ik stel met nadruk dat de minister en diens medewerkers in een eerste stadium reeds erg grote aar
zeling hadden over het idee dat thans aan u wordt voorgesteld.
Deze ogenschijnlijk harde opstelling moeten wij innemen, willen wij enige kans maken de gel
den beschikbaar te krijgen. Ik baseer dit mede op het overleg dat ik vorige week nog met de minister
persoonlijk heb gevoerd. Ook met ambtenaren van zijn departement worden tijdens de procedure con
tacten onderhouden. Ook dat staat in de richtlijnen. Ik kan u nog de verzekering geven dat de ziens
wijze van de raad, zoals die bij voorbeeld bij de behandeling van de plannen voor het gebied Molen
pad duidelijk op tafel is gelegd en zoals die reeds met betrekking tot de Vegelinbuurt in de Commissie
voor de Ruimtelijke Ordening aan de orde is gesteld, in het gesprek met de minister aan de orde is ge
weest. Het is mij gebleken dat de minister zeer goed met de Leeuwarder situatie op de hoogte is. Hij