26
vinciale wegen -, lijkt het voorshands niet juist om nu reeds het aantal van 4.000 woningen als enig
zaligmakend aan te nemen. Men kan beter niet de wijk daarop afstemmen, maar veeleer kiezen voor
een wat flexibeler benadering, in de zin van: er moet een grote wijk komen van 2.000 tot 6.000 wo
ningen bij een bouwproductie van 700 woningen per jaar, te starten in het jaar 1988. Naar mijn me
ning heeft deze opvatting over de te ontwikkelen wijk ook consequenties voor het ruimtelijk model.
Vervolgens het punt van de verhouding tussen koop- en huurwoningen, kleine en grote woningen
en hoog- en laagbouw. De verhoudingsgetallen zijn rechtstreeks afgeleid van de cijfers die ook in
Aldlan en Camminghaburen zijn gehanteerd. Er was daar sprake van een wervend karakter. Toch denk
ik dat zo langzamerhand de vraag moet worden gesteld of de eenzijdige bevolkingssamenstelling van
deze wijken - in de toekomst geldt dit wellicht ook voor Camminghaburen - niet leidt tot een te groot
onderscheid tussen de stadswijken. Ik bedoel dan het volgende onderscheid. De oude stadswijken
gaan steeds meer functioneren als opvang van een- en tweepersoonshuishoudingen en van bejaarden.
De vraag is dan ook of een normaal-verdeling voor de nieuwbouwwijk - die daarmee overigens wer
vend blijft, maar nu voor alle bevolkingsgroepen - niet het uitgangspunt zou moeten zijn. De moei
lijkheid op dit moment is dat er geen inzicht bestaat in de samenstelling van de stedelijke woningvoor
raad. Wij weten eigenlijk niet nauwkeurig wat er aan woningen is, gerekend naar grootte en type van
de woningen en naar de financieringsvorm. Wanneer in 1988 moet worden gebouwd, dan ligt het voor
de hand om op dit moment in ieder geval geen uitspraak te doen over de samenstelling van het woning
bouwprogramma, maar eerst inzicht te verkrijgen in de woningvoorraad in Leeuwarden. Dat moet dan
worden gekoppeld aan de uitspraak dat voor alle bevolkingsgroepen in principe evenredig plaats moet
zijn in WiardaburenOok hier geldt dat dit uitgangspunt van invloed is op het te kiezen model.
Een ander wezenlijk punt is de stedebouwkundige opbouw van de wijk. Het adviesbureau komt,
via een karakterisering van de stad Leeuwarden als stad met aan de zuidzijde verspreid liggende dor
pen, die gevolgd wordt door een betoog over de landschappelijke kenmerken, vrij snel tot een opbouw
van een nieuwe wijk die als motto heeft "de dorpen belegeren de veste Leeuwarden". In deze uitspraak
ligt een tweetal uitgangspunten besloten:
a. de wijk wordt opgebouwd gedacht uit dorpen;
b. de stad Leeuwarden en de wijk gaan geen ruimtelijke eenheid vormen.
Ik zal allereerst ingaan op het uitgangspunt dat de wijk wordt opgebouwd uit dorpen. De keuze
voor een uit dorpen samengestelde wijk wordt onder meer gebaseerd op de landschappelijke kenmer
ken van het gebied, waarin reeds bestaat het dorp Goutum. Een dorp kan echter worden opgevat als
een zelfstandige ruimtelijke en functionele eenheid met een eigen functionele samenstelling. Er moet
een kerk zijn, er moeten winkels zijn - in Goutum zijn overigens geen winkels -, er moeten bedrijven
zijn en er moeten woningen zijn. Tevens moet er sprake zijn van een organische samenhang tussen de
omvang van het dorp en het omliggende open gebied. Dan moeten er toch wel vraagtekens worden ge
zet bij de suggestie dat vijf buurten - inclusief Goutum -, opgebouwd uit vrijwel allemaal woningen,
met één centraal winkelcentrum en met een verhouding bebouwd-onbebouwd van 1 1 waarbij een en
ander scherp afgebakend is door een wegenvierkant, zullen leiden tot een visuele ervaring van een vijf
tal afzonderlijke dorpen. Het zou misschien juister zijn om te spreken van een "olievlek" van lage be
bouwing met veel groen ertussen.
Daarnaast kan men zich afvragen of het gebied landschappelijk genoeg gedifferentieerd is om 4.000
woningen te herbergen, zodanig dat de landschappelijke karakteristiek geen geweld wordt aangedaan.
Wellicht is het mogelijk op microniveau het bestaande beloop van wegen, waterlopen en kavelgrenzen
in te vullen, maar ik denk niet dat dit kan als beelddrager naar buiten toe. Met andere woorden, zou
een stedelijk te karakteriseren uitbreiding van Leeuwarden met Wiardaburen misschien meer voor de
hand liggen?
Ik kom dan op de vraag hoe men het woord "stedelijk" moet definiëren. Naar mijn mening heeft
het te maken met meer variatie in dichtheden dan in dit rapport wordt voorgestaan. Het heeft ook te
maken met het toestaan van hogere dichtheden. Een van de kenmerken van "stedelijk" is ook dat een
en ander minder mono-structureel zou moeten dan in dit rapport is voorgesteld. Een gemeentelijke voor
waarde lijkt mij mede bepalend te zijn geweest voor de wijze waarop het adviesbureau met dit plan is
gekomen. Immers, er wordt gesproken van een vestigingsgebied achter Goutum. Daardoor is naar mijn
mening op voorhand een scheiding tussen de stad en de uitbreiding van de stad aangebracht.
Ik heb net al gezegd dat een stedelijke uitbreiding misschien meer voor de hand zal liggen. Als
die conclusie wordt getrokken, dan zou het misschien ook meer voor de hand liggen dat de stedelijke
uitbreiding plaatsvindt vanaf de bestaande stedelijke bebouwing, oftewel, meteen beginnend ten zuiden
van het Van HarinxmakanaalIk denk echter dat dit niet tot de mogelijkheden behoort. Dat heeft te
maken met het tracé van de zuidtangent en met de in dat gebied aanwezige hoogspanningsleiding. Ook
denk ik dat, als men zou willen wat ik zojuist heb verwoord, het uitgangspunt van handhaving van Gou-
27
turn als herkenbare eenheid daarmee in strijd zou kunnen zijn. Daarom lijkt mij dat wij wat dat be
treft niet al te zeer kunnen afwijken van de plannen zoals die hier nu liggen. Ik heb daarbij ook wel
een beetje in mijn achterhoofd de eerdere uitspraken die de raad daarover heeft gedaan.
Ik zal besluiten met het noemen van een paar conclusies. Mijn eerste conclusie is deze. De in
druk bestaat dat het adviesbureau door het gemeentelijk program van eisen een bepaalde kant is opge
drongen en als gevolg daarvan ook die kant is opgegaan. Het gaat dan om de omvang, de aard en ty-
ologie van de wijk. Het lijkt mij nuttig meer varianten uit te werken, waaronder ook een variant
met de volgende uitgangspunten:
- er zal een wijk moeten komen van 2.000 tot 6.000 woningen;
- deze wijk zal goed te faseren moeten zijn;
- de bouwproductie zal 700 woningen per jaar moeten zijn, in te gaan in 1988.
Een andere conclusie is dat ik het niet juist acht om op dit moment al een uitspraak te doen over
de samenstelling van de bevolking, althans niet voordat er inzicht bestaat in de totale woningvoor
raad in Leeuwarden.
Een volgend uitgangspunt - ik heb het al genoemd - is dat Wiardaburen evenredig plaats dient te
bieden aan alle bevolkingsgroepen.
Een laatste punt is dat een model ontwikkeld dient te worden van Wiardaburen als stedelijke uit
breiding, naast het model zoals dat nu is voorgesteld.
Zoals ik in mijn inleiding al naar voren heb gebracht, gaat het hierbij om voorlopige standpun
ten. Ik denk toch dat het nuttig is dat wij in zo'n vroeg stadium over deze zaken kunnen praten. Dat
lijkt mij ook het belang van de discussie van vanavond te zijn. Voor het overige willen wij het komend
voorjaar hierop graag nader terugkomen.
De heer Sijbesma: De behandeling van dit agendapunt wordt iets anders dan ik mij had voorgesteld.
Ik zal mijn verhaal hier en daar enigszins moeten aanpassen.
In het rapport over de onderhavige uitbreidingsplannen worden de beleidsuitspraken en intenties
van de raad en van wat wij noemen de hogere overheden weergegeven. Deze uitgangspunten behoe
ven geen commentaar op dit moment, omdat deze punten goed zijn weergegeven. Nieuw in het rap
port is het aangeven van een richting waarin men denkt bij de planopzet te moeten gaan. Een en an
der tendeert dan in de richting van een dorpenplan. Onze eerste reactie in de vergadering van de
Commissie voor de Ruimtelijke Ordening was dan ook de vraag of dit alles wel financieel haalbaar is.
Daarbij gaven wij direct aan dat wij met deze opmerking eigenlijk voor onze beurt spraken. Bij de ont
wikkeling van de modellen moet immers dit aspect van de financiële haalbaarheid worden uitgezocht.
Een belangrijk uitgangspunt in dit rapport is de bevolkingsontwikkeling. Door het Streekplan Fries
land en ook doo.r ons zelf wordt Leeuwarden een groei toegedacht tot ongeveer 95.000 inwoners. Voor
een groot deel moet deze groei komen uit het migratie-overschot. Dit komt ons niet aanwaaien. De
ze groei zullen wij voor een belangrijk deel moeten verwerven en wij vinden dan ook dat deze nieu
we wijk een wervend karakter moet hebben. Als wij kijken naar de groei van de dorpen rondom onze
gemeente, dan zou een opzet als in het rapport wordt aangëgeven misschien een goede aanzet zijn.
Hoewel wij op dit moment hebben te maken met een sterke economische tegenwind - er zijn stagna
tes -t vinden wij toch dat wij ons niet alleen daardoor moeten laten leiden. Dit betekent dat er een
plan moet komen dat behoorlijk flexibel is en ruime faseringsmogelijkheden heeft. In dat verband vin
den wij dan ook dat een groot aantal gesubsidieerde woningen in het plan gebouwd moeten kunnen
worden; zo flexibel moet het plan wel worden opgezet.
Ondanks onze eerste aarzelingen hebben wij als fractie toch de conclusie getrokken dat de aan
zet, zoals die in het rapport wordt verwoord, voor ons aantrekkelijk is om van daaruit modellen te
bouwen en van daaruit beslissingen te nemen waar de heer Geerts al op reageerde.
Op één punt willen wij nog wel de nadruk leggen. Dit punt is ook in de betreffende vergadering
van de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening behandeld geweest. Wij zullen zuinig om moeten
gaan met onze cultuurgrond. Wij dachten dat de ontwikkeling, zoals die in dit rapport geschetst werd,
daaraan voor een groot gedeelte tegemoet zou kunnen komen, omdat men dan ook die grond gefaseerd
nodig zal hebben.
Verder wil ik nog de volgende vraag stellen. Ik verzoek u om bij het plannen van de rijks- en
provinciale weg de ontsluitingsmogelijkheden van één afslag na te gaan in plaats van twee.
De heer Bijkersma: Ik heb een paar conclusies gehoord en ik neem aan dat deze conclusies gewoon
kanttekeningen zijn, die verder worden meegenomen. Uit de verhalen die de geachte voorgangers heb
ben gehouden blijkt mij dat zij alvast een voorschotje hebben genomen op de discussie later. Ik zal
daar op grond van praktische overwegingen nu niet op ingaan.